Teroema (heffing):
• de Bnee Jisraëel moesten een heffing inzamelen:
• goud, zilver, koper etc,
• specerijen voor de zalfolie en voor het welriekend reukwerk,
• bepaalde stenen voor het Efod (het schort) en het borstschild van de Koheen Gadol.
• Hiermee moesten de Joden een Heiligdom maken en
• o.a. ook een Ark van acaciahout, 2.5 el lang, 1.5 el breed en 1.5 el hoog.
• De Ark moest overtrokken worden met louter goud.
• Aan de Arke moesten draagstokken bevestigd worden.
• In de Arke moest men de Tafels van Getuigenis neerleggen.
Teroema is de 19e parsja van de Tora,
bestaat uit 9 afdelingen, waarvan 4 open en 5 gesloten zijn, telt 96 pesoekiem, verzen, 1145 woorden, 4692 letters en is de 42 na langste parsja. Teroema bevat 2 geboden en 1 verbod.
G’ds eenheid
Deze week lezen we over de bouw van het Misjkan, het reizende Heiligdom in de woestijn. Tot de bouw van het Misjkan mocht men in principe overal offers brengen aan Hasjeem. Vanaf nu mocht er alleen nog geofferd worden op één plaats. Er mocht slechts één centrum zijn waar G’d gediend werd door één stam van priesters, door één hogepriester met één offerdienst op één altaar. Alle offers elders waren taboe. Hierdoor ontstond een hoger besef van monotheïsme.
Hoogste vorm van religieuze beschaving
Het monotheïsme was een revolutie 3325 jaar geleden. De andere volkeren waren niet verder gekomen dan veelgodendom: aan alle natuurverschijnselen werd een godheid verbonden. Sommige volken hadden zich verder ontwikkeld en begrepen dat er een hoogste god bestond, die boven alle goden stond.
Monotheïsme is de hoogste vorm van religieuze beschaving. Zolang er twee goden zijn moet er een relatie bestaan tussen beide. De ene god kan niet absoluut zijn zonder de andere. De een is afhankelijk van de andere. Door hun verhouding kunnen ze nooit boven tijd en plaats staan. De een ontstond voor de andere of de ander ontstond voor de een, of ze ontstonden tegelijkertijd, maar tijd is altijd op hun van toepassing.
Twee goden moeten ook altijd lichamelijk zijn. Twee veronderstelt dat de een onderscheiden kan worden van de ander. Elk een heeft dus zijn grenzen. Grenzen zijn een symbool van beperking en fysieke grens. Door hun begrenzingen kunnen ze ook niet almachtig zijn.
Bij twee ontstaat het begrip functionaliteit. Er zijn verschillende functies en taken in het leven. Twee goden hebben verschillende taken die vaak met elkaar in conflict zijn. In de Griekse klassieke literatuur treft men dan ook veel goden-ruzies aan. De oorlogen tussen de goden weerspiegelen als projectie van het menselijk brein dan weer de de ruzies tussen de mensen onderling en internationale conflicten.
Associatie met geslacht
Zodra het begrip twee intrede doet, ontstaat er al snel een associatie met geslacht. In oude mythen ziet men dan ook vaak mannelijke en vrouwelijke goden. Deze goden en godinnen vormen het hogere ideaal van een sexuele cultus. In de oude tempels waren er veel prostituees.
Twee machten leiden tot splitsing tussen goede en kwade superpowers. De ene god is verantwoordelijk voor het goede en de andere is de oorsprong van het kwaad. In het Jodendom is deze tweespalt ondenkbaar. Tweespalt in het godenrijk leidt tot beeldencultus. We moeten de ene god van de ander kunnen onderscheiden. Daarom hebben we lichamelijke modellen nodig.
