NITSAWIEM (staan voor): Mosjé verzamelt het hele volk en waarschuwt hen nogmaals zich aan de ge- en verboden te houden en afgodendienst en immoraliteit te verafschuwen. Het Verbond geldt ook voor hen die niet hier zijn. Als dit overtreden wordt, zal G’d in Zijn woede het land zodanig treffen dat het lijkt op de verwoesting van Sedom en Amorra. De inwoners zullen verstrooid worden over andere landen. Maar als jullie terugkeren tot G’d dan zal G’d jullie verzamelen uit alle volkeren waarheen jullie verbannen waren. De geboden zijn niet bovennatuurlijk noch ver verwijderd, noch in de Hemel maar binnen je bereik. Hemel en aarde worden als getuigen opgeroepen dat Mosje het volk leven en dood, zegen en vloek heeft voorgelegd.
Nitsaviem is de 51e sidra, de 8e van de 11 parasjot in Devariem, beslaat 40 pesoekiem, 657 woorden en 2575 letters, bestaat uit 4 parasjot waarvan 1 open en 3 geslotenst 52, is een van de kortste sidrot en bevat geen mitsvot, geboden
Verdieping I: Duurzaamheid
“Want ik sluit het verbond met degenen die hier vandaag aanwezig staan voor Hasjeem en degenen die hier niet vandaag bij ons zijn” (29:14).
Het verbond werd ook met de toekomstige generaties gesloten werd. Volg niet de letterlijke betekenis. Maak niet de fout hier te vertalen, dat het verbond gesloten werd
1. met alle mensen die daar aanwezig waren zijn en
2. en met alle mensen die toevallig even niet aanwezig waren.
Dat kan niet de bedoeling zijn, omdat de parsja begint (29:9) met de mededeling dat iedereen aanwezig was: “De hoofden van de stammen, jullie ouderen, jullie officieren, iedere man uit Israël etc.”. Iedereen was dus aanwezig. Dus moet de frase ‘degenen die hier niet vandaag bij ons zijn’ wel slaan op de komende generaties.
Kan men wel een verbond sluiten met komende generaties? Wanneer men dit iets globaal en flexibel benadert, is dit zeker mogelijk. Wanneer de ouders een religie doorgeven aan hun kinderen, is dat een van de meest blijvende erfenissen. Toen de ouders toetraden tot het verbond met G’d, was dit uiteraard ook een verbond met hun kinderen, kleinkinderen en alle komende generaties. Religie is het meest blijvende van alle erfenissen. En dan hebben we het over duurzaamheid…
Verdieping II: Tora of Tesjoeva?
“Want dit gebod, dat Ik u vandaag opleg, is niet te moeilijk voor U en het is niet te ver weg…Maar dit woord is zeer dicht bij u, in uw mond en in uw hart” (30:11-14). Volgens Rasji (11e eeuw) gaat het hier over het leren van de Tora maar Seforno (15e eeuw) legt uit, dat het hier gaat over tesjoeva (inkeer). We hoeven geen profeet te raadplegen of een goeroe van ver weg. Het is in ons hart en onze mond om te doen. Tesjoeva begint met het verbaliseren van onze spirituele gebreken. Pas dan gaan we realiseren dat wij daar iets aan moeten doen. Rasji (1040-1105) gaat er echter vanuit dat Hasjeem met deze mondelinge mitsva het bestuderen van de Tora bedoelt. In feite gaat het hier om twee niveaus van inkeer en hechting aan Hasjeem:
1. Door tesjoeva, inkeer van charata (spijt) en rectificatie worden onze averot, zonden uitgewist. Hierdoor verandert de onreinheid van averot, slechte daden tot iets neutraals of iets positiefs.
2. Door intensief en vanuit pure liefde voor Hasjeem Tora leren worden we een met Hasjeem. Dit laatste is uiteraard de hoogste vorm van tesjoeva want het verandert de persoon zelf in een talmied chagam (geleerde) en een persoonlijkheid die intrinsiek verbonden raakt met het Opperwezen. Deze intense band heeft idealiter een enorme invloed op de mens en verandert hem tot een verhevener bestaan.
