Zeven weken na de uittocht uit Egypte kregen de Joden de Tora; daarom heet Sjawoe’ot ook: zeman mattan Toratenoe – het tijdstip van het ontvangen van de Tora. Sjawoe’ot betekent: Wekenfeest, naar de zeven weken die geteld worden vanaf Pesach tot het ontvangen van de Tora op Sjawoe’ot dit herinnert aan deze ingrijpende gebeurtenis bij de berg Sinai. Sjawoe’ot duurt twee dagen. Het is de gewoonte melkproducten te eten, bijvoorbeeld kaastaart, en de ingaande nacht van Sjawoe’ot door te leren uit de Tora. Het Jodendom wil benadrukken dat hoewel de Tora ons toen gegeven is, het aan elke individuele Jood is de Tora elke dag, waar dan ook ter wereld, te ontvangen.
Sjawoe’ot – de invloed van de Tora op de beschaving
Sjawoe’ot – Ethische anarchie
Sjawoe’ot – Wekenfeest zonder symboliek
De Nederlandse naam voor שָׁבוּעוֹת Sjavoe’ot is het Wekenfeest. Het woord week, שָׁבוּעַ sjavoe’a, ken je waarschijnlijk van zaterdagavond wanneer we elkaar na afloop van sjabbat “Sjavoe’a tov, goede week”, wensen.
De naam Sjavoe’ot hangt samen met de omertelling. Als je vanaf Pesach zeven weken hebt geteld, is het Sjavoe’ot. Vandaar de naam Wekenfeest. Een andere naam voor Sjavoe’ot, עֲצרֶֶת atsèret, feestelijke afsluiting, heeft daar ook mee te maken, want Sjavoe’ot is de afsluiting van Pesach.
Een derde naam voor dit feest is יוֹם הַבכִּּוּרִים jom habikoerim, dag van de eerstelingen. En aangezien in dezelfde periode het maaiseizoen begon, is חַג הַקִצָּיר chag hakatsier, maaifeest, een vierde naam van Sjavoe’ot. Een vijfde naam van het feest is זמְַן מַתןַּ תּוֹרָתֵנוּ zeman matan Toratenoe, het tijdstip van het ontvangen van onze Tora.
Na een aantal weken trekken door eindeloze zandmassa’s was het joodse volk aangekomen bij הַר סִינַי Har Sinaj, de berg Sinaï. Daar zou iets gebeuren wat daarna nooit meer is gebeurd. God zélf zou tot het hele joodse volk spreken, dus niet via een profeet maar rechtstreeks. Hij zou zich bekend maken om ons Zijn Tora te geven. Een paar dagen daarvoor beklom Mosjé de berg. God sprak tot hem: “Zeg het volgende tegen de joodse mannen en vrouwen. Jullie hebben gezien wat Ik met Egypte heb gedaan en hoe Ik jullie heb bevrijd met grote wonderen. Als jullie nu naar Mijn wetten luisteren en je eraan houden, dan zullen jullie een heilig volk worden, een volk van priesters, Mijn volk”.
Mosjé daalde af en bracht de woorden over aan zijn mensen. Onmiddellijk zeiden ze: “Alles wat God vraagt willen we doen”. Mosjé vertelde toen dat God hen over drie dagen zou toespreken en dat ze zich daarop moesten voorbereiden. Niemand mocht op de berg zijn wanneer God verscheen. Op de zesde van de maand siewan was de hele berg omhuld met rook. Het onweerde en bliksemde en er klonk bazuingeschal. Aan de voet van de berg stond het volk, verstijfd van angst. Door de donder heen klonk plotseling de machtige stem van God die de tien geboden gaf. Zo werd Sjavoe’ot het feest waarop we het geven van de Tora herdenken. We lezen de eerste dag Sjavoe’ot dan ook heel toepasselijk uit de Tora het verhaal van het geven van de tien geboden.
Bikoeriem
Op Sjavoe’ot werd uit naam van het hele joodse volk een tarweoffer gebracht als dank aan God dat de tarwe goed gegroeid was. Dit offer bestond uit twee broden. Daarnaast bracht iedereen die land bezat tussen Sjavoe’ot en Chanoeka בכִּּוּרִים bikoeriem naar het beet mikdasj. Bikoeriem of eerstelingen zijn de eerste oogst van de zeven speciale landbouwproducten van het land Israël, namelijk tarwe, gerst, druiven, vijgen, granaatappelen, olijven en dadels.
