PARSJA SJEMOT (EXODUS 1:1 – 6:1)
SJEMOT (namen): Ja’akov kinderen hadden zich zeer sterk vermeerderd. Farao maakt hen tot slaven en instrueert de vroedvrouwen jongetjes te doden. Zij weigeren. Een Leviet, Amram, huwt een levitische vrouw. Zij krijgen een zoontje, dat in de Nijl wordt gezet. Batja, een dochter van Farao vindt hem en zuster Mirjam, biedt aan een voedster te vinden. Later brengt ze hem naar Batja, die hem Mosje noemt. Volwassen geworden ziet Mosje hoe een Joodse man geslagen wordt. Hij doodt de Egyptenaar en vlucht naar Midjan, waar hij gastvrijheid vindt bij de priester Jitro. Hij huwt zijn dochter Tsippora. Zij krijgen twee zonen. Dan ziet Mosje het brandende doornbos, waar G’d hem opdraagt het Joodse volk naar Israel te leiden. Mosje denkt dat het volk hem niet zal geloven maar G’d geeft hem drie wonderen. Verder is hij een slechte spreker; G’d belooft dat Aharon zijn woordvoerder wordt. Op weg naar Egypte treedt G’d hard tegen Mosje op. Tsippora begrijpt dat Eliezer nog niet besneden is en besnijdt hem. Aharon en Mosje bepleiten de vrijlating van het volk maar Farao treft nog hardere maatregelen. Het volk maakt de broers verwijten maar G’d belooft zijn kracht te tonen.
Sjemot is de dertiende parsja van de Tora, de eerste van het gelijknamige, tweede boek, Sjemot. Het boek Sjemot beschrijft 140 jaar van de slavernij, de uittocht, de Tora-wetgeving tot de bouw van de Tabernakel.
Parsja Sjemot bestaat uit 7 parsjiot, waarvan 6 open en 1 gesloten, telt 124 pesoekiem, verzen, 1763 woorden, 6762 letters en is de 15e na langste parsja. Sjemot bevat geen ge- of verboden.
VERDIEPING I: HET BEGIN VAN HET JOODSE VOLK: STRIJD OM CONTINUITEIT
Midden in de Egyptische ballingschap begint onze geschiedenis. Wij behielden onze identiteit doordat men zijn eigen kleding behield, geen vreemde namen aannam, men eensgezind was, elkaar niet aangaf bij de overheid en zijn eigen taal bleef spreken. Taal is een belangrijk religieus en nationaal bindmiddel. Het Hebreeuws heeft ook veel diepere betekenislagen, die verloren gaan bij vertaling.
Ook onze taal mag niet verwateren
Taal en religie lopen bij ons dooréén en worden binnen het traditionele Jodendom beleefd als een onverbrekelijke eenheid. Het Hebreeuws betekent voor ons meer dan alleen een communicatiemiddel. In de Joodse wet wordt deze taal als zodanig intrinsieke kedoesja – heiligheid – toegekend, omdat het Hebreeuws al direct bij de Schepping het medium van informatieoverdracht tussen G’d en mens was (Midrasj).
Ook Adam sprak Hebreeuws. Het mag geen gewone taal worden. Een ware linguïst is niet alleen verantwoordelijk voor het behoud van formeeltechnische linguïstiek. Hij moet ook de inhoudelijke rijkdom van de taal aan zijn gehoor overdragen. Ivriet heeft veel meer diepgang en systematiek.
Dappere Joodse vrouwen
Meteen volgt de episode van de dappere Joodse vroedvrouwen, die altijd een belangrijk ingrediënt in onze continuïteit zijn geweest. Mesiroet nefesj (opofferingsgezindheid) van onze vrouwen stond altijd garant voor ons volksbestaan. Hun beloning was groot: “Omdat de vroedvrouwen (Sjifra en Poea, Jocheved en Mirjam) G’d vreesden, maakte Hij voor hen huizen” (1:21). Volgens Rasji wordt met `huizen’ gedoeld op `huizen van kehoena, levija en malchoet’. Van Jocheved en Mirjam zouden priesters, levieten en koningen afstammen.