Verdieping III: Liefde en assimilatie
”En Hasjeem zal uw gevangenschap doen terugkeren en medelijden met u hebben. En Hij zal terugkeren en u verzamelen uit alle volkeren waar Hasjeem u naartoe verspreid heeft” (30:3).
Deze pasoek, zin heeft verschillende betekenislagen:
1. Er staat `vesjav’: G’d Zelf zal terugkeren. Eigenlijk had hier moeten staan: ‘veheesjiev’; “en Hasjeem zal jullie gevangenen laten terugkeren”. Er staat echter ”En Hasjeem zal met uw gevangenschap terugkeren”. Het woord: ‘vesjav’ betekent dat G’d Zelf zal terugkeren. Onze Chagamiem, Wijzen leiden hieruit af dat de Sjechina (de G’ddelijke Aanwezigheid) als het ware met de Joden is in hun lijden in ballingschap. Wanneer ze bevrijd worden uit hun ballingschap, beschrijft G’d de bevrijding als Zijn Eigen bevrijding. Dat betekent dat G’d met hen zal terugkeren.
2. Het kan ook betekenen, dat het inzamelen van de ballingen zo moeilijk is, dat G’d als het ware Zelf en eigenhandig iedere Jood van zijn plaats in ballingschap moet weghalen, zoals er staat (Jesjaja 27:12): “Jullie, kinderen van Israël, zullen een voor een weggeplukt worden”. Ook met het oog op andere volkeren vinden we iets dergelijks (Jechezkeel 29:14): ”Ik zal terugkeren met de gevangenschap van Egypte”.
In de eerste verklaring word G’d’s liefde voor Zijn volk benadrukt. De tweede verklaring laat zien hoe het Joodse volk zich gesetteld heeft in vreemde landen. Ze willen niet weg.
Aan het einde van de dagen zullen alle volken G’d als één erkennen. Dan zullen zowel Israël als alle andere volken terug gaan naar hun plaatsen van herkomst. Dit is G’ds Masterplan.
Verdieping IV: Want bij U is vergiffenis opdat U gevreesd zal worden
‘Vandaag staan jullie allen stabiel voor Hasjeem’(29:9). Het volk had net 98 vloeken gehoord en was helemaal gechoqueerd. Ze vreesden de harde woorden niet te zullen overleven. Mosjé stelde ze gerust: ‘Wees niet bang. Ook vroeger hebben jullie G’d kwaad gemaakt en Hij heeft jullie vergeven. Daarom staan jullie vandaag stevig in jullie schoenen. Vrees niet voor de toekomst’.
Is dit wel een juiste psychologische aanpak? Als men net iemand heeft vervloekt, lijkt het geen goede zaak om meteen daarna te vertellen dat hij daar niet zo over in hoeft te zitten.
De idee van kelalot (vloeken) is niet om mensen radeloos of hopeloos te maken. Het gaat erom dat men aan zichzelf gaat werken en voelt dat er altijd hoop is: `we hebben in het verleden misdreven, maar de toekomst zal beter zijn’. Wanhoop is een verkeerde reactie. Wanhoop leidt niet tot tesjoeva. Als we beseffen dat we altijd ‘voor G’d staan’, is er hoop en weten we dat er ‘bij U vergiffenis is, opdat U zult worden gevreesd’.
Dit is ook de betekenis van de volksreactie op de woorden: ‘Dit volk zal opstaan en de vreemde goden van het land volgen, ze zullen Mij verlaten en Mijn verbond verbreken. Ik zal kwaad op ze worden, ze verlaten, Mijn Aangezicht voor hen verbergen en vele vreselijke tuchtigingen zullen hen treffen’ (31:16-18). De reactie hierop luidt:’Het is omdat G’d niet in ons midden is dat deze vreselijke dingen ons overkomen’. Dat lijkt een goede reactie van het Joodse volk.
