Door: Rabbijn mr. drs.R. Evers, rabbijn van het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap
Rabban Gamliël zei: “Ieder die niet uitvoerig deze drie onderwerpen op Pesach bespreekt, heeft zijn plicht niet gedaan. En dit zijn ze: Pesach, matsa, maror”. Normaliter hechten wij niet veel waarde aan uitleggingen van de mitsvot. Meestal kunnen de redenen niet ‘de volledige lading dekken’. We leggen bijvoorbeeld Tefillien (gebedsriemen) teneinde ons hart en ons intellect in dienst te stellen van G’d, zoals de Joodse codex Sjoelchan Aroech (Orach Chaïm 25:5) ons vertelt. Toch is dit geen uitleg waarom de huisjes van de Tefillien vierkant moeten zijn of waarom de riemen zwart moeten zijn. Met één uitleg kan men niet alle aspecten van de mitsva verklaren. Er zijn altijd verborgen redenen, die niet zo gemakkelijk ontdekt worden.
Pesach laat zien, dat wij onder alle omstandigheden ons van onze beperkingen kunnen bevrijden en onbeperkt kunnen groeien naar onze innerlijke kern, het G’ddelijke in de mens.
Contrastwerking
Rabbi Mosje Feinstein legt uit, dat, hoewel de redenen die door Rabban Gamliël gegeven worden voor het Korban Pesach (Pesach-offer), matsa en maror zeker niet uitputtend zijn, ze toch belangrijke ideeën bevatten. Van het Korban Pesach kunnen we leren dat we vaak de leidende hand van G’d in ons leven niet zien, totdat we op het laatste moment ontsnapt zijn aan een bepaalde tragedie. De plaag van de eerstgeborenen sloeg de huizen van de Joden over. Terwijl de Joden tussen de Egyptenaren voelden dat ze op het nippertje gered waren, hadden de Joden, die in het land Gosjen woonden, waar geen Egyptenaren waren, niet zo een acuut gevoel van bevrijding. Hoewel we dit vaak niet voelen, worden we toch dagelijks begeleid en behoed.
De matsa leert ons, dat we nooit de hoop mogen opgeven, hoe triest onze situatie er ook moge uitzien. De Joden waren 210 jaar in Egypte maar op een goede morgen liepen zij “de voordeur” uit, zó onverwachts dat ze zelfs niet eens tijd hadden om hun deeg te laten rijzen.
Over maror, stelt de Talmoed (B.T. Pesachiem 39a) dat de Egyptische slavernij vergeleken kan worden met het bittere kruid, omdatnet zoals maror als een zacht plantje begint en daarna harder wordt, zo ook de joodse aanwezigheid in Egypte eerst hartelijk werd toegejuicht maar later veranderde in bittere vijandschap. Dit is een waarschuwing voor alle Joden in galoet: hoe gelijk we ook behandeld worden, er is geen zekerheid.
Matsa, de haast van de uittocht
Zouden de Joden ook maar één seconde langer in Egypte zijn gebleven, dan zouden ze zelfs het kleine beetje spiritualiteit dat ze nog over hadden, verloren hebben. Daarom moesten ze zo snel Egypte uit en hadden ze geen tijd hun deeg te laten rijzen. Chameets heeft de capaciteit om alles in zijn omgeving aan zich aan te laten passen en met zich mee te laten rijzen. Een enorme deeg kan rijzen door een klein beetje gist. Dit is ook de eigenschap van onzedelijkheid en plezierjagerij. Je hebt niet veel nodig om geestelijk af te zakken. Omdat wij van nature geneigd zijn onze lichamelijke behoeften te volgen, is het zeer éénvoudig terug te vallen in onze oude slechte gewoonten. Zelfs nadat men vele jaren niet meer drinkt, kan een miniem beetje alcohol veel jaren van hard werken aan zichzelf kapot maken. Chameets leert ons dat zelfs kleine hoeveelheden verreikende consequenties kunnen hebben. De matsa leert ons, dat totale abstinentie dan de enige oplossing is.
Het is belangrijk om precies te weten wie jezelf bent. Anders loop je het risico jezelf te hoog of te laag in te schatten, wat minderwaardigheids- of meerderwaardigheidsgevoelens opwekt. Jezelf zien alsof je persoonlijk uit Egypte bent getrokken, is ook belangrijk voor je zelfbeeld. Waarom? Er is een bekende midrasj van een koning, die hoorde welke bijzondere kwaliteiten Mosjé bezat. Hij stuurde zijn tekenaars erop uit om een portret van de Joodse leider te maken. Toen zijn tekenaars terugkeerden, liet hij het portret zien aan zijn psychologen, die in staat waren iemands karakter uit zijn gelaatstrekken af te leiden. De raadgevers vande koning melden hem dat Mosjé een ijdel, arrogant, brutaal en inhalig type was, het omgekeerde van wat de koning gehoord had.
