(SJEMOT/EXODUS 18:1-20:23)
JITRO, de schoonvader van Mosjé heeft gehoord van de wonderen, verheugt zich erover en brengt offers.
Jitro ziet dat Mosjé als enige rechtspreekt en raadt aan meerdere rechters aan te stellen voor zaken van geringere omvang, zodat Mosjé de belangrijke zaken kan berechten. Mosjé zoekt 78.600 rechters.
De Bné Jisra’eel arriveren bij de berg Sinaï waar G’d een Verbond aanbiedt dat zij aanvaarden. Na 3 dagen voorbereidingen daalt G’d neer op de berg Sinaï. Mosjé moet, als enige, de berg bestijgen. Het volk blijft op afstand.
Onder hevig sjofar-geschal geeft G’d de Tien Geboden. Het volk is zo verschrikt dat ze Mosjé vragen met G’d te spreken en als bemiddelaar te functioneren. G’d drukt Mosjé op het hart dat het Joodse volk haar verantwoordelijkheid neemt en trouw aan G’d blijft.
Jitro: parsja nr. 17.
Bestaat uit 11 parsjiot,
Afdelingen waarvan 4 open en 7 gesloten zijn,
Telt 75 pesoekiem, verzen,
1105 woorden,
4022 letters,
47e na langste parsja.
Bevat 3 ge- en 14 verboden.
VERDIEPING I: KUNNEN WE BEWIJZEN DAT G’D DE TORA HEEFT GESCHREVEN?
Vaak wordt de vraag gesteld hoe wij de G’ddelijkheid van de Tora kunnen aantonen. Aantonen kunnen we het niet maar wel kunnen we aannemelijk maken, dat G’d de Auteur is van de Tora.
De Tora was altijd al revolutionair en is dat nog steeds, juist in onze tijd van man made filosofieën. De Tora komt van G’d en gaat dus altijd uit van een ander perspectief dan de menselijke invalshoek. Vandaar dat we soms botsen met normen en waarden uit onze omgeving.
Maar terug in de tijd naar de periode dat de Tora gegeven werd. De Tora ging in tegen alle heersende gewoonten. Er is een sterk contrast met de cultuur uit de tijd en omgeving waarin de Tora gegeven werd, nu 3325 jaar geleden.
De Tora gaat uit van één G’d Die met Zijn woord de wereld heeft geschapen. In een afgodische voorstelling leveren de verschillende goden strijd om het ontstaan van de wereld. De Tora schrijft over G’d die geen vorm heeft, terwijl de andere goden verbeeld worden met allerlei menselijke trekken en passies. Dat kan een mens, die een `veelheid’ is en alleen in vormen, letters en beelden kan denken, en alleen met zijn handen maar niet met een enkel woord iets kon scheppen, niet zelf verzinnen.
Van de oude wetboeken hebben de Codex van Hammurabi, het Assyrische wetsstelsel en de Codex van de Chitieten de meeste aandacht gekregen. Verschillende historici hebben deze rechtsstelsels willen vergelijken met het systeem van de Tora.
Ik wil hier slechts de mening van de deken van de Amerikaanse Bijbelse archeologenvereniging, William F. Albright weergeven: “Noch de Babylonische, noch de Assyrische, noch de Chitietenwetten zijn vergelijkbaar met de Hebreeuwse wet qua zedelijk of spiritueel niveau. De laatste steekt met kop en schouders boven haar tijdgenoten uit op gebieden als eerlijkheid, sociale rechtvaardigheid, medelijden met de armen of behandeling van vreemdelingen.”
Misjpatiem gaat over allerlei wetten maar begint met de status van de slaaf. Hij is veroordeeld tot zes jaar dienstwerk omdat hij gestolen heeft.