Toch is het dit niet want de Tora gaat gewoon verder: ’En Ik zal Mijn Aangezicht verbergen op die dag, vanwege al het kwaad dat ze gedaan hebben, omdat ze andere goden hebben aanbeden’. Onbegrijpelijk! Het volk heeft net erkend dat G’d niet meer in zijn midden is en dat daarom al het slechts hen treft. Maar de reactie is toch niet zo goed. Hier klinken wanhoop en depressie.
Vlak voor een oorlog raken soldaten in paniek omdat ze niet weten wat hen te wachten staat. Maar zodra ze oog in oog met de vijand staan, verdwijnt de angst. Omdat de situatie hopeloos is, staat hen niets anders te doen dan vechten. Angst is alleen functioneel wanneer men denkt het gevaar te kunnen ontwijken. Wanneer het gevaar daar is, kan men alleen nog maar handelen.
Zou G’d ons nooit vergeven, dan ‘zouden we niets aan tesjoeva hebben’ en zou er gedurende de 10 dagen van inkeer niets meer te doen zijn. Zou straf onvermijdelijk zijn dan zouden we dat aanvaarden en ons verder afwenden. Maar omdat G’d vergevensgezind is, staan we toch weer voor Zijn Troon, omdat we beseffen dat we alles nog ten goede kunnen keren. Daarom is nog steeds de vrees voor G’d. Dit staat ook in Tehilliem:’Want bij U is vergiffenis opdat U gevreesd zal worden’ (130:4). Als G’d nooit zou vergeven, zouden we ons depressief hebben afgewend. Maar juist omdat G’d vergeeft, blijven wij aanhankelijk.
HAFTARA: Jesjaja 61,62 & 63
De haftara van Nitsaviem is de zevende en laatste troostprofetie na Tisja beAv. Aan het einde van een lange ballingschap zal het Joodse volk weer verenigd worden met Hakadosj Baroech Hoe, G’d. Wij zullen jubelen en volledig in extase raken van intense vreugde en blijdschap over deze hereniging. De inleidende stadia van de tijd van de Masjieach werden in de afgelopen weken reeds beschreven door de verschillende Profeten, zoals de kibboets galoejot, de inzameling van de ballingen, de groei van de welvaart en de explosie aan Joodse kennis, waarvan we overigens heden ten dage getuigen zijn.
Ook Zion en Jeroesjalajiem nemen weer een belangrijke plaats in: “Omwille van Zion kan ik niet zwijgen en terwille van Jeroesjalajiem kan ik me niet rustig houden totdat haar rechtvaardigheid stralend tot uiting komt en haar bevrijding als een fakkel laait. Totdat de volkeren zien jouw rechtvaardiging en alle koningen jouw glorie”. Israel wordt nu van alle kanten belaagd, zowel van binnen uit als van buitenaf. Onze haftara beurt ons weer op.
`Want gelijk de aarde haar plant voortbrengt, en gelijk een hof, hetgeen in hem gezaaid is, doet uitspruiten; zo zal Hasjeem gerechtigheid en lof laten ontspruiten voor al de volken’ (61:11). G’ds grote plan met de wereld leidt uiteindelijk tot een geestelijke en lichamelijke bevrijding in de tijd van de Masjieach. Maar deze bevrijdingen ontstaan niet plotseling maar geleidelijk en met veel tegenslag zoals een zaadje in de grond eerst ontbindt alvorens een mooie groente of plant te worden. Het eerste en tweede stukje van het eerste deel van de pasoek doen denken aan twee vormen van bevrijding. Het eerste deel van de zin spreekt over een spontaan opgroeiende plant, die niet specifiek geplant is. Dit duidt op een bevrijding, waaraan de mens zelf niet veel bijgedragen heeft. Het tweede deel spreekt over een gezaaid hof waar de Bnee Jisraeel eerst geinvesteerd hebben in hun spirituele groei en daardoor de ultieme bevrijding door hun eigen goede gedrag verdiend hebben.