Waarom was dit de gepaste beloning? Farao wilde niet het hele volk uitroeien. Zelfs als hij alle jongetjes zou hebben laten doden, zouden er nog steeds meisjes overblijven. Ondanks de Egyptische mannen zouden de kinderen nog steeds Joods blijven. Koheenschap en de status levie (kehoena en levija) zijn echter afhankelijk van de vader.
Kehoena en levija
Omdat Jocheved en Mirjam door hun mesiroet nefesj (opofferingsgezindheid) de kehoena en levija voor Am Jisraëel behouden hebben, gaf G’d hen afstammelingen met koheen- en levistatus. Want kohaniem en levi’iem waren mensen met mesiroet nefesj. Als dienaren in de Tempel kregen ze geen land toebedeeld: G’d was hun erfdeel. Mida keneged mida – zoals zij weldeden, kregen Jochewed en Mirjam wat hen toekwam. Omdat zij voor ieder kind zorgden en iedere baby koesterden, stamden van hen ook koningen af. Gelijk Jocheved en Mirjam moet een koning zich voor iedere burger inzetten.
Economie
Maar Farao’s dodelijk arsenaal was nog niet uitgeput.“Werpt alle pasgeboren baby’s in de Nijl” (1:22). De Lubawitsjer Rebbe geeft een diepere dimensie aan dit decreet. De Nijl belichaamde de Egyptische economie. Welvaart was afhankelijk van de overstroming van de rivier. Symbolisch riep Farao het Joodse volk toe: ”Werpt Uw kinderen in de snelvlietende economische ontwikkeling van de Egyptische nijverheid! In plaats van U te wijden aan de religie moet U economisch presteren!”
Materiele expansie
Vertaald in moderne termen is dit de behoefte die velen voelen om zich voornamelijk in materiële zin te ontplooien: nog groter, nog beter, nog mooier…Maar dit is niet het Jodendom. Om ons aan die aardse neiging te ontworstelen is leiderschap nodig – extern en intern. We moeten in spiritueel opzicht blijven stijgen; maar dat vereist vastberadenheid! We moeten primair onszelf leiden.
De mens wikt. G’d beschikt.
De persoonlijke geschiedenis van Mosje vormt een baken: “Dit is een Hebreeuws kind”(2:6).Vanaf Sjemot staat Mosjé centraal in de Tora. Zijn moeder hield hem drie maanden verborgen maar was daarna gedwongen hem in het oeverriet te leggen. Farao had besloten, dat alle jongetjes in de Nijl gegooid moesten worden omdat zijn astrologen hem verteld hadden dat de Joodse leider met water gestraft zou worden. Terwijl Farao op alle mogelijke manieren probeerde het leven van Mosjé onmogelijk te maken, gaf G’d desondanks aan de gebeurtenissen een dusdanige wending, dat Mosjé uiteindelijk opgevoed werd aan het hof van Farao, onder de bezielende leiding van diens dochter Batja. De mens wikt maar G’d beschikt.
VERDIEPING II: De gemiste briet-mila
Aan het einde van de sidra Sjemot wil G’d Mosje doden omdat hij enigszins nalatig was met de briet-mila van zijn zoon Eliëzer. Volgens de Talmoed (B.T. Nedariem 31a) was Mosje de besnijdenis niet vergeten maar moest hij een afweging maken tussen twee opdrachten van HaSjeem. Hij redeneerde als volgt: ”Als ik Eliëzer nu besnijd en direct daarna op weg ga, levert dit gevaar op voor de gezondheid van het kind. Als ik drie dagen wacht tot het gevaar geweken is, kom ik in problemen met G’ds opdracht om direct naar Egypte te gaan”.
Op zich was deze laatste overweging voldoende reden om even te wachten met de briet-mila. Waarom werd Mosje dan met de dood bedreigd? Omdat hij prioriteit gaf aan de plaats van overnachting.
