(Dewariem/Deuteronomium 1:1 – 3:22)
DEVARIEM (Woorden): Mosje geeft standjes over het verleden en memoreert de overwinningen op de Emori en Chesjbon om het volk vertrouwen te geven voor de verovering. Het doel is G’ds wetten nakomen in het land. Vijf weken voor Mosjé’s petira (overlijden) gaf G’d opdracht om het hele volk te verzamelen, alle details van de Tora nogmaals door te nemen en alle twijfelpunten op te lossen. Iets meer dan een maand later zou Mosje overlijden. Mosjé meende dat het juist was om zijn halachische verhandeling vooraf te doen gaan door harde woorden. Zonder Jirat Sjamajiem (G’dsvrees) zullen de geboden niet goed nagekomen worden. Mosjé vertelt, dat hij niet meer in staat was om het volk alleen te leiden en dat hij de leiders van de stammen als rechters over het volk heeft aangesteld op G’ds bevel. Rechters moeten zich onderscheiden door Torakennis en andere kwaliteiten. Het is verboden om een rechter aan te stellen om de verkeerde redenen (rijkdom, charisma of relaties).
Rechters moeten eerlijk en onpartijdig zijn en mogen de partijen niet vrezen. Mosjé bleef de hoogste autoriteit voor moeilijke zaken. Het volk wordt aangespoord niet te vrezen voor de toekomst. Mosjé waarschuwt de blunders van de vorige generatie niet te herhalen. Zij huilden dat hun kinderen wezen zouden worden maar deze kinderen staan nu op het punt het Land binnen te gaan. Mosjé vertelde ook van de tragische gevolgen van de pogingen om het land tegen G’ds wil binnen te trekken. Het werkt niet zonder G’ds hulp en het kan niet mis gaan met G’ds hulp. Het volk ging naar het noorden en krijgt de opdracht om niet te vechten met het volk van Esau. Ze mochten alleen water en voedsel kopen voor op reis. Ook het land Moaw was een erfdeel voor de afstammelingen van Lot. Verder worden er verschillende volkeren genoemd in verschillende landen in de regio. Achtendertig jaar had men door de woestijn getrokken totdat G’d gebood het land van Ammon en Moaw door te trekken zonder strijd. Maar Edom en Ammon/ Moaw zouden de strijd aanbinden. Sichon werd vrede aangeboden maar hij verwierp het. Zijn land werd veroverd. Og, koning van Basjan, werd ook veroverd. Mosjé gaf deze landen aan Re’oeween, Gad en half Menasje. De overwinningen ten oosten van de Jordaan gaf weer moed. Mosjé herhaalt uiteindelijk instructies voor de twee en een halve stam: pas na verovering van Israël zullen ze terug mogen keren naar hun families en steden. Mosjé gaf opdracht aan Jehosjoe’a om niet bang te zijn aan de westkant van de Jordaan.
Devariem is de 44e parsja van de Tora, de eerste van het vijfde Tora-boek, dat ook Devariem heet. Parsja Devariem bestaat uit 5 parsjiot, afdelingen waarvan 1 open en 4 gesloten zijn, telt 105 pesoekiem, verzen, 1548 woorden, 5972 letters en is hiermee de 32 na langste parsja. Devariem bevat twee verboden.
VERDIEPING I: HET VERSCHIL TUSSEN VOOR EN NA DE TORA
“Dit zijn de woorden, die Mosje tot heel Israël sprak”. Mosje houdt zijn laatste, zeer lange deraasja, speech van vele weken. Wat heeft de Tora ons gebracht?
- 1. Het ethisch monotheïsme van het Jodendom
G’d wil door Zijn onderdanen gekend worden. De verhouding tussen G’d en mens wordt beschreven in ethische categorieën. Er wordt op ons een ethisch beroep gedaan, die de mens niettemin vrijlaat in zijn keuzes en hem een grote individuele verantwoordelijkheid toekent. Dit is het ethisch monotheïsme van het Jodendom.
- 2. Doorlopend revolutionair
De Tora is revolutionair: belangrijk is bevrijding van gebondenheid aan bloed en bodem, van afgoderij en slavernij. Het hoofdthema vormt Imitatio Dei, het wandelen in G’ds voetsporen en het opgaan in Zijn eigenschappen. Mens- en wereldbeeld worden bepaald door het begrip verheffing, waarin alle onderdelen van de schepping worden betrokken. De Tora ontmoette de grote wereldculturen, die `man-made’, materialistisch of intellectualistisch van aard waren. De Tora trad altijd in confrontatie met de verschillende beschavingen en is daardoor continu revolutionair.
- Uiterlijk tegenover innerlijk.
