(SJEMOT/EXODUS 27:20 – 30:10)
TETSAVE (beveel) en parsjat ZACHOR:
• Mosjee krijgt de opdracht ervoor te zorgen dat de Menora brandend gehouden wordt en
• Aharon en zijn zonen aan te stellen als priesters (kohaniem).
• Kleren voor hen geweven worden, die gedetailleerd beschreven worden: o.a. een borstschild, een voorhoofdsplaat, een schoudermantel (efod), een tulband en een gordel.
• Twee stenen met daarin de namen van de stammen gegraveerd moeten aan de schouderstukken gehecht worden.
• Voorts een borstschild ’voor bijzondere beslissingen’ met speciale stenen die Aharon op zijn hart moet dragen. Onderaan de mantel moeten belletjes aangebracht worden.
• Voor de aanvaarding van het priesterschap moeten er offers gebracht worden en
• de nieuwe priesters moeten zich zeven dagen voorbereiden.
• Aharon wordt ook gezalfd met olie, met een meeloffer, olie en wijn. Ook andere offers worden voorgeschreven.
Tetsave is de 20e parsja van de Tora,
bestaat uit 10 parsjiot, afdelingen
waarvan 2 open en 8 gesloten zijn,
telt 101 pesoekiem, verzen,
1412 woorden, 5430 letters en
is hiermee de 23 na langste parsja.
Bevat 4 ge- en 3 verboden.
VERDIEPING I: Serieuze rechtshandhaving essentieel voor maatschappij
Er is de laatste tijd veel kritiek op de rechterlijke macht in Nederland. Politici laten zich kritisch uit over te lage straffen of ondeugdelijke motivering van vonnissen. Rechters reageren geirriteerd. Is de rechtsstaat in verval? Maar kennen de rechters wel hun staatsrechtelijke plaats? Het Jodendom gaat er – nog sterker – van uit, dat de rechters ook zelf uiterst kritisch moeten staan tegenover hun eigen functioneren.
Ik zal u dit aantonen uit de kleren van de kohaniem, de priesters in de Tempel. Hierbij staat – vreemd genoeg – het functioneren van de rechterlijke macht centraal. In deze sidra wordt er veel aandacht besteed aan de priesterkleding.
De borstplaat van de Hogepriester heette chosjen misjpat, borstschild van het recht. Het bestond uit twaalf edelstenen, waarin de namen van de twaalf stammen waren gegraveerd. De essentie van de borstplaat lag in de Oeriem en Toemiem. Dit waren stukjes perkament waarop de tweeënzeventig-letterige G’dsnaam geschreven stond. Hierdoor lichtten de letters van de edelstenen op. De lettercombinaties, die dit opleverde, gaven antwoord op vragen die aan de Oeriem en Toemiem gesteld werden. Het woord ‘oeriem’ betekent ‘lichtgeven’ en ‘toemiem’ betekent ‘onveranderlijk oordeel’. De Oeriem en Toemiem “verlichtten de ogen van het Joodse volk”. Als men ergens over twijfelt, is een duidelijke richtlijn een grote `verlichting’.
Het chosjen misjpat – het borstschild van het recht – gaf ook verzoening voor de misstand van rechtsverkrachting. Zo bestond elke rij op de borstplaat uit drie stenen, hetgeen een verwijzing is naar het aantal rechters. In elk Beth Dien, gerechtshof, moeten minstens drie rechters zitten.
Sommige edelstenen waren duurder dan andere en dat leert dat rijk en arm gelijk zijn in de berechting. Tevens geldt dat kleine en grote zaken beide even belangrijk dienen te zijn in de rechtspleging. De namen van de stamvaders ¬ =de zonen van Jacob= waren ingegraveerd in de stenen om te tonen dat iedereen moet luisteren naar de rechtspleging.