Anders dan door mensen gemaakte wetten, die de belangen van het establishment behartigen, regelt de Tora eerst de positie van de underdog. De slavenregeling uit de Tora is geen uitbuiting, maar veel eerder reclassering. De dief werd niet in de gevangenis gegooid, omdat dit hem alleen maar slechter zou maken door contact met andere criminelen. Hij werd niet van zijn vrouw en kinderen gescheiden, omdat dit allerlei onschuldigen eveneens zou treffen en in het ongeluk zou storten. De Joodse slavernij is reclassering. Hij kon niet omgaan met geld. Hij wordt in een rijk gezin geplaatst voor heropvoeding.
Al snel worden de weduwe en de wees beschermd: “Geen enkele weduwe of wees mag je onderdrukken. Als je ze toch onderdrukt dan zal Ik hun geroep horen als zij tot Mij uitroepen en Mijn woede zal ontbranden” (22:20-23). Wat een compassie met de lijdende medemens: “Als u aan Mijn volk, aan de arme bij u, geld leent, dan zult u zich niet als een schuldeiser tegenover hem gedragen. U zult hem geen rente opleggen. Als u het bovenkleed van uw naaste tot onderpand neemt, zult u het hem voor zonsondergang teruggeven, want dat is zijn enige bedekking. Dat is de bekleding voor zijn huid. Waarin zal hij zich te ruste leggen? Wanneer hij tot Mij om hulp zal roepen, zal Ik horen, want Ik ben genadig” (22:24-26).
Voorbeelden van een zeer hoogstaande moraal zijn er te over in de Tora. “Je mag je broeder in je hart niet haten…heb je naaste lief gelijk jezelf” (Lev. 19:17 e.v.). Geen mens had dit kunnen bedenken. Ik hoop U enigszins overtuigd te hebben.
VERDIEPING II: HET EERSTE GEBOD
Waardigheid en hoop
“Ik ben HaSjeem, uw G’d, die u uitgevoerd heeft” (20:2). Waarom staat er “uw G’d” in het enkelvoud? De Midrasj stelt, dat G’d iedereen recht in de ogen keek en aansprak op zijn G’ddelijke ziel. Dit geeft de mens waardigheid, hoop en verantwoordelijkheid. Iedereen wordt geacht te zeggen: “Voor mij werden de Tien Uitspraken gegeven en ik ben verplicht ze te vervullen”. Dit is geen hoogmoed. Het is onze morele roeping en vervulling!
Is “Ik ben HaSjeem, uw G’d, die u uitgevoerd heeft” nu een gebod of een groeiproces?
1. Volgens sommigen kan het woord mitsva per definitie alleen maar slaan op zaken, die men vrijwillig kan kiezen. Geloof wordt echter niet door de vrije wil beheerst. Wellicht betekent het eerste ‘gebod’, dat G’d Zijn claim op het Joodse volk verklaart: “De Exodus vormt voldoende reden voor jullie onderwerping aan Mij”.
2. Het kan ook zijn, dat G’d in de eerste Uitspraak iets van Zijn ware Wezen toont: “Omdat Ik af en toe verander van gestalte, moeten jullie niet denken, dat er twee machten zijn. Ik ben het, die als een ‘Iesj milchama’ – een oorlogsheld verscheen bij de Rietzee en Ik ben dezelfde, die op de berg Sinaï als een wijs geleerde verschijnt”. Toch ben Ik dezelfde. G’ds verschijningsvormen kunnen verschillen maar Zijn Wezen blijft onveranderd. Men kan het vergelijken met een wit licht. Wanneer men er door een rode of groene bril naar kijkt, lijkt het licht een andere kleur te hebben. Maar het licht is hetzelfde. De mens-G’d band en de intermenselijke relaties liggen ook in elkaars verlengde.
VERDIEPING III: TEGENOVER ELKAAR
De Tien Geboden stonden op twee tafelen beschreven. De eerste vijf tussen mens en G’d stonden tegenover de laatste vijf tussen mens en medemens, aldus Rabbi Chanina ben Gamliël. Het grijpt allemaal in elkaar:
1. “Ik ben HaSjeem” stond tegenover “Gij zult niet doden” omdat een moordenaar de G’ddelijke aanwezigheid in de mens vermindert en reduceert.
