Jehoeda Vorst is rabbijn van Rotterdam. Hij is er werkzaam als rabbijn, voorganger, leraar, pastoraal werker en treedt daarmee in de voetsporen van zijn grootvader opperrabbijn L. Vorst en vader rabbijn I. Vorst die beiden eerder in de Maasstad werkzaam waren.
Bereikbaarheid: A.B.N. Davidsplein 4, 3039 KA Rotterdam, tel. 010 4669765, email: [email protected]
Rotterdam kende in de loop der eeuwen enkele illustere rabbinale leiders, waaronder de sefardische rabbi Josijahoe Pardo, de eerste rabbijn van Rotterdam, die leiding gaf aan de (Portugees-Israëlietische) leerschool Jesiba de los Pintos. Pardo was een schoonzoon en volgeling van de Sefardische opperrabbijn van Amsterdam, Saul Levi Morteira. Hij vertrok met de leerschool naar Amsterdam. Sinds 1764 was Pardo de chacham van Curaçao, daarna van Jamaica.
Zijn opvolgers waren asjkenazische opperrabbijnen waaronder:
Rabbi Arje Leib Breslau, (geb. 1741-overl. 1809) schrijver van het responsawerk Pné Arjé dat in 1790 werd gepubliceerd. Het zou meer dan 200 jaar duren voor dat opnieuw in Nederland dergelijke literatuur zou verschijnen, n.l. van diens verre opvolger rabbijn R. Evers (Wasjaf werafa, 4 delen), van de Haagse rabbijn P.A. Meijers, Den Haag / Antwerpen (Nachalat Pinchas, 2 delen; Diwree Pinchas, 2 delen), opperrabbijn A. Schuster (Edoet Aharon) en opperrabbijn M. Just (Imré Meir). In 2010 publiceerde Meijers een fraaie, veel uitvoeriger, heruitgave van Pne Arjé, die ook online staat bij HebrewBooks.org.
Dr. Joseph Isaacsohn, opperrabbijn van 1850 tot 1871; schoonzoon van Dr Jacob Ettlinger, de opperrabbijn van Altona en leider van de Duitse neo-orthodoxie.
Dr. Bernhard Löbel Ritter
Geboren in Reinersdorf, Pruisen, in 1920 tot Nederlander genaturaliseerd. Hij werd vanuit Breslau benoemd in 1884. In zijn tijd, de eerste twee decennia van de twintigste eeuw, de enige niet-Nederlandse opperrabbijn, en een eigenzinnige geleerde van internationaal formaat. Stelde strenge eisen aan de ritueel-Joodse slacht en botste met progressieve (bestuurs)leden van zijn Gemeente. Vertrok gedesillusioneerd naar Antwerpen, waar hij overleed en werd begraven op de begraafplaats Machzike Hadas te Putte (NB).
A.B.N. Davids (kijk ook hier voor biografische gegevens over OR Davids en in de meidagen van 1940 door het Duitse bombardement op Rotterdam vernietigde sjoels). De in de oorlog in Bergen-Belsen omgekomen opperrabbijn naar wie het plein is genoemd waaraan de huidige synagoge is gevestigd.
Sinds zijn komst naar Rotterdam trachtte hij door middel van cursussen het religieuze peil qua kennis te verhogen. Davids was, in tegenstelling tot zijn voorganger Ritter, een zionistische opperrabbijn.
Lou (Levi) Vorst, (opper)rabbijn van Rotterdam van 1945 tot zijn vertrek naar Israel in 1971. Voor de oorlog was Vorst hoofd van het Joodse onderwijs in de havenstad. Geen van de leden van het rabbinaat van Rotterdam had de oorlog overleefd. Rabbijn Mordechai Cohen was in het begin van de oorlog overleden. De opperrabbijn Davids en rabbijn Landau, de halachische expert, waren omgekomen.
Op Vorst rustte de taak het rabbinaat op zich te nemen en het Joods-religieuze leven opnieuw op te bouwen.
Vorst vormt een spil in een rabbijnenfamilie. De Rotterdamse opperrabbijn is de vader van de Amsterdams/Amstelveense rabbijn Ies Vorst en grootvader van Jehoeda Vorst, sinds 1999 in Rotterdam. De Haagse rabbijn Shmuel Katzman en rabbijn Mendel Levine in Nijmegen zijn schoonzonen van Ies Vorst. In Utrecht was zijn zwager J. van Gelder de rabbijn van de Joodse Gemeente Utrecht. Rabbijn I. van Gelder van Den Haag was een oom van opperrabbijn Vorst.
Naar opperrabbijn Vorst werd een kade op de Kop van Zuid vernoemd, vlakbij de plaats waarvandaan de Rotterdamse Joden, waaronder ook Vorst met zijn gezin, vanuit een loods naar het doorgangskamp Westerbork werden afgevoerd.
Jaarlijks herdacht
Voor de overleden opperrabbijnen en rabbijnen wordt in Rotterdam jaarlijks een jizkor (herdenkingsgebed) uitgesproken op de sjabbat voor Sjawoe’ot (Wekenfeest) en de sjabbat voor Tisja be’Aw (9 aw).
Daarnaast, en dat is waarschijnlijk uniek in de wereld, wordt op die twee sjabbatdagen een Jizkor gezegd voor een tiental rabbijnen en hun gemeenten, die omkwamen in de periode 1347-1349, de tijd van de Zwarte Dood, een pestepidemie die in West Europa aan de Joden werd toegeschreven en waardoor hele Joodse gemeenschappen de dood vonden. De rabbijnen en hun lotgenoten leefden in onder meer Oppenheim, Würzburg, Rothenburg, Frankfurt, Straatsburg, Erfurt, Kremz, Keulen, Passau, Halle, Esslingen, Mühlhausen, Nordhausen, Bazel en Zürich. De bekendste genoemde rabbijnen zijn rabbi Mozes uit Zürich (auteur van een commentaar op Sefer Mitswot Katan), en rabbi Alexander Hakoheen uit Erfurt (auteur van het halachisch werk Agoeda).