Hij stond perplex en besloot Mosjé zelf te gaan bezoeken. Na een diepgaand gesprek met Mosjé Rabbenoe bleek de koning, dat zijn psychologen het bij het verkeerde eind hadden gehad. Mosjé Rabbenoe legdede koning uit waarom zij het toch niet verkeerd hadden gezien: “Uit de gelaatstrekken kun je inderdaad opmaken, welke eigenschappen iemand meegekregen heeft bij de geboorte. In dat opzicht hadden zij gelijk, want ik ben als een slecht mens geboren. Ik was echter in staat om al mijn karaktertrekken op hogere doelen te richtten, ze te sublimeren en ze te verbeteren. Ik ben inderdaad inhalig om meer spirituele rijkdom op te doen en ik verlang inderdaad hevig naar een steeds nauwere relatie met G’d. Dat de richting van mijn karaktertrekken veranderd is, was niet herkenbaar voor uw raadgevers”.
Mosjé was in staat om zijn slechte karaktertrekken onder ogen te zien en ze op constructieve doelen te richten. Hij ontliep ze niet, was er niet bang voor en vertoonde geen vluchtgedrag. Hij confronteerde zichzelf met zijn eigen tekortkomingen en was bereid ze te verbeteren.
Mitsvot zonder kavvana
Tussen de geleerden van de Talmoed bestaat een discussie of een mitsva (gebod), die zonder de juiste kavvana (intentie) is uitgevoerd wel enige betekenis heeft. De halachische conclusie is, dat het in principe zo is dat de mitsva-handeling op zich waarde heeft, hoewel er sommige geboden zijn, waarbij kavvana (intentie) absoluut essentieel is. Een voorbeeld van dit laatste is het gebod om te davvenen (bidden). Opzeggen van gebeden zonder nadenken of gevoelens is van weinig waarde: “Een gebed zonder aandacht is als een lichaam zonder ziel”. Een lichaam zonder ziel heeft geen doel en functie meer, en is alleen maar tot last. Rabban Gamliël beweert nu dat de drie centrale mitsvot van Pesach gelijk zijn aan davvenen. Kavvana is hierbij absoluut noodzakelijk. Als we niet inzien dat het Pesach-offer een verwerping van polytheïsme (veelgodendom) betekent, hebben we alleen maar een plat brood gegeten. Hetzelfde geldt voor matsa en maror.
Maror toch laatst
Bij dit eten met betekenis en diepgang is de volgorde toch onbegrijpelijk. De matsa refereert aan slavernij en bevrijding tegelijkertijd. Maror is duidelijk een herinnering aan de verdrukking. Chronologisch gezien hadden we eerst maror moeten eten, omdat de onderdrukking vóór de bevrijding kwam. Kennelijk is dit toch niet zo. Mosjé’s belangrijkste taak was het overtuigen van de Joden van de noodzaak van vrijheid. Lange tijd bleven de Joden – ook na de bevrijding – terugverlangen naar die “goede oude tijd” in Egypte. Het besef dat de Egyptische verdrukking een uiterst bittere ervaring was, ontstond pas lang na de verlossing. Vandaar dat we het bittere kruid pas na de matsa, het symbool van de bevrijding, eten.
Alsof je zelf uit Egypte was vertrokken
Egypte heet in het Hebreeuws “Mitsrajiem” hetgeen van de stamMetsariem, grenzen, komt. De uittocht uit Egypte kan op psychologisch niveau vertaald worden als het ontstijgen van onze eigen beperkingen. Als we dit op onszelf toepassen, betekent de uitdrukking, dat “we in iedere generatie verplicht zijn onszelf te beschouwen alsof we uitgetrokken zijn uit Egypte”, dat dit een deel van ons ego, ons imago is geworden. Telkens moeten we ons verheffen boven ons driftleven. Dit is onze essentie geworden, een onderdeel van ons ideale zelfbeeld.
De wegen
Hoe lukt dit? Er zijn twee methoden: de `totale nieuwe levensdoelen-methode’ en het volgen van ons aangeboren kompas, de jiddisje nesjomme. Laat mij uitleggen wat ik bedoel.
