Herdenking eerste deportaties in Rotterdam

Op 30 juli 1942 begonnen de deportaties van Joodse Rotterdammers, bijeen gedreven in  Loods 24 in het toenmalige havengebied.

Daarom werd ook dit jaar op 30 juli om 20.00 uur bij de als monument behouden muur van Loods 24, aan de Stieltjesstraat hoek Eva Cohen-Hartogkade, een herdenking gehouden. Micha Gelber, voorzitter van Comite Loods 24 hield de inleidende toespraak, waarna de loco-burgemeester van Rotterdam, mevrouw Korrie Louwes, een gedegen en inhoudelijk emotionele toespraak hield, waarin zij de Shoa omschreef als ‘het morele dieptepunt van onze geschiedenis’.

Na voordracht van twee gedichten door twee leerlingen en een toespraak door een vertegenwoordiger van de deelgemeente Feijenoord werden het Keel malee rachamiem, Jizkor en kaddiesjgebed uitgesproken door de NIK-rabbijn, rabbijn R. Evers.

Veel aandacht ging ook uit naar het op te richten Joods Kindermonument. Onder de 15.000 mensen, die uit Rotterdam werden gedeporteerd, waren er bijna 7.000 ingeschreven burgers van de stad. 684 van hen waren kinderen van een maand tot twaalf jaar oud, waarvan wij de namen nog weten. Het op te richten Rotterdams Joods Kindermonument wil de herinnering aan de omgekomen kinderen levend houden.

Rabbijn Evers spreekt de herdenkingsgebeden uit.
Foto: MarcodeSwart.com

Loco-burgemeester Louwes zei onder meer in haar toespraak:

Twee-en-tachtig jaar geleden, in 1930, woonden in onze stad 10.357 joodse Rotterdammers, na Amsterdam en Den Haag de grootste joodse gemeenschap van het land. Tien jaar later, in mei 1940, telde de joodse gemeenschap ongeveer 13.000 zielen. Die toename was helaas niet alleen te danken aan gezinsuitbreiding: vanaf 1930 kwamen ook joodse vluchtelingen uit Duitsland naar onze stad. Mensen die dachten in het neutrale Nederland veilig te zijn. In Rotterdam begon het hartverscheurende verhaal van de anti-joodse terreur eerder dan in die andere steden.

De geschiedenis van de Jodenvervolging loopt langs een uiterst kille, bureaucratische lijn: registratie, segregatie, roof van bezittingen en uiteindelijk deportatie tot in de dood. De registratie luidde een periode van openlijk antisemitisme en geweldpleging in, van straatterreur en intimidatie. De politie deed geen moeite om de opstootjes te beteugelen en de agressie van de WA-ers in te dammen.

Na de zomervakantie van 1941 mochten joodse kinderen niet meer terug naar hun eigen school en hun eigen klasgenootjes. En in mei 1942 volgde de meest vernederende maatregel: het verplicht dragen van de gele Jodenster. De invoering van deze ster luidde de laatste, fatale fase van de Jodenvervolging in: de deportatie naar Oost-Europa,
meestal via Westerbork. Een groot deel van de joodse Rotterdammers gaf geen
gehoor aan de eerste oproep om zich vrijwillig te melden.

Toen volgde de razzia’s. Het kostte de bezetter betrekkelijk weinig moeite om de niet-ondergedoken joden te arresteren, want ze konden geen kant op. Zij waren nergens veilig meer.

Zeventig jaar geleden, in de nacht van 30 op 31 juli 1942, vertrok vanaf Loods 24 het eerste transport naar Westerbork. Vandaag, maandag 30 juli 2012, denken we aan het onbeschrijfelijke leed wat de joodse gemeenschap is aangedaan en de brute wijze waarop zij zijn vermoord.

Een diepzwart hoofdstuk, het morele dieptepunt van onze geschiedenis.

Woorden schieten tekort om het leed in volle omvang te omschrijven. Toch moeten we dat blijven proberen. De woorden blijven zoeken om onze kinderen vertellen dat zoiets nooit meer mag gebeuren.

 

Reacties zijn gesloten.