De Megilla, meer dan een aardig historisch verhaal

De Esterrol beschrijft de eerste grote ballingschap van het Joodse volk. Wat zijn de historische lessen die uit de Poeriem-geschiedenis zijn te trekken? Moeten we demonstreren of bidden? Ons verschansen achter de synagogemuren of er op uit trekken om ons Jodendom trots uit te dragen? Wat is onze grootste gemene deler? En is het erg als wij moeten constateren, dat Joden tegenwoordig veel meer drinken dan vroeger?

Door: rabbijn mr drs R. Evers, rabbijn van het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap

 

Als er één volk is dat ergens trots op mag zijn, is dat het Joodse volk op zijn eigen, onvervalste en eeuwenoude traditie.

 

In 422 voor de gewone jaartelling werd de Eerste Tempel door Nebuchadnetsar verwoest. De Joden werden meegevoerd naar Babylonië. Het Babylonische rijk was geen lang leven beschoren. Nauwelijks had Belsjatsar de troon beklommen of Cyrus verscheen op het toneel van de wereldgeschiedenis. Na overwinningen in Klein-Azië drong hij snel door naar de hoofdstad Bawel, waar Belsjatsar, ondanks de dreigende belegering, een groot feest aanrichtte. Er werd wijn geschonken uit gouden en zilveren vaten, die Nebuchadnetsar uit de Tempel te Jeruzalem had meegevoerd.

Temidden van het feestgedruis verscheen plotseling een hand, die enkele Hebreeuwse woorden op de paleismuur schreef. De profeet Daniël werd ontboden om de tekst te ontcijferen ‘Mene Mene Tekel Oefarsien – U bent gewogen en te licht bevonden, uw rijk gaat over naar de Perzen’; Rembrandt heeft dit tafereel prachtig vereeuwigd. Nog diezelfde nacht werd G’ds woord bewaarheid: Cyrus maakte zich meester van Babylonië, dat als provincie bij het Medisch-Perzische rijk werd ingelijfd.

Herbouw

Cyrus – over wie de profeet Jesjaja twee eeuwen eerder had geprofeteerd, dat hij de Tempel zou herbouwen – gaf reeds in zijn eerste regeringsjaar de Joden toestemming om weer naar hun vaderland terug te keren en de Tempel te herbouwen. De achterblijvende Joden gaf hij opdracht hun broeders in Israël financiëel te steunen. Veel Tempelvaten werden teruggegeven. Bij deze eerste ‘alija’ trokken ongeveer 50 duizend mensen onder leiding van Zerubawel terug naar het Heilige Land. Korte tijd later volgden meer. Met gezwinde spoed bracht men zo veel mogelijk bouwmaterialen bijeen voor de constructie van de Tempel. Maar helaas moest de herbouw gestopt worden toen de Samaritanen de Joden bij het hof van Cyrus’ opvolger Achasjverosj aanklaagden: na de wederopbouw zouden de Joden hun trouw aan de Perzische koning opzeggen en hun onafhankelijkheid uitroepen.

Depressie

Relatief waren maar weinig Joden naar Israël getrokken. Het overgrote deel was achtergebleven. Vertwijfeld vroeg men zich af wat G’d van hen wilde. Het Joodse volk voelde zich versplinterd en verdeeld, verspreid over het gigantische rijk van de Meden en Perzen. De Torastudie herleefde weliswaar maar velen vroegen zich af of G’d Zich nog verbonden voelde met Zijn volk. Na de verdrijving uit Israël voelden zij zich door G’d verlaten, zoals de Talmoed (B. T. Sanhedrien 105a) het verwoordt: ‘Heeft een vrouw, die verdreven werd van het erf van haar man nog iets met haar echtgenoot te maken?’

Tegen deze depressieve achtergrond begon de vervolging van de Joden. Net zoals nu trokken de Joden niet naar het Land der Vaderen omdat ze het in vele opzichten toch goed hadden in hun ballingschap.

Demonstreren of bidden

Het Joodse volk bevond zich na het vernietigende decreet van Haman in een uiterst penibele situatie. De vraag, waarvoor Mordechai, Ester en andere leiders van het Joodse volk geplaatst waren, luidde hoe men deze vorm van anti-semitisme het hoofd moest bieden. Strijden en demonstreren of bidden en boete doen? Zij kozen voor de religieuze benadering omdat zij aanvoelden, dat de oorzaak van Hamans decreet lag in de verwijdering tussen G’d en Zijn volk. Deze onthechting moest eerst worden rechtgezet. Zodra Hamans ‘Endlösung’ Mordechai ter ore kwam, scheurde hij zijn kleren, hulde zich in zak en as en zo trok hij de stad door, luid en bitter jammerend. Overal in het uitgestrekte rijk volgden de Joden Mordechai’s voorbeeld: inkeer, vasten, geween en geklaag; voor velen werd zak en as als bed uitgespreid. Het volk richtte zich tot G’d om hulp.