Hasjeem is eenheid
Hij wil dan ook dat de mensheid onder deze eenheid leeft. De eenheid van de schepping met zijn ondoorgrondelijke wetmatigheid kan slechts door één Schepper zijn gemaakt. Eenheid veronderstelt geestelijkheid. Een onlichamelijke god is moeilijk voor te stellen. Zeker wanneer men uit een heidense omgeving als Egypte komt. Streng klinkt het in de Tien Geboden: ”Je mag geen gehouwen beeld maken’ (Sjemot 20:4). Niet lang na de verheven opdracht van het bouwen van een Misjkan waar alles in het teken stond van de Ene, onlichamelijke, onvoorstelbare G’d, houdt het volk dit niet lang vol. Ze maakten een gouden kalf. Volgens de meeste verklaarders was dit niet werkelijk een afgod, maar alleen een symbool van een leider en een vervanger van Mosje, die veertig dagen en veertig nachten was weggebleven. Het was niet fraai maar ook geen werkelijke afgoderij.
Lichamelijke uitdrukkingen
De mens is begrensd en kan zich al die verheven gedachten niet eenvoudig eigen maken. Daarom moet de Tora regelmatig gebruik maken van allerlei lichamelijke uitdrukkingen om de werking van het Opperwezen in deze wereld duidelijk te maken. G’d heeft ons uitgevoerd `met sterke hand en met uitgestrekte arm’. Dit is een voorbeeld van wat de Talmoed zegt: ”De Tora spreekt menselijke taal”. De Tora zegt zelf dat zij van deze wereld is: ”Niet in de hemel, noch aan de overkant van de zee” (Devariem 30:12). Het leert ons dat de Tora tegen de mensen spreekt die in deze wereld leven en enige voorstelling moeten kunnen maken van wat er zoal gebeurde toen G’d ingreep in deze wereld. Maar dat wil niet zeggen dat G’d lichamelijk is. G’d is verheven boven alle materie. Ook in het Misjkan, de Tabernakel.
Contact
In de Tabernakel maakte G’d contact tussen het eindige en het Oneindige. Dit vormt een wonder want volgens de wiskunde kan dit niet. Er is sprake van beinvloeding. Wanneer we het hebben over de interactie tussen het G’ddelijke en het menselijke bestaan er twee vormen van religie. Soms ontstaan religieuze gevoelens door een beweging van Boven naar beneden: de mens raakt geïnspireerd door G’d (maar is niet altijd in staat om dit uit te werken in het dagelijkse leven). Dit noemen wij itaroeta dele’ela – opwekking van boven. Maar de mens kan zelf ook het initiatief nemen en zichzelf opwekken van beneden (itaroeta deletata). Wanneer de mens zichzelf opwerkt, is het resultaat meestal sterker en constanter. Wanneer men van boven wordt overvallen door een hemelse opwekking is het resultaat meestal van voorbijgaande aard (zolang de getroffen persoon zich niet zelf inzet om verder te groeien in zijn Jodendom).
Voorbeeld
Om deze moeilijke begrippen wat duidelijker te maken is misschien een voorbeeld illustratief. Ook in het onderwijs kennen we deze twee bewegingen. Er zijn leerlingen die alles van hun meester overnemen. Het is alsof de meester in hen gevaren is. Hun kennis is encyclopedisch maar bevat weinig eigen inbreng. Er zijn ook leerlingen die de methode van hun meester overnemen en zelf op onderzoek uitgaan. Dat lijkt meer op vuur, van beneden naar boven, zichzelf opwerkend vanuit de aardse realiteit. Dat laatste is misschien wat minder verheven, maar is wel steviger en meer geworteld in de realiteit.
Eerste en tweede Tempel
De eerste Tempel was een typisch voorbeeld van opwekking van Boven. Die was niet zo een lang bestaan beschoren. De tweede Tempel is een typisch voorbeeld van opwekking van beneden. Het enthousiasme werd opgebracht door de mensen zelf. Dat beklijft veel langer.
Dat verschil kwam ook tot uitdrukking in de verschillende fysieke structuren in plaats of tijd van de Tempel. De tweede Tempel had weliswaar een lagere kedoesja maar wel een steviger fundament omdat het gebaseerd was op de inbreng van de mensen zelf (opwekking van beneden). De tweede Tempel was zowel qua tijdsduur als qua hoogte groter. Het werd als het ware van beneden naar Boven opgebouwd. Daarom geldt ook de regel dat de kedoesja van de tweede Tempel nog steeds – tot op de dag van vandaag – bestaat, hoewel het na de verwoesting van eerste Tempel grotendeels verdwenen was (zie verder in de haftara).