Lees ook:
- Sjema Jisra’eel – de Joodse geloofsbelijdenis in de dagelijkse gebeden
- Sjema met ahawa
- De Priesterzegen – Birkat Kohaniem
- De Muze van de Synagoge, over de pioetim – gedichten in onze gebeden
Een inleiding op de gebeden
Het Hebreeuwse woord tefilla wordt over het algemeen vertaald met het woord ‘gebed’. Dit is echter geen correcte vertaling, aangezien bidden een aantal begrippen weergeeft waarvoor in het Hebreeuws een aantal aparte woorden zijn die de verschillende betekenissen nauwkeuriger weergeven. Onze dagelijkse gebeden zijn niet eenvoudigweg aan G’d gerichte verzoeken om in onze dagelijkse behoeften te voorzien en niets meer. Vanzelfsprekend zijn ook zulke verzoeken opgenomen in onze gebeden, maar over het algemeen houden onze gebeden veel meer in dan dat, zoals we straks zullen zien.
WAAROM BIDT MEN?
Bidden is een gebod van G’d; G’d heeft ons opgedragen tot Hem te bidden en tot Hem alleen. In tijden van tegenspoed moeten we ons tot G’d wenden om hulp; in tijden van voorspoed moeten we onze dankbaarheid jegens G’d uiten; en als alles goed gaat met ons moeten we nog dagelijks tot G’d bidden dat Hij zal doorgaan om ons Zijn genade te geven en in onze dagelijkse behoeften voorziet.
In onze gebeden tot G’d refereren we vaak aan Hem als onze Barmhartige Vader, of als onze Hemelse Vader, omdat G’d ons, en wij onszelf als Zijn kinderen beschouwen. De vraag kan gesteld worden, waarom wij tot onze Hemelse Vader moeten bidden om onze dagelijkse behoeften. Kent G’d onze niet nog beter dan wijzelf? Is G’d niet van nature goed en vriendelijk en altijd bereid om ons goed te doen? Uiteindelijk `bidden’ kinderen niet tot hun liefhebbende ouders om hen te voeden, te kleden en te beschermen; waarom zouden wij dan tot onze Hemelse Vader hierom bidden?
Het antwoord op deze vragen is na een beetje nadenken niet moeilijk te vinden. Het is zelfs uitgebreid verklaard aan ons door onze grote Wijzen, waaronder door de grote Spaanse middeleeuwse geleerde, rabbi Mosje ben Maimon (Maimonides), die als volgt heeft toegelicht:
Er is ons gezegd tot G’d te bidden om het ware beginsel te staven dat G’d acht slaat op onze gangen, dat hij ze succesvol kan maken wanneer wij Hem dienen, of noodlottig wanneer we Hem niet gehoorzamen; dat succes en mislukken niet het gevolg zijn van toeval.
Zoals alle andere geboden die G’d ons heeft opgedragen te doen, niet voor Zijn bestwil maar voor het onze, heeft Hij ons geboden tot Hem te bidden voor ons bestwil. G’d heeft ons gebed niet nodig, Hij kan er zonder, maar wij kunnen niet zonder onze gebeden. Het is goed voor ons om onze afhankelijkheid van G’d voor ons leven, onze gezondheid, ons dagelijks brood en ons algemeen welzijn te erkennen. En dit moeten we iedere dag doen en wel meerdere keren per dag. We moeten onszelf er vaak aan herinneren dat ons leven en geluk een gift zijn van onze Barmhartige Schepper, en dan moeten we proberen G’ds goedheid en Zijn gunsten waard te zijn. G’d is ons niets schuldig en toch geeft Hij ons alles. Wij moeten proberen hetzelfde te doen voor onze medemensen en onze diensten vrij uitdelen. We moeten onze dankbaarheid jegens G’d niet slechts in woorden uitdrukken, maar in daden: door aan zijn geboden te gehoorzamen en ons dagelijks leen te leven op de manier die G’d wil, vooral omdat het allemaal voor ons eigen welzijn is.
Met de wetenschap dat G’d goed is en niets onmogelijk voor Hem is, kunnen we ons leven aan met een intens gevoel van vertrouwen en zekerheid. Zelfs in tijden van tegenslag zullen we niet wanhopen, wetend op de een of andere manier (welke G’d het best weet), dat wat ons ook gebeurt het voor ons bestwil is, een soort `verborgen’ zegen. We lijden niet graag dus bidden we tot G’d om ons door tegenspoed heen te helpen. Onze kracht, moed en hoop nemen toe in ons vertrouwen in G’d. In G’d vertrouwen wij, is ons joodse motto geweest sinds we een volk werden.