Mordechai liet Ester berichten wat er gebeurd was. Via de bode Hatach droeg hij haar op naar de koning te gaan en te pleiten voor haar volk: ‘Beeld je niet in, dat jij alleen van alle Joden zult ontkomen, omdat jij in het paleis van de koning zit. Want als jij in deze tijd blijft zwijgen, zal er van andere zijde redding voor de Joden opdagen. Wie weet of jij niet juist met het oog op deze tijd de koninklijke waardigheid verkregen hebt.’

Eeuwige boodschap

In het begin van het tweede hoofdstuk van tractaat Megilla stelt de Misjna (Mon­delinge Leer), dat ‘wanneer iemand de Esterrol omgekeerd leest, hij zijn plicht niet vervuld heeft.’ De Ba’al Sjem Tov (1700-1760) geeft nieuwe inhoud aan deze rechtsregel met zijn verklaring, dat dit betekent, dat iemand, die de Esterrol leest met de gedachte dat dit een ‘aardig historisch verhaal is’ het fout heeft. Wanneer wij menen, dat dit alleen 2400 jaar geleden kon gebeuren, hebben wij de essentie van Poeriem gemist. De gebeurtenissen van toen zijn nog uiterst actueel, helaas.

Koningin Ester had dit reeds direct door toen zij aan de Wijzen in haar tijd vroeg om Poeriem tot een nationaal feest te verheffen voor alle latere generaties. De Wijzen voelden hier aanvankelijk weinig voor. Zij vreesden, dat dit anti-semitisme in de hand zou werken wanneer wij onze bevrijding al te luidruchtig zouden vieren – maar gingen uiteindelijk met haar mee. De wijze waarop Poeriem tot de dagen van de Masjieach gevierd zou worden, spreekt boekdelen en geeft antwoord op de vraag hoe men met het huidige galoet, (ballingschap) moet omgaan. De praktische uitvoering van de Poeriem-geboden laat die actuele geschiedenis herbeleven op een positieve wijze en leidt ons met zachte hand uit een mogelijke religieuze depressie.

Luidruchtig Jodendom

PoerimAnders dan bij Chanoeka, toen de Joden voornamelijk geestelijk bedreigd werden door de verleidingen van het Griekse Hellenisme, was met Poeriem het Joodse leven en lichaam zelf Hamans doelwit. Haman – een nazaat van Amalek, Israëls aartsvijand – was uit op de totale, lichamelijke vernietiging van het Joodse volk.

Om juist dit lichamelijke aspect in het voetlicht te plaatsen hebben onze Wijzen met Poeriem een grote dankmaaltijd verplicht gesteld, waarbij wijn en sterke drank rijkelijk zouden vloeien. Wij laten hiermee zien, dat ‘Am Jisraëel chaj’, het Joodse volk tot op de dag van vandaag al zijn vijanden heeft weten te overleven.

Alcoholica verplicht

Hoewel het Jodendom overvloedig gebruik van sterke drank afkeurt, zijn alcoholica op Poeriem juist verplicht. Het waarom hiervan blijft duister. Officieel geldt als reden, dat wij met sterke drank de grote wonderen gedenken, die ons in het Medisch-Perzische rijk ten deel zijn gevallen. Koningin Wasjtie werd afgezet omdat zij niet wenste te voldoen aan de ontuchtige wensen van haar dronken Koning-gemaal. Ester werd geïnstalleerd met een feest, waar drank overmatig vloeide en Haman kwam ten val tijdens een drinkgelag, waarvoor hij tezamen met Achasjwerosj was uitgenodigd in het paleis van Ester.

Maar er is meer: onze Wijzen verklaren, dat wij moeten drinken ‘Addelojada’ – tot wij het verschil tussen de goede Mordechai en de slechte Haman niet meer weten. Dieper geschouwd betekent dit, dat wij onze alledaagse, overgeïntellectualiseerde levenswijze even moeten afleggen, onze beperkingen moeten ontstijgen. Poeriem is geen orgie van wild dronkenmanschap maar ‘Addelojada’ – een onvoorwaardelijke overgave aan het Hogere, dat uitein­delijk ons leven en onze geschiedenis leidt. Wij beseffen, dat het niet de mensen zijn die ons lot bepalen maar dat het de Onzichtbare Hand van de G’ddelijke Voorzienigheid is, die de gang van het Joodse volk door de eeuwen heen bepaalt.

Niet schamen

In grotere Joodse centra wordt Poeriem uitbundig op straat gevierd. Ook dit is niet ‘zomaar toevallig een verjoodst carnaval’ maar geeft uiting aan de gedachte, dat wij ons niet hoeven te schamen voor ons Jodendom. Gedurende de lange eeuwen van galoet zijn wij er aan gewend geraakt ‘thuis Joods te zijn maar op straat niet te veel op te vallen.’

In feite is dit valse schaamte want als er één volk is dat ergens trots op mag zijn, is dat het Joodse volk op zijn eigen, onvervalste en eeuwenoude traditie.

 

 

Reacties zijn gesloten.