De naam Chasjmona’iem, de strijders ten tijde van de Chanoeka-geschiedenis die er in slaagden de Hellenistische Syriërs te verdrijven en de Tempel weer in te wijden. De Makkabeeërs worden in de klassieke joodse bronnen en in de Chanoeka-gebeden doorgaans Chasjmona’iem genoemd. Zo staat in Misjna Middot (l: 6) “de zonen van Chasjmonaï” en wordt de term het Chasjmonaïsche koningshuis verspreid in de Talmoed aangetroffen (Sjabbat 21b, Babba Kamma 82b). Waar komt deze term vandaan?
Rabbi David Kimchi (1160 – 1235) geeft in zijn verklaring op Tehilliem (68:32) aan dat dit niets anders dan “notabelen” of “vorsten” betekent.
Anderen willen in het woord “Chasjmonaï” een acrostichon zien. Chasjmonaï zou dan opgebouwd zijn uit de beginletters van essentialia uit onze religie, waartegen de Hellenistische Syriërs zich keerden in de tweede eeuw voor de gewone jaartelling:
De CH staat dan voor Chodesj, de joodse kalender
de SJ is de beginletter van Sjabbat
de M staat voor (Briet) Mila
de N voor Nida (de joodse reinheidswetten)
de Alef vormt het begin van Isjoet, de huwelijkswetgeving, die werd ontheiligd door het “ius prima nocta”, het ‘recht’ van de heidense gouverneur om de eerste huwelijksnacht met een pas getrouwd joods meisje door te brengen.
Een derde verklaring wil dat de Makkabeeërs afkomstig waren uit het plaatsje Chasjmon in het erfdeel van Jehoeda, dat in het boek Jehosjoe’a (15:27) vermeld staat.
Rabbijn R. Evers