EEN TIJD VAN ZELF-OORDEEL
Onze Wijzen verklaren dat de ladder die onze vader Jakob in zijn droom zag met engelen van G’d die er op en af daalden, ook het symbool van gebed was. Door de ladder aan Jakob te tonen in zijn droom, een ladder die ‘op de aarde stond en tot in de hemel reikte’, verklaren onze Wijzen, toonde G’d aan Jakob dat gebed is als een ladder die de aarde verbindt met de hemel, de mens met G’d. De betekenisvolle woorden van gebed, de goede oplossingen die gebed teweegbrengt, zijn getransformeerd in de engelen die opgaan naar G’d, en G’d zendt engelen naar beneden met zegening als antwoord. Dat is de reden waarom Jakob in zijn droom zag dat engelen `er op gingen en afdaalden’, alhoewel je zou verwachten dat de engelen eerst zouden afdalen en dan weer zouden opstijgen.
Dus, wat we zeiden over gebed in antwoord op de vraag: `Waarom bidden we?’ is slechts de eerste stap op de `ladder’ van gebed. Op een hoger niveau heeft gebed te maken met zaken die hoger zijn dan onze dagelijkse materiële noden, namelijk de geestelijke zaken.
Het Hebreeuwse woord tefilla is afgeleid van het werkwoord pallel, rechtspreken/beoordelen. We gebruiken het wederkerige werkwoord lehitpallel (bidden), dat ook betekent: jezelf beoordelen. Dus is de tijd voor gebed de tijd voor zelf-beoordeling en zelf-evaluatie. Wanneer iemand zich tot G’d richt en om Zijn zegeningen bidt moet hij onvermijdelijk in zijn eigen hart kijken en zichzelf onderzoeken of hij wel voldoet aan de standaarden voor dagelijks gedrag welke G’d de mens heeft voorgeschreven te volgen. Als hij zichzelf niet voor de gek houdt zal hij vervuld zijn van nederigheid, zich realiserend dat hij nauwelijks de zegeningen en gunsten verdient waarom hij vraagt. Dat is waarom we in onze gebeden G’ds oneindige goedheid en genade benadrukken en tot G’d bidden onze hartewensen te vervullen, niet omdat we die verdienen maar ondanks het feit dat we ze niét verdienen. Dat is ook de reden waarom op weekdagen onze gebeden een bekentenis bevatten van zonden die we bewust of onbewust zouden hebben kunnen begaan. We bidden om G’ds vergeving en keren terug naar ons betere zelf. Gebeden helpen ons om in alle opzichten een beter leven te leiden, door meer intens volgens de Tora en de Mitswot welke G’d ons heeft opgedragen, te leven.
AVODA – DIENST
Op een nog hoger niveau wordt gebed avoda, ‘dienst’. De Tora draagt ons op ‘G’d met ons hart te dienen’, en onze Wijzen zeggen: “Wat voor een dienst is een dienst van het hart? – het is gebed. In deze zin is gebed bedoeld om ons hart en ons wezen te reinigen.
De gewone betekenis van het woord avoda is: werk. We werken met een ruwe grondstof en veranderen het in een verfijnd en voltooid product. Gedurende het werk verwijderen wij de onreinheid, of ruwheid, of het nu een stuk hout of een ruwe diamant is, en we maken het tot een mooi of bruikbaar object. Een leerlooier bijvoorbeeld neemt de ruwe huid en door middel van verschillende verrichtingen maakt hij het tot leer. Het perkament waarop een Sefer Tora, een Mezoeza, of Tefillin zijn geschreven is gemaakt van de huid van een kosjer dier. Zo zit ruwe wol onder het vet en andere viezigheid, maar via de verschillende stadia van `werk’ wordt het tot fijne wol gemaakt, waarvan we niet alleen wollen kleding maken maar ook een Talliet of Tsietsiet.
In de Tora is het Joodse volk vergeleken met grond en aarde, en werd G’ds `land van verlangen’ genoemd. De grote Ba’al Shem Tov, de grondlegger van het Chassidisme, zei het op deze manier: `De aarde zit vol met schatten, maar vaak zijn de schatten diep begraven. Het is noodzakelijk naar ze te graven en wanneer je ze ontdekt moet je ze toch nog ontdoen van onzuiverheid, ze verfijnen of polijsten zoals bij goed of diamanten. Zo heeft iedere jood vele prachtige schatten van karakter, bescheidenheid, vriendelijkheid en andere natuurlijke trekken, maar soms zijn ze zo diep begraven en overdekt met ‘aarde’ en ‘stof’ en dat moet weggeruimd worden.
Over een persoon met een goed karakter spreken wij als over een ‘verfijnd’ persoon, of iemand met een ‘verfijnd’ karakter. Het vereist een krachtsinspanning om zaken als trots, boosheid en dergelijke slechte trekken, die misschien heel `natuurlijk’ zijn maar toch ongepast zijn voor een menselijk wezen, laat staan voor een jood.
Tefilla als avoda is de ‘verfijning’ die de onzuiverheden in het karakter opheft. Deze slechte karaktertrekken komen van de `dierlijke’ ziek in de mens, en zijn daarvoor ‘natuurlijk’. Maar we zijn begiftigd met een “G’ddelijke” ziel, die een vonk is van de G’ddelijkheid zelf, en het is de schatkamer van alle prachtige eigenschappen die een mens superieur maken aan een dier. Gedurende het gebed spreekt onze G’ddelijke ziel met G’d en zelfs de dierlijke ziel is vol van heiligheid. Wij zijn ons ervan bewust dat we voor de Heilige staan, gezegend zij Hij, en de hele materiële wereld met al zijn pijn en plezier lijkt weg te smelten. We geraken bewust van de echte zaken die er echt toe doen en echt belangrijk zijn. En zelfs wanneer we bidden om leven, gezondheid en onderhoud denken we aan deze zaken in hun diepere zin. Zoals: een leven dat het waard is “leven” genoemd te worden; gezondheid, niet alleen lichamelijke, maar vooral geestelijke; onderhoud – de dingen die ons echt onderhouden in deze wereld en in de volgende wereld, namelijk de Tora en de Mitsvot. We voelen ons gereinigd en gelouterd door zo een “dienst”, en wanneer we terugkeren naar onze dagelijkse routine, blijft het gevoel van reinheid en heiligheid hangen en verheft ons dagelijks gedrag tot een niveau dat past bij een lid van het volk dat een “koninkrijk van priesters en een heilige natie” wordt genoemd.
TEFILLA – VERBINDING/RELATIE
Het hoogste niveau op de “ladder” van het gebed is bereikt wanneer we zo geïnspireerd zijn dat we niets anders wensen dan het gevoel van verbonden te zijn met G’d. Op dit niveau is Tefilla verwant met het in het Hebreeuws van de Misjna gebruikte werkwoord tofel, dat betekent: “hechten aan”, “verbinden”, “samenbinden”, zoals twee stukken van een gebroken kruik samengevoegd worden om hem dan weer één te maken.
Onze ziel is “waarlijk een deel van het G’ddelijke”, en daarom verlangt hij er naar om weer verenigd te worden met, weer opgenomen te worden in het G’ddelijke, precies zoals een kleine vlam wanneer hij bij een grotere wordt gevoegd daarin wordt opgenomen. Misschien zijn we ons van dit verlangen niet bewust, maar het is er toch. Onze ziel wordt zelfs de “kaars van G’d” genoemd. De vlam van een kaars is rusteloos, werkt zich naar boven om, het lijkt wel, van de pit en de kaars los te komen; want zo is het karakter van vuur: het heeft een opgaande beweging. Onze ziel beweegt zich ook naar boven, net als de vlam van een kaars. Zo is zijn karakter, of we ons hiervan bewust zijn of niet. Dat is ook een van de redenen waarom een jood automatisch heen en weer beweegt wanneer hij bidt. Want door middel van gebed verbinden wij onszelf met G’d, met een verheven gehechtheid van “geest tot geest”, en terwijl wij dit doen, flakkert hij en verheft de ziel zich om met G’d verenigd te worden.
Laten wij dit idee nader bekijken.
Elke mitsva die G’d ons geboden heeft te doen en die wij uitvoeren als een heilig gebod, verbindt ons met G’d. Het woord mitsva is verwant aan het Aramese woord tsavta, “samenzijn” of “gezelschap”. Want het gebod is datgene dat de gecommandeerde verbindt met degene die commandeert, ongeacht hoe ver de opdrachtgever van ons af is in afstand, rang of positie. Wanneer een koning een lage bediende iets opdraagt te doen dan schept dat onmiddellijk een band tussen die twee. De lage bediende voelt zich zeer vereerd dat de koning hem heeft opgemerkt en hem iets te doen geeft en dat hij, een onbelangrijk persoon, iets kan doen om een grote koning een plezier te doen. Het maakt dat hij ernaar verlangt de aandacht en goedgunstigheid van de koning waard te zijn.
Als dit zo is bij iedere mitsva, dan is dit nog meer zo bij gebed. Want er is niets dat een mens dichter bij G’d brengt dan gebed, wanneer dat gebed een werkelijk uitstorten van de ziel is en op die manier een ‘band tussen geest en geest’, zoals eerder genoemd, tot stand brengt. Indien elke mitsva ons dichter bij G’d brengt, dan is gebed (op het niveau dat wij nu bespreken) als een omhelzing van G’d. Er is geen grotere gelukzaligheid en voldoening dan de spirituele stimulans en gelukzaligheid die dit ons schenkt.
Gebed, we zeiden het al, is als een ‘ladder’ met vele sporten. Om boven te komen, moeten we onderaan beginnen en geleidelijk opklimmen. Om ons in staat te stellen dit te doen, zijn onze gebeden op profetische wijze gecomponeerd door onze grote profeten en wijzen uit het verleden, en zijn ook gerangschikt als een ‘ladder’, ons gestadig leidend tot steeds grotere inspiratie. Daarom moeten we vertrouwd raken met onze gebeden: allereerst met hun gewone betekenis, vervolgens met hun diepere betekenis en uiteindelijk met de volledige ‘orde’ van onze dienst.