Door: Rabbijn mr. drs. R. Evers
Rosj Hasjana wordt in de Tora een “jom teroe’a” genoemd, een dag van bazuingeschal. De term “jom teroe’a” komt drie keer voor in de Tora, waaruit de Chagamiem afleidden dat wij minimaal drie tonen moeten blazen. Omtrent de exacte inhoud van het woord “teroe’a” bestaat enige machloket (controverse) tussen de Talmoedgeleerden.
Moeten we het woord “teroe’a” vertalen met een “zucht” of is het Nederlandse equivalent “snik” beter? Een zucht is een langer geluid dan een snik. Snikgeluiden volgen elkaar bovendien sneller op dan zuchten.
En misschien bedoelt de Tora met de term “teroe’a” wel beide geluiden in combinatie: verdrietige mensen zuchten doorgaans eerst heel diep en barsten daarna in snikken uit.
Teneinde tegemoet te komen aan al deze verschillende inzichten blazen wij alle mogelijke combinaties van zuchten en snikken, terwijl iedere combinatie voorafgegaan en afgesloten wordt door een tekia, die eveneens in de Tora wordt voorgeschreven. Zo blazen wij:
tekia – sjewariem – tekia, waarin drie diepe zuchten centraal staan,
tekia – teroe’a – tekia, waarin korte snikken herkend worden,
en tekia – sjewariem/teroe’a – tekia, waarin de in zichzelf gekeerde mens uiting geeft aan zijn bedrukt gemoed in diepe zuchten, waarna een hevig gesnik doorbreekt.
Dit halachische vraagstuk – welke tonen en hoelang – lijkt zo op het eerste gezicht vreemd binnen de religieuze context van Rosj Hasjana maar is dit geenszins. De sjofar wil ons oproepen tot tesjoeva – inkeer over begane misstappen tegenover Hasjeem en de medemens.
Tesjoeva betekent een gevoel van diepbeleefd en oprecht berouw.
Zuchten en snikken zijn het uiterlijke teken van dit gevoel. De sjofar leidt deze emotionele expressie in, ondersteunt de sjoelbezoeker in de uiting van zijn gevoelens.
Maar er is meer: het woord “teroe’a” hangt samen met het Hebreeuwse woord “re’oet” – vriendschap. Wanneer wij de tonen van de sjofar horen weerklinken, proberen wij allen onze kleingeestige ruzies en menigsverschillen te vergeten, benaderen wij elkaar vriendschappelijk, vormen wij een eenheid, die allen dezelfde tefillot tot Hasjeem richten.
In Nederland blaast men voor Moesaf drie maal tekia – sjewariem/teroe’a – tekia, drie maal tekia – sjewariem – tekia en drie maal tekia – teroe’a – tekia. Dit is een oude en goede minhag, gebaseerd op onder andere de siddoer Rasji.
Bij de herhaling van Moesaf blazen we:
1 x tekia – sjewariem/teroe’a – tekia na de Malchoejot,
1x tekia – sjewariem – tekia na de Zichronot en
1 x tekia – teroe’a – tekia na de Sjofarot.
Elke twijfel wordt slechts 1 x geblazen omdat we alle mogelijke combinaties al bij het eerste sjofarblazen hebben vervuld en de gemeente niet al te veel willen ophouden.
Voor Een Kelokenoe blazen we daarna nog eens
drie maal tekia – sjewariem/teroe’a – tekia,
drie maal tekia – sjewariem – tekia en
drie maal tekia – teroe’a – tekia.
Na Alenoe blazen we nogmaals
drie maal tekia – sjewariem/teroe’a – tekia,
drie maal tekia – sjewariem – tekia en
drie maal tekia – teroe’a – tekia.
Gedurende de hele dienst dus in totaal 100 tonen.
De vraag is hoe men de sjewariem/teroe’a van de tekia – sjewariem/teroe’a – tekia moet blazen: als een eenheid zonder onderbreking of als twee afzonderlijke tonen, dus met onderbreking.
Rabbenoe Tam meent dat men deze twee tonen als twee afzonderlijke tonen, dus met onderbreking blaast maar de Riets Ge’ot meent dat men beiden tonen sjewariem/teroe’a zonder onderbreking blaast.
De Nederlandse minhag luidt, dat wij in principe paskenen (beslissen) volgens de mening van Rabbenoe Tam maar ook rekening houden met de opvatting van de Riets Ge’ot. Dit laatste doen we voor Een Kelokenoe: dan worden sjewariem/teroe’a zonder onderbreking geblazen.