De Tora vormt één grote strijd tegen de schijn van het fysieke. De G’ddelijke Eenheid vormt de basis voor het wetenschappelijke denken.
Ons lichaam bestaat uit triljarden onderdeeltjes. Toch ervaren wij onszelf als een eenheid. Wat verbindt al die verschillende onderdelen tot één zinvol leven? Zodra we sterven, valt alles weer uiteen.
Lichaam is veelheid, ziel is eenheid. Ik kan de nesjama van de ander niet zien. Maar ik kan de nesjama van mijzelf wel voelen. Nesjama betekent “adem”. Ademen betekent uitwisseling met de omgeving. Ik kan mijn zieleroerselen delen met een ander. Onze nesjama heeft iets G’ddelijks, onttrekt zich volledig aan het aards fysieke, staat erboven maar is er toch mee verbonden. Ik heb het lichaam nodig om mijn nesjama te laten spreken en handelen in deze wereld. Maar mijn nesjama reikt veel hoger, is veel meer dan alleen neuronenvuur in mijn hersenen. De nesjama integreert alles om mij heen, maakt het tot één grote eenheid, die ik waarneem zodra ik mijn ogen open doe.
De Talmoed stelt dat net zoals de ziel zich verbergt achter het lichaam, G’d zich verbergt achter de wereld. Hoe is het mogelijk dat het hele universum toch als een eenheid opereert? Hoe is het mogelijk dat alle verschillende deeltjes samenhangen? Er is geen fenomeen in de wereld, dat niet afhankelijk is van iets anders.
Maar wat stuurt dit alles aan? Achter die veelheid van materie zit een totale Eenheid die zo abstract is dat het de materie volledig ontstijgt. Hij vormt de middelpuntvliedende Kracht van het heelal. Daarzonder is er geen zin of doel, geen eenheid of samenhang mogelijk. Er bestaat geen strijd tussen wetenschap en religie. Religie is de basis van de wetenschap. Spreuken stelt “het begin van de wijsheid is G’d zien”. Wetenschap zoekt eindeloos naar verbanden. De basis van alle relaties is de fundamentele Eenheid achter deze Schepping zoals de ziel die eenheid achter het lichaam is. Dat is de boodschap van de Tora.
VERDIEPING II:
“Dit zijn de woorden die Mosjé gesproken heeft tot geheel Israël aan de overzijde van de Jordaan, in de woestijn, in de steppe tegenover Soef, tussen Paran en Tofel, en Lavan en Chatseroth en Die-Zahav” (1:1).
Rasji verklaart: “omdat het straf-speeches zijn en hier alle plaatsen worden opgesomd, waar zij Hasjeem kwaad hebben gemaakt, daarom noemt men de gepleegde misdrijven niet duidelijk, maar vermeldt ze slechts met een hint, voor de eer van het Joodse volk”.
De Tora is geen geschiedenisboek. Waarom neemt Rasji de plaatsnamen niet letterlijk? Waarom ziet hij daar allerlei zonden van het Joodse volk in? Rasji gaat verder: Die plaatsen waren niet in de woestijn maar in de steppen van Mo’av! Wat betekent dan in de woestijn? De bedoeling daarvan is dat de Bnee Jisra’eel G’d kwaad hadden gemaakt in de woestijn toen ze zeiden: ‘Waren wij toch maar gestorven, etc.’ (Sjemot/Exodus 16:3).
Rasji vervolgt: “Bovendien zegt Rabbi Jochanan: we zijn de hele Tenach doorgegaan en wij hebben geen plaats gevonden die Tofel en Lavan heet! Maar Mosjé gaf hen een standje naar aanleiding van de woorden die zij gelasterd (Tofel) hadden omtrent het Manna dat Lavan – wit – was toen zij zeiden: “wij hebben een afkeer van die nietige spijs” (Bemidbar 21:5) – en naar aanleiding van wat zij gedaan hadden in de woestijn Paran door toedoen van de verspieders”.
Met Rasji’s verklaring in ons achterhoofd moeten we de pasoek als volgt lezen: “Dit zijn de straf-speeches die Mosjé gesproken heeft tot de Bnee Jisra’eel aan de andere kant van de Jordaan. Dan volgen een aantal plaatsnamen die zonden aanduiden, die begaan zijn in de wildernis. Deze plaatsnamen zijn niet werkelijke geografische locaties. Deze plaatsen bevonden zich in de steppe van Mo’av, aan de andere kant van de Jordaan en niet in de woestijn. Het woord midbar (woestijn) gaat over de zonde in de wildernis, de klacht dat er niets te eten was. Dat deze zonden niet expliciet genoemd werden was om de Joden niet in het openbaar te bekritiseren en beschaamd te zetten (gebaseerd op `What is bothering Rashi?’ van Rabbi Avigdor Bontchek).