De Oeriem en Toemiem werden juist in het chosjen misjpat geplaatst om ons te tonen dat wanneer het recht zegeviert dit voor de hele wereld licht en opluchting betekent. Het toont ook dat recht zo belangrijk is, dat G’d Zelf er zich mee bemoeit. Bij moeilijke beslissingen sprak G’d via de Oeriem en Toemiem.
“Aharon – de Hogepriester – zal dan de rechtspleging van het Joodse volk boven zijn hart dragen” (28:30). `Boven zijn hart’ betekent boven zijn gevoelens. Rechtspraak moet voldoen aan vaste bewijsregels en logische oorzaak- en gevolg-relaties. Vonnissen mogen niet gebaseerd zijn op emoties of medelijden, die de ene partij bij de rechters weet op te wekken ten koste van de andere partij.
Ik dacht dat deze zaak vanzelfsprekend was. Tot mijn stomme verbazing heeft Hans Crombach, hoogleraar rechtspsychologie, ontdekt, dat rechters zich in strafzaken voornamelijk laten leiden door hun eigen, persoonlijke, mening over verdachten. Bewijzen komen pas op de tweede plaats bij de vraag of iemand al dan niet schuldig is. Hans Crombach stelt dat dit nu eenmaal de werking van het brein is: uitermate subjectief. Eerst wordt er een mening gevormd. Daarna worden redenen gezocht om deze mening te rationaliseren. De Nederlandse wet schrijft voor, dat er eerst naar de feiten moet worden gekeken. Maar Crombach legt uit, dat er veel kritiek is op rechterlijke uitspraken omdat er veel te weinig wordt uitgelegd over de afwegingen die rechters maken bij hun vonnissen. Ze motiveren zo beknopt mogelijk om zo min mogelijk risico te lopen dat een hogere rechter hun vonnis ontkracht.
Primaire indrukken van de rechterlijke macht bepalen helaas vaak het eindoordeel, aldus Crombach. Reeds 3325 jaar geleden waarschuwde de Tora tegen deze misstand door een borstschild van rechtspleging boven het hart van de Koheen Gadol, de Hogepriester te plaatsen. Een non-verbale, audio-visuele boodschap voor serieuze rechtshandhaving.
ENKELE SERIEUZE POERIEM OPMERKINGEN
Ommuurde steden
De vraag of megilla-lezen een Rabbijnse of Tora-status heeft, is niet geheel van praktisch belang ontbloot. Als algemene regel geldt, dat in geval van twijfel over een gebod uit de Tora, wij verzwarend paskenen (lechoemra beslissen), terwijl wij lekoela (verlichtend) paskenen bij een mitsva mideRabbanan, een gebod van Rabbijnse oorsprong.
In steden, die een muur hadden ten tijde van Jehosjoe’a ben Noen (Jozua, ongeveer 1300 v.d.g.j.) wordt Poeriem gevierd op 15 Adar. Wat nu, als er twijfel bestaat of een bepaalde stad sinds de dagen van Jehosjoe’a een muur had? Zulke steden bestaan in Israel: Jaffa, Akko, Gaza, Loed, Tiberias, Sjechem, Chevron, Tsefat en Chaifa, de oude steden van het Heilige Land. Moeten de inwoners van deze steden nu lechoemra gaan (zowel op de veertiende als op de vijftiende Adar de Megilla lezen) of lekoela en alleen op de veertiende Adar Poeriem vieren, zoals de gewoonte is in de meeste steden?
In de praktijk wordt in deze steden zowel op de veertiende als op de vijftiende Adar de Megilla voorgelezen. Deze minhag (gewoonte) staat reeds opgetekend in de Talmoed (B.T. Megilla 5b): ‘Chizkia las de Megilla in Tiberias op de 14e en de 15e, omdat hij niet precies wist of deze stad reeds in de tijd van Jehosjoe’a ben Noen een muur had of niet’.