Allereerst zien we hier, dat HaSjeem niemand `voortrekt’. Een belangrijk principe in het Jodendom. Juist Mosje – de vader van alle profeten – wordt ernstig gekapitteld voor een kleine overtreding hoewel hij bezig was met een grote mitswa: het bevrijden van het Joodse volk.
Ten tweede is dit een moesar-haskeel (een les in religiositeit): vaak claimen we geen tijd te hebben voor allerlei spirituele zaken. Wat blijkt dan? Dat we wel tijd hebben voor allerlei materiele zaken. Vaak menen we geen geld te hebben voor Tsedaka. Maar we blijken wel allerlei luxe te kunnen aanschaffen. Een kwestie van prioriteiten! Dit was – zij het subtiel – HaSjeems claim tegen Mosje: geen tijd voor een briet-mila maar wel tijd voor het inrichten van een malon – een overnachtingsplaats? Ook voor ons een belangrijk dilemma wanneer wij onze Jiddisjkeit blijvend willen voortzetten.
HAFTARA (Jesjaja 27-29)
“In de toekomst zal Ja’akov weer wortel schieten, Jisraeel weer bloesems dragen en knoppen krijgen en zullen ze de aardbol met hun vruchten vullen” (27:6) In de openingsfrase van de haftara wordt gesproken over de grote groei van het Joodse volk, een bevolkingsexplosie onder de Joden. Maar daarna verandert de toon: “Wee, trotse kroon van Efraims brassers, verwelkende bloem van zijn prachtige luister, gelegen op een heuveltop in het vruchtbare dal van de door wijn overweldigden” (28:1). Jesjaja verwijt het Joodse volk plezierzoekerij en afgoderij. Ook in Egypte waren dit reeds moeilijke punten. Maar de derde Aartsvader Ja’akov kan uiteindelijk trots zijn op zijn nageslacht, een belofte van Jesjaja: “Daarom, zo zegt Hasjeem tegen het huis van Ja’akov, G’d Die Avraham verlost heeft: nu zal Ja’akov niet meer beschaamd worden, zijn gezicht zal niet meer verbleken. Want als zijn kinderen het werk van Mijn handen in hun midden zien, dan zullen zij Mijn Naam als heilig erkennen, de Heilige van Ja’akov zullen ze als heilig erkennen, zij zullen de G’d van Jisraeel met ontzag verheerlijken (29:22-23).
Am Jisraeel had de afgoderij uit de omgeving inderdaad overgenomen. Maar met het slachten van het Pesachlam verwierpen ze het Egyptische polytheïsme. Nog voordat ze de decadentie van hun meesters waren ontstegen, ontvingen ze een G’ddelijke openbaring, die zo groot was dat onze Geleerden zeggen: “Bij de splitsing van de Rode Zee ervoer zelfs de geringste burger meer profetische openbaring dan de profeet Jechezkeel” (Mechilta). Wonderlijk! Bij de Exodus was het dus mogelijk om de grootste G’ddelijke openbaringen te ervaren nog voordat men zich gereinigd had in spiritueel opzicht. Dit is een belangrijke les.
Verander je levensstijl!
Veel mensen stellen dat het weinig zin heeft “om nu mijn levensstijl te gaan veranderen, omdat ik te ver verwijderd ben van het Jodendom. Wanneer ik nu iets uit de Tora in acht ga nemen, zou dat hypocriet zijn”. Onjuist! Het één sluit het ander niet uit. Met oprechte tesjoewa kan men veel veranderen. De Talmoed vertelt van een grote zondaar, die na één serieuze poging om tot inkeer te komen, toegelaten werd tot Gan Eden (het Paradijs).
Waarom was G’d zo gewillig voor het Joodse volk? Omdat onze voorouders bereid waren Egypte te verlaten in het kielzog van Mosje Rabbenoe naar een verlaten woestijn waar geen voedsel noch water was.