Lewaja – de Joodse begrafenis, een korte beschrijving

De gehele begrafenis van huis of mortuarium tot en met het verlaten van de begraafplaats wordt lewaja – begeleiding genoemd.

Elke begrafenis is altijd zeer sober en zo is ook de begraafplaats. Bloemen worden niet neergelegd, noch wordt er muziek ten gehore gebracht. Alles indachtig:

Met lege handen komt men op de wereld en met lege handen verlaat men de aarde ook weer (Job1:21).

Op de meeste Joodse begraafplaatsen worden de doden richting de Tempel te Jeruzalem begraven, vanuit Nederland is dat richting het oosten. Eens zal van daaruit de opstanding der doden beginnen.
Voorafgaand aan de begrafenis wordt ten teken van rouw een inscheuring in een kledingstuk van de meest betrokken nabestaanden gemaakt. Zoals eens aartsvader Jakob deed bij het bericht dat zijn zoon Jozef was verscheurd door een