2. “Gij zult geen andere goden voor Mijn Aangezicht hebben” stond tegenover “Gij zult geen overspel plegen” omdat ontucht en afgoderij in verschillende contexten dezelfde betekenis hebben: ontrouw.
3. “Gij zult de naam van HaSjeem niet ijdel uitspreken stond tegenover “Gij zult niet stelen” omdat een dief, wanneer hij gepakt wordt, uiteindelijk vals zal zweren.
4. “Gedenk de Sjabbat” stond tegenover “Gij zult niet als valse getuige optreden” omdat Hakadosj Baroech Hoe zegt: “Als u vals tegen uw medeburger getuigt, reken Ik het u aan alsof u getuigd hebt, dat Ik de wereld niet in zes dagen geschapen heb en niet gerust heb op de zevende dag.
5. “Gij zult niet begeren de vrouw van uw naaste” stond tegenover “Eer uw vader en uw moeder” omdat misplaatste begeerte ertoe kan leiden, dat men een man eert, die niet zijn vader is.
HAFTARA: Jesjaja hoofdstukken 6,7 en 9
Inhoud: visioen van G’ds troon en een stuk van onze kedoesja (heiligverklaring) uit de tefilla (gebeden).
Een opvallend onderdeel van de kedoesja is de openingszin: “Wij willen de heiligheid van Uw Naam in de wereld verkondigen evenals men dit doet in hogere sferen, zoals dit door de profeet Jesjaja is beschreven: ‘De een roept het de ander toe en zegt: Heilig, heilig, heilig is Hasjeem Tse-va-ot, heel de aarde is vol van Zijn majesteit’ (Jesjaja 6:3).
Opmerkelijk zijn de woorden: ‘De een roept het de ander toe’. De Engelen vragen elkaar toestemming om G’d te prijzen. Mensen willen vaak hun superioriteit bewijzen door als haantje de voorste op te treden zonder respectvol en bescheiden overleg. Bij de Engelen bestaat geen concurrentie. Constant in G’ds Aanwezigheid voelen zij zich nederig tegenover elkaar. `Begin jij eerst want jij bent beter dan ik. Nee begin jij eerst want jij bent superieur’. Uiteindelijk zingen alle Engelen tezamen in koor de kedoesja, die het centrale gedeelte van onze gebeden vormt.
Heilig betekent verheven boven iedere beperking. Heilig, heilig, heilig wordt drievoudig gezegd om aan te geven, dat G’d oneindig heilig is zonder limiet.
Wat betekent `heel de aarde is vol van Zijn majesteit’?
1. Volgens sommigen spreekt de complexiteit van de natuur boekdelen over de Schepper.
2. G’ds lof wordt door mensen met woorden maar door andere schepselen verkondigd door vervulling van hun taken.
3. Een derde mening ziet in de frase `heel de aarde is vol van Zijn majesteit’ een correctie op de frase `Heilig, heilig, heilig is Hasjeem Tse-va-ot’. Uit deze laatste woorden zou wellicht blijken, dat G’d alleen in de Hemel heilig. Om dat misverstand uit de wereld te helpen, voegen de Engelen toe `heel de aarde is vol van Zijn majesteit’.
Omdat de wereld gevuld is met G’ds glorie bedekken wij ons hoofd. Toen onze Chagamiem (Wijzen) ongeveer 2000 jaar geleden Rome bezochten, leerden zij voor, dat G’d niet is als de mens. Mensen dragen anderen vaak dingen op, die ze zelf niet doen. Maar Hasjeem is anders. Hij vervult alle geboden uit de Tora ook Zelf.
Na deze uitleg daagde men de Chagamiem uit: “Hoe zit het dan met Sjabbat? G’d Zelf overtreedt het verbod om van het ene naar het andere domein zaken te dragen (vervoeren). Zo brengt Hij ook op Sjabbat regen via de wolken?!”.
Maar onze Wijzen hadden hun antwoord klaar: “Je weet toch, dat iedereen in zijn eigen terrein mag dragen. De hele wereld is het `huis’ van Hasjeem. Hij mag dus overal dragen!”