In Halleel wordt gerefereerd aan het splijten van de Rode Zee en de Openbaring opde berg Sinaï. De midrasj vertelt dat de Engelen G’d vroegen waarom hij de Joden voortrok boven de Egyptenaren bij de Rode Zee, omdat ook de Israëlieten er afgodische praktijken op na hielden. G’d antwoordde: “De Joden deden het onder dwang terwijl de Egyptenaren het uit vrije wil deden”. Tegenwoordig verontschuldigen we kwalijk gedrag, door te wijzen op de omstandigheden en de ongelukkige jeugd van de delinquent. Terugval in het oude slechte gedrag komt veel voor bij a-sociale mensen. Zelfs nadat ze de gelegenheid hadden gehad om hun gedrag te verbeteren en onder psychologische begeleiding zijn gesteld om het onderscheid te leren tussen goed en kwaad, vervallen velen weer tot a-sociaal gedrag.
Spijt over het verleden, goede voornemens voor de toekomst
Na de Exodus werden we het Am Hasefer, het volk van het Boek. Dat is onze ware aard. Het antwoord aan de Engelen die de omstandigheden waaronder de Joden tot afgodendienst vervielen verzachtten, is dus niet zo relevant, ware het niet dat de Joden de Tora daarna enthousiast geaccepteerd hadden en zich volledig aan een geestelijk leven hadden gewijd. De kracht van tesjoeva (inkeer) is enorm. Maar wil inkeer overtuigend zijn, dan moeten we duidelijk maken dat we het verleden achter ons hebben gelaten en nu met heel andere principes verder gaan. Daarom antwoordde G’d op de vraag van Mosjé met welk zechoet (verdienste) het Joodse volk bevrijd werd uit Egypte: “Zij zullen Mij dienen opde berg Sinaï” (Sjemot 3: 12). Het enkel verwerpen van het verleden is onvoldoende. We moeten een totaal nieuwe habitus aannemen.
Recht door zee
Maar er is nog een tweede methode om jezelf te veranderen.Koning Salomozei: “G’d heeft de mens oprecht gemaakt” (Prediker 7:29). De mens is van nature recht door zee maar omdat we dit rechte pad vaak verlaten, worden dingen soms bijzonder gecompliceerd. De Talmoed stelt dat als de Tora niet gegeven was, men goed gedrag uit de fauna had kunnen leren. De heiligheid van privé bezit kan men leren van de mieren. Echtelijke trouw kan men zien bij duiven, ingetogenheid kan men leren van de katten (B.T. Eroewien 100b). Verschillende dieren leren de mens hoe zich te gedragen. Toch is deze uitspraak van onze Wijzen moeilijk te begrijpen; misschien hadden we slechte eigenschappen geleerd van andere dieren, zoals promiscuïteit van honden en roofzucht van tijgers. Maar deze vraag is niet echt relevant. Wanneer wij de natuur maar onbevangen observeren, komen we er vanzelf wel achter welke eigenschappen we zouden moeten overnemen, omdat de mens van nature jasjar is (oprecht). Alleen omdat wij door onze driften, passies en lusten vaak anders willen, is het zo dat we ons slechte gedrag rationaliseren en onze Schepper niet meer recht in de ogen kunnen kijken
Het innerlijk kompas
Onze Aartsvaders hielden de hele Tora al nog voor deze gegeven was. Hoe konden zij weten wat goed en kwaad was? Awraham werd inderdaad geboren in een familie van afgodendienaren. Maar zijn heldere geest bracht hem tot de conclusie, dat het dienen van beelden verkeerd is. Awraham kon dewaarheid vatten door logische redenering. Op zoek naar de waarheid liet hij zich niet leiden door aardse belangen. Awraham was een spiritueel mens. Het doel van de Exodus was de Tora. Aande voet van de berg Sinaï – bij de voorbereiding voor het ontvangen van de Tora – bereikten de Joden het niveau van de Aartsvaders. Gelijk Awraham, Jitschak en Ja’akov konden zij de Tora vatten, nog voor dat deze gegeven was. Allen hebben wij een aangeboren gevoel voor goed en kwaad en een kompas voor juist gedrag. Als we niet verleid zouden worden door de jetser hara, onze aardse neiging, en ons slechts zouden richten op het zuivere en het goede, zouden we zonder enig probleem uitgroeien tot de spirituele wezens, die wij eigenlijk zouden moeten zijn.
Pesach laat zien, dat wij onder alle omstandigheden ons van onze beperkingen kunnen bevrijden en onbeperkt kunnen groeien naar onze innerlijke kern, het G’ddelijke in de mens.