Het brengen van de bikoeriem naar het beet mikdasj was een feestelijke gebeurtenis. Per streek verzamelden de boeren zich om samen op weg te gaan, bepakt met rijk gevulde manden. De boeren uit de buurt van Jeruzalem namen druiven en verse vijgen mee. De andere boeren hadden rozijnen en gedroogde vijgen bij zich. De leider van de groep zei
’s ochtends: “Kom, laten we naar Zion צִיּוֹן Tsion trekken, naar onze God”. Een versierde stier liep dan voorop, om zijn horens zat goud en op zijn kop droeg hij een krans van olijfbladeren. Begeleid door vrolijk fluitspel gingen de boeren op weg naar de heilige stad. Eenmaal in de buurt van Jeruzalem gekomen, werden ze begroet door een groep priesters en levieten. In de stad begroette iedereen ze met de woorden “welkom” en “sjalom aleechem”. Eenmaal in de tempel haalden ze de manden van hun schouders en dankten God. De manden zetten ze naast het altaar want de vruchten waren voor de kohaniem.
Er is nog een ander belangrijk punt dat met de oogst te maken heeft. In de Tora staat dat je aan arme mensen moet denken als je de vruchten van je land binnenhaalt. Maai daarom nooit het gewas dat op de laatste hoek van je veld staat weg, maar laat iets staan voor arme mensen. Dat geldt ook voor wat je per ongeluk niet hebt gemaaid of wat je vergeten bent op te rapen bij het verzamelen van de vruchten of korenschoven. Op de tweede dag van Sjavoe’ot lezen we daarover het volgende verhaal.
Roeth
Lang geleden woonde er in בֵּית לֶחֶם Beet Lechem, Bethlehem een rijke man die אֱלִימֶלךְֶ Elimelech heette. Zijn vrouw heette Naomi נָעֳמִי No’omi en samen hadden ze twee zonen. Toen er een hevige hongersnood uitbrak besloot Elimelech zijn land te verkopen en naar het buurland Moab מוֹאָב Moav te verhuizen. Maar toen hij daar net woonde werd hij ziek en overleed. Naomi bleef achter met hun twee zonen. Die trouwden later allebei met een meisje uit het land Moab, de oudste met עָרְפָּה Orpa en de jongste met רוּת Roeth, Ruth.
Tien jaren waren verstreken toen de twee broers kort na elkaar ziek werden en stierven. In dezelfde tijd hoorde Naomi dat de hongersnood in haar vaderland voorbij was. Ze besloot terug te keren naar Beet Lechem. Voordat ze vertrok zei ze tegen Orpa en Roeth: “Lieve schoondochters, nu ik vertrek raad ik jullie aan terug te gaan naar jullie familie. Jullie zijn goede echtgenotes en schoondochters geweest en God zal jullie daarvoor zeker belonen. Hopelijk hertrouwen jullie binnenkort en worden jullie weer gelukkig”. Ze omhelsde hen en wilde vertrekken, maar ze hielden haar tegen en zeiden: “Nee moeder, we gaan met u mee, we laten u nu niet alleen”. Naomi herhaalde haar advies en voegde eraan toe dat ze in het joodse land vast geen man konden vinden. Daarop nam Orpa afscheid en ging naar haar familie. Roeth zei echter: “Doet u geen moeite om mij over te halen om u te verlaten. Waar u gaat, zal ik gaan en waar u slaapt, zal ik slapen, uw volk is mijn volk en uw God is mijn God. Waar u sterft, zal ik sterven, en daar zal ik begraven worden. Alleen de dood zal ons scheiden”.
En zo trokken Naomi en Roeth samen naar de stad Beet Lechem in het land יהְוּדָה Jehoeda, Judea. De mensen die haar nog van vroeger kenden, zeiden tegen elkaar: “Is dát Naomi”? Maar Naomi sprak: “Noem mij geen Naomi meer, want dat betekent ‘gelukkige’. Noem mij voortaan Mara, dat betekent ‘verbitterde’, want God heeft mijn bestaan bitter gemaakt. Als rijke vrouw trok ik weg en als berooide weduwe keer ik terug”.
Ze waren in de lente aangekomen, precies op het moment waarop de eerste gerstoogst werd binnengehaald. Naomi en Roeth hadden geen eten of geld. Hoewel Naomi nog familie had in Beet Lechem, schaamde ze zich er voor om daar hulp te vragen. Wel had ze Roeth verteld over de wetten van God die voorschrijven dat arme mensen achter de maaiers aan mogen lopen om op te rapen wat was blijven liggen. Roeth zei dat zij wel achter hen aan zou lopen, omdat het voor Naomi een te grote vernedering zou zijn. En zo trok ze naar het veld van בֹּעַז Boaz, een rijke man die toevallig die dag zelf op zijn veld aanwezig was. Van zijn maaiers kreeg hij te horen wie de vreemde Moabitische vrouw was.