Rabbenoe Nissiem (1290-1375) meent, dat Chizkia de Megilla twee maal voorlas uit voorzichtigheid (middat chassidoet) maar niet omdat dit halachisch verplicht zou zijn. Immers, zo vervolgt Rabbenoe Nissiem, de Ge’oniem (750-1000) hebben reeds gepaskend (beslist), dat men in geval van twijfel de meerderheid van de steden volgt, die geen muur hadden in de tijd van Jehosjoe’a ben Noen. Boven¬dien geldt ‘safeek deRabbanan lekoela’: bij geval van twijfel aangaande een mitsva deRabbanan paskenen we verlichtend.
Rambam (1135-1204), Rabbi Ja’akov Asjerie (1283-1340) en de Sjoelchan Aroech zijn echter van mening, dat bovengenoemde ‘twijfelachtige steden’ ha¬lachisch verplicht zijn op beide dagen de Megilla te lezen. Zij baseren zich uiter¬aard op de hiervoor geciteerde Gemara.
HAFTARA: De tweede speciale sjabbat rond Poeriem heet Sjabbat Zachor, de sjabbat voor Poeriem, waarop de afdeling omtrent het gebod om de herinnering aan Amalek te vernietigen wordt voorgelezen (Deut. 26:16-19). Iedereen is verplicht om deze parsja te horen voorlezen. Komt daarom allen naar sjoel.
Parsjat Zachor en de overige drie bijzondere parsjot
Rabbi Sjelomo Hakoheen uit Vilna (19e eeuw) geeft hierbij een verschil aan tussen parsjat Zachor en de overige parsjot van de Arba Parsjot: parsjat Zachor verschilt van parsjat Sjekaliem, Para en Hachodesj, want deze laatste drie zijn alleen maar ingesteld voor de gemeenschap, niet voor het individu.
Dit is anders bij parsjat Zachor, want hierbij rust op iedereen individueel een plicht om deze parsja te lezen. Als er geen perkamenten sefer-Tora is, moet men dit uit een choemasj (gedrukte Tora) lezen. Rabbi Sjelomo Hakkoheen voegt hieraan toe, dat het ook de gewoonte was van de Gaon van Vilna om parsjat Zachor en ook de Megilla zelf te lezen.
De Gaon van Vilna deed dit zelf, omdat deze verplichtingen op het individu rusten. Indien er sprake is van een individuele (in tegenstelling tot de gemeenschaps-) plicht geldt de algemene regel, dat het beter is dit zelf uit te voeren en dit niet te laten doen door iemand anders. Bij de overige 3 van de 4 Parsjot geldt, dat er alleen maar een verplichting is om te luisteren en hierbij kan men zijn verplichting gerust door iemand anders laten vervullen.
De verplichting van vrouwen
De Rabbijnen verschillen van mening over de vraag of ook vrouwen verplicht zijn om te luisteren naar parsjat Zachor. Volgens de Chinoeg (603) zijn vrouwen vrijgesteld van de verplichting om parsjat Zachor te horen, omdat zij niet ten strijde trekken in een oorlog (de herinnering aan Amalek is verbonden met de verplichting om Amalek uit te roeien). De Chinoeg is dezelfde mening toegedaan bij alle andere geboden, die in verband staan met oorlog: die gelden alleen voor mannen.
Velen maken echter bezwaar tegen deze opvatting van de Chinoeg, omdat er heel duidelijk in de Misjna (B.T. Sota 4b) geschreven staat, dat bij een verplichte oorlog (en dit is de oorlog tegen Amalek) zelfs een bruid van onder haar choepa moet meevechten.
Anderen stellen echter, dat de verplichting om Amaleks daden te herinneren niet in verband staan met een daadwerkelijke oorlog tegen Amalek en bovendien staat er niet alleen een gebod, maar ook een verbod (“Ge zult niet vergeten”) en dit geldt zeker voor vrouwen. Vrouwen zijn namelijk alleen vrijgesteld van GEboden, die aan tijd gebonden zijn. Tot de VERboden zijn vrouwen altijd verplicht.