Jitro (Sjemot/Exodus 18:1 – 20:23) 10 februari 2007 / 22 Sjewat 5767

En Jitro, de priester van Midjan, Mosje’s schoonvader (18:1)

In de zestiger jaren werden de teugels losgelaten. Iedereen moest maar voor zichzelf uitzoeken wat de waarheid was. Dit gebeurde ook in Joodse kring. Kinderen kregen wel enig Joods besef mee maar iedereen had het gevoel dat de nazaten verder zelf maar moesten kiezen voor de richting in hun leven. In die tijd verschenen de eerste ba’alé tesjoewa – terugkerenden naar het geloof – in de Amsterdams-Joodse scene.

Jitro, de schoonvader van Mosjé, was zo’n figuur die “alles had uitgeprobeerd”. Alle afgoden had hij gediend en uiteindelijk had hij de ware G’dsdienst omhelsd, het Jodendom. Maar hij deed alles uit vrije wil en dat was ook zijn levensfilosofie: hij geloofde niet in religieuze dwang.

De Talmoed stelt echter, dat degene die de geboden verplicht uitvoert hoger staat dan degene die ze vrijwillig doet. Dit druist in tegen het Nederlandse oergevoel, dat spontane reacties altijd beter zijn dan slaafse navolging van bevelen van Hogerhand. Toch zegt het jodendom dat verplicht nakomen beter is: zo ontstaat een band (briet) tussen Gebieder en mens. Bovendien overwint men door navolging van de geboden de jetser hara, de natuurlijke neiging tot ongehoorzaamheid. Het sublimeren van de jetser hara is al een verdienste op zich.

Op de derde nieuwemaandsdag na de uittocht van de Benee Jisraëel (19:1)
► De Talmoed (B.T. Sjabbat 88a) geeft aan dat een Galileër darsjende voor Rav Chisda: “Geprezen is onze G’d, die een drievoudige Tora – bestaande uit de vijf boeken Mozes, de Newie’iem (Profeten) en Ketoewiem (Geschriften) – gaf aan een drievoudig volk – bestaande uit kohaniem, lewie’iem en jisraëliem – door een gezant (Mosje), die het derde kind van zijn moeder Jochewed was, op de derde dag – na de voorbereiding – in de derde maand (Siwan)”. De Sefat Emet – de Gerer Rebbe, Rabbi Jehoeda Leib Alter – werkt dit nader uit. Matan Tora was de derde ‘chidoesj’ (novum) in de wereld.
De Schepping was de eerste chidoesj en als daad van altruïstische liefde stond de creatie van het universum tegenover het goedaardige karakter van Awraham Awinoe. De tweede chidoesj was de Exodus. Gezien de strenge berechting van de Egyptenaren stond dit novum tegenover het strenge karakter van onze tweede Aartsvader Jitschak. De derde chidoesj was de Matan Tora, dat correspondeert met Ja’akov, de derde Aartsvader. Ja’akov wordt de ‘pilaar van de Tora’ genoemd en vertegenwoordigt de diepere achtergrond van de wereld, zoals die – op verborgen wijze – is vastgelegd in de Tora. De drie Jamiem Towiem (feestdagen) corresponderen ook met deze drie chidoesjiem (nova) en ook de Sjabbat staat in het teken van deze drie monumentale gebeurtenissen aan het begin van de menselijke geschiedenis. G’d rustte op de zevende dag, op Sjabbat moeten wij rusten om te herinneren, dat ook wij slaven waren.
Het doel van de Sjabbat-rust is Tora-leren. De drie verplichte Sjabbat-maaltijden vinden hierin hun oorsprong. De Tora werd in het jaar 2448 anno mundi op Sjabbat gegeven. Sjabbat is de dag bij uitstek voor een spiritueel revival. Op deze dag ontvangen wij een nesjamma jetera – een extra geestelijke dimensie, gelijk bij Matan Tora de hele wereld ontvankelijk werd voor haar hogere roeping.


En zij plaatsten zich aan de voet van de berg (19:17)
► In de Talmoed (B.T. Sjabbat 88a) wordt hieruit afgeleid, dat G’d de berg Sinaï over hen heen stelpte als een bak. (Betachtiet hahar betekent dan ‘onder de berg’. Door deze levensgevaarlijke positie zou iedere aarzeling om het verbond te sluiten weggevaagd worden). De Talmoed stelt daarna, dat deze onvrijwillige acceptatie een groot beletsel vormt voor de verplichting om de Tora na te komen. Rawa antwoordde daarop, dat de Joden later in de tijd van Achasjwerosj de Tora vrijwillig aanvaardden. Dit op grond van de woorden in de megilla “kijemoe wekibeloe hajehoediem”. De Tosafisten vragen zich verder af waarom het nodig was om de acceptatie af te dwingen. De Joden hadden al eerder aangegeven, dat zij alles wat G’d zou zeggen, zouden nakomen.

► Waarschijnlijk was het geen dwang bij de berg Sinaï, maar veeleer de overweldigende ervaring van de G’dsopenbaring die de Joden deed besluiten de Tora in hun leven op te nemen. Deze extatische toestand – waarin zij na’ase wenisjma (wij zullen doen en luisteren) uitspraken – duurde evenwel niet lang. Daarom was deze acceptatie te weinig om ook voor later te gelden. In de dagen van Achasjwerosj heerste er een ongezonde G’dsverduistering – de naam van HaSjeem komt in de Megillat Ester zelfs niet voor. Daarom moesten de Joden in de tijd van de Meden en Perzen de Tora nogmaals aanvaarden en verplicht hun acceptatie ook ons nog tot op de dag van vandaag.

Waarschuw het volk, dat het niet doorbreekt tot HaSjeem om te zien, waardoor veel daarvan zouden vallen (19:21)
► Rasjie legt uit: “Ook al valt er maar een man, in Mijn ogen is dat al veel” (Mechilta). ‘Wenafal’ staat in het enkelvoud; daarom concludeert de Mechilta, dat ook slechts een slachtoffer veel is in G’ds ogen. Hoewel Hij de Koning is van de hele wereld, telt iedere man of vrouw. Helaas zijn wij na de Sjoa dit gevoel een beetje kwijt. Zelfs wanneer er veel mensen vallen, sidderen we nauwelijks meer. De afschuwelijke wreedheden hebben ons ongevoelig gemaakt. Moge het ons gegeven zijn, dat G’d ons het gevoel van rachamiem – barmhartigheid – voor ieder individueel leed teruggeeft.

Hierop sprak G’d al deze woorden om te zeggen (20:1)
► Bij de voorlezing van de Tien Geboden heeft men in sommige gemeenten de gewoonte om op te staan. Men luistert beter en met meer respect naar de Tien Geboden. Maimonides stelt dat dit verboden is: “Hoewel de Joden van Babylonië – het tegenwoordige Irak – staan gedurende het lezen van de Tien Geboden, is dit verboden indien men gedurende de rest van het jaar zit”. Wij mogen geen onderscheid maken tussen de Tien Geboden en de rest van de Tora. Alles is even belangrijk en heilig. De Decaloog staat niet meer centraal dan welk ander onderdeel dan ook. Maimonides is daarom tegen zelfs maar een symbolische aanduiding dat er een soort hiërarchie in de ge- en verboden van de Tora zou bestaan.

Zitten of staan bij het voorlezen van de Tora gedurende de rest van het jaar brengt verschillende attituden tot uitdrukking. Staan bij de wekelijkse Toravoorlezing geeft aan dat men de Openbaring bij de berg Sinai als het ware herbeleeft, toen de Joden aan de voet van de berg Sinai stonden en “op afstand sidderden”. Als wij de Toralezing zo beschouwen, kunnen wij alleen maar staan bij zo’n plechtig moment.

► Degenen die blijven zitten, beschouwen de wekelijkse Toravoorlezing als een leerervaring. De Toralezing wordt dan een integraal onderdeel van het dawwenen (bidden) en de religie. Zo is het altijd al geweest, dat Joodse studie een onderdeel is van de G’dsdienst. Omdat de Tora-voorlezing aan Torastudie wordt gekoppeld, is het logisch om te blijven zitten. Het woord ‘jesjiewa’, de plaats waar Tora wordt gestudeerd, betekent eigenlijk ‘zitten’.

► Ondanks de opvatting van Maimonides is het erg moeilijk om vele mensen ervan te weerhouden om te gaan staan bij de Tien Geboden. Rabbi Owadja Joseef, de vroegere Sefardische Opperrabbijn van Israël, heeft deze situatie geaccepteerd en zijn uitleg is dat de Tien Geboden uniek zijn omdat die het speciale gevoel van nabijheid bij G’ds Openbaring op de berg Sinai in herinnering roepen.

► Toch blijft het gevaarlijk om een verschil te maken tussen de Tien Geboden en de rest van de Tora, een fout die door velen wordt gemaakt. De Talmoed in tractaat Berachot vermeldt dat het reciteren van de Tien Geboden vroeger onderdeel was van de dagelijkse dienst. Maar omdat dit ertoe leidde dat men de Tien Geboden belangrijker ging vinden dan de rest van de Tora, werd besloten om ze uit de dagelijkse gebeden te verwijderen. In de Talmoed (Menachot) wordt iemand die Tefillien (gebedsriemen) met vijf Tora-afdelingen – in plaats van de normale vier – draagt, veroordeeld. Bij archeologische opgravingen werden Tefillien gevonden van de Qumram-secte, waar inderdaad vijf Tora-afdelingen in stonden. In het vijfde stonden de Tien Geboden. Deze zijn inderdaad belangrijke geboden. Maar nadruk op het ene ten koste van het andere zou de integriteit van het totale systeem invalideren.

► De Geleerden waren ook tegen de opvatting dat de Tien Geboden alleen zaligmakend waren. Anders dan de filosoof Philo van Alexandrië weigerden onze Wijzen om in de Tien Geboden tien hoofdprincipes of tien bronnen voor de rest van de Tora te zien.

► In de vroegste Midrasjiem (achtergrondverklaringen) wordt er tussen de geboden niet onderschei¬den qua gewicht en belang maar zien wij toch een poging om in de G’ddelijke Openbaring op de berg Sinai het hele gebied van de Tora te bestrijken, zij het op een andere manier dan verwacht: Rabbi Jitschak zei dat de profeten in iedere generatie slechts profeteerden, wat al geopen¬baard was op de berg Sinai. Zo zei Mosje tegen het Joodse volk: “Er wordt een verbond gesloten tussen de mensen die hier vandaag aanwezig zijn voor G’d en ook met hen die niet met ons vandaag aanwezig zijn”. Het einde van het vers slaat op de zielen die nog geboren moesten worden. Hoewel zij op dat moment nog niet bestonden, heeft iedere ziel die in de toekomst geboren zou worden, een aandeel in de ontvouwing van de Openbaring. Toestemming om zijn aandeel in de ontvouwing te profeteren werd pas gegeven tot het daadwerkelijke moment in het leven van iedere profeet individueel. Niet alleen de profeten kregen hun profetie daarvandaan, maar ook ieder van de Wijzen kreeg zijn inspiratie van de berg Sinai (Exodus Rabba 28:6). Deze doorlopende inspiratie vormt de basis van de Joodse continuïteit.

Ik ben HaSjeem, uw G’d, die u uitgevoerd heeft uit het land Egypte, uit het slavenhuis (20:2)
► Wat betekent die cryptische uitspraak ”Ik ben HaSjeem, uw G’d”? Met behulp van de Tien Geboden zijn wij in staat om onze laagste driften te sublimeren. De geboden zijn gegeven om de mensheid op een hoger niveau te tillen. Hierbij kan het menselijk denken een belangrijke rol vervullen maar ook de emoties mogen niet onderschat worden als instrument om contact te maken met het Hogere. Voordat we ons gevoel of intellect inschakelen om in te klikken op Hemelse sferen moeten we dit wel willen. De Tora eist een keuze van de mens om zich een levensdoel te stellen.

► Als we geen tegenslag zouden ervaren, zouden we ons blijven wentelen in onze jeugdige genoegens. Maar doorlopend botsen wij tegen de grenzen van ons bestaan aan. Door dit lijden zijn wij in staat om de beperkingen van het aardse plezierzoeken te ontstijgen en leren we langzamerhand te geven. Wanneer wij alleen maar willen nemen, staat ons lichaam centraal. Wanneer wij ons intellect alleen maar gebruiken om materiële verlangens te bevredigen, vormt dit in de terminologie van de Zohar een `spirituele dood’. Hoe ouder men wordt, hoe meer men afstand weet te nemen van het lichaam.
Wanneer wij onze aardse heb- en genotzucht weten te vervangen door verlangen naar spiritualiteit, worden wij steeds meer beschenen door het licht van onze G’ddelijke mensaspecten. Vijf stadia kunnen daarbij onderscheiden worden: van Nefesj (het aardse leven) stijgen wij naar Roe’ach, geestelijke ambities waarna de Nesjama (religieuze interessen) zijn licht over ons doet schijnen, zodat we langzamerhand kunnen veranderen in een Chaja, een spiritueel wezen waar het echte leven in doorklinkt tot in Jechida, van het woord ‘echad’ hetgeen ‘vereniging met de Schepper’ betekent.

► We komen op deze wereld en zijn direct bezig met het bevredigen van onze lichamelijke behoeften. Sommige mensen blijven in deze fase steken en zijn aan het eind van hun leven nog steeds bezig met enkel behoeftebevrediging. Dan moet deze mens nog een keer terug komen op aarde. Maar zodra hij in staat is het hogere te vatten, erkent hij dat al dat egoïstische gegraai schadelijk en kwalijk is voor zijn nesjamma. Wanneer we dat realiseren doen we afstand van een stuk aards egocentrisme en materiële hebzucht. Door oververzadiging met materie of door een volledig gebrek aan aardse goederen, worden we met onze neus gedrukt op ons werkelijk doel in het leven: spiritualiteit.”Ik ben HaSjeem, uw G’d” betekent, dat ons ik, ons ego zich moet identificeren met het G’ddelijke.

► Wanneer we openstaan voor onze geestelijke verlangens en ons er niet voor schamen, kunnen we groeien. Wanneer we spiritualiteit cultiveren in plaats van het weg te drukken als niet relevant in onze moderne no-nonsense maatschappij, kunnen we inderdaad op een hoger niveau terecht komen. Langzaam begint de mens het spirituele licht te ontwaren en wordt hij bestuurd door steeds hogere, geestelijke verlangens. We moeten ons egoïsme leren rectificeren. De aanwezigheid van het G’ddelijke licht leert ons om vertrouwen en kracht te vinden in ieder groeistadium. Daarna bereiken we een niveau waarin we alleen nog maar G’d willen behagen en waarbuiten alle andere strevingen en objecten hun relevantie verliezen. Maar het allerhoogste niveau is niet alleen geven maar ook in staat zijn om van G’ds goedheid te genieten en te willen ontvangen. Hierdoor vergroten wij onze gelijkenis met Hasjeem.
Wanneer ons egoïsme is omgezet in altruïsme en onze lagere driften slechts gericht zijn op de Schepper en wij ook terwille van G’d kunnen ontvangen, zijn wij instaat om steeds meer te genieten van het G’ddelijke licht, dat in deze wereld latent en verborgen aanwezig is. Ondanks de G’dsverduistering moeten wij onszelf corrigeren. Egypte heet in het Hebreeuws Mitsrajiem: beperkingen. Het aardse leven stelt grenzen aan onze G’dsbeleving. G’d heeft ons uitgevoerd uit die beperkingen. Waar een wil is, is een weg:”Ik ben HaSjeem, die u uit Egypte heeft geleid” (20:2).   
Dit is de functie van de Tien Geboden, die grosso modo voor iedereen gelden. De Tien Geboden ontlenen hun betekenis aan hetgeen wij ervan realiseren, praktiseren en ermee kunnen bereiken. Als de mens er niets mee doet, blijven de meest verheven geboden een dode letter. En dat was niet de bedoeling van de Tora. Onze materiele begrenzingen leren ontstijgen, is de echte Exodus. Daarvoor hebben we een G’dgericht ego nodig: ”Ik ben HaSjeem”.

Sjabbat sjalom.

Reacties zijn gesloten.