Meteen stapte hij op haar af en zei: “Ik heb gehoord hoe goed je bent voor je schoonmoeder Naomi want in armoede en verdriet heb je haar niet alleen gelaten. Je hebt je familie en je land verlaten en bent een joodse vrouw geworden. Voor dat alles zal God je zeker belonen”.
Boaz zei verder dat Roeth met de maaiers mee mocht eten en dat ze net zoveel water mocht drinken als ze wilde. Tegen de maaiers zei hij dat ze maar wat meer aren moesten laten staan voor Roeth en dat ze haar ook de aren tussen de schoven mochten laten rapen. Roeth was heel blij met zijn woorden omdat ze als arme vreemdelinge niet vaak werd aangesproken en zeker niet op zo’n aardige manier.
Aan het eind van de dag klopte Roeth met een stok de zaden uit de aren en zo kwam ze met een zak vol graan bij Naomi. Opgetogen vertelde ze hoe het was gegaan. Toen Naomi de naam Boaz hoorde, zei ze: “God dank! Onze God heeft ons niet in de steek gelaten en zal ons verder helpen. Boaz is familie van ons en hij zal ons steunen”. Roeth vertelde verder dat hij zijn mannen opdracht had gegeven om haar netjes te behandelen. De hele gerstoogst bleef ze op zijn veld en ook tijdens de tarweoogst. Zo verzamelde ze overdag eten voor zichzelf en haar schoonmoeder.
De מדְִרָשׁ midrasj, een uitleg van tenach in de vorm van een verhaal, vertelt dat de twee vrouwen ’s avonds over de joodse wetten spraken. Roeth beschouwde zichzelf inmiddels als joodse vrouw en wilde precies weten hoe ze op de joodse manier moest leven. Naomi leerde haar bijvoorbeeld dat het niet genoeg is om arme mensen door het geven van
voedsel te helpen, maar dat de Tora zegt dat hun familie er alles aan moet doen om hen zélf weer de kost te laten verdienen. In die tijd waren bijna alle joden boeren met een eigen stuk land. Als iemand zo arm was geworden dat hij zijn land moest verkopen, dan moest de familie alles in het werk stellen om het land voor hem terug te kopen. Roeth vond het mooi dat er regels waren om elkaar te helpen, zoiets had ze in Moab nog nooit gehoord. Naomi vertelde haar dat er ook goed gezorgd werd voor een vrouw die na de dood van haar man zonder kinderen is achtergebleven. Als haar man een broer heeft moet die met haar trouwen omdat zo het land in de familie blijft en de vrouw goed verzorgd achterblijft, in plaats van onbeschermd en zonder inkomen.
Ze praatten ook wel over Boaz. Naomi merkte wel dat hij veel voor Roeth was gaan betekenen. Maar of de vriendelijke Boaz ook iets voor Roeth voelde was niet duidelijk. Tot de avond waarop Naomi Roeth vroeg in haar mooiste kleren naar Boaz te gaan om te vragen of hij hun land wilde terugkopen. Ze zei tegen Roeth dat hij vast nog op zijn
land zou zijn om te dorsen. Roeth moest er langs lopen en net doen alsof ze een avondwandeling maakte. Met kloppend hart liep Roeth in de richting van zijn velden. Boaz zag haar aankomen en werd blij omdat hij haar een heel bijzondere vrouw vond. Hij bewonderde haar vriendelijkheid, haar behulpzaamheid en haar trouw. Terwijl ze aan de
praat raakten werd duidelijk dat ze heel veel van elkaar hielden en voor altijd samen wilden zijn.
De volgende ochtend ging Boaz naar de poort om de tien voornaamste en oudste mannen van het stadje bijeen te roepen. Tegenover hen verklaarde hij plechtig dat hij Naomi’s land terug wilde kopen en dat hij met Roeth wilde trouwen. “Zo zal de naam van Elimelech en zijn zoons voortleven en zal het land in bezit van zijn weduwe blijven”, zei hij tegen de oudsten.
Kort daarna werd de bruiloft uitbundig gevierd. De inwoners van Beet Lechem vonden Roeth een goede vrouw voor Boaz en wensten hem: “Moge God jouw vrouw maken als Racheel en Lea, die beiden het joodse volk hebben voortgebracht. Moge God je huis zegenen en jullie allebei gelukkig maken”.
Roeth was heel gelukkig, vooral toen hun zoontje Obed עוֹבֵד Oved geboren werd. Ook Naomi was gelukkig omdat ze het zo fijn vond om haar kleinkind te kunnen helpen verzorgen en daardoor veel van haar bitterheid verloor. Toen Obed volwassen was kreeg hij een zoon die hij ישִיַׁ Jisjai noemde en de zoon van Jisjai was … David, die later koning werd van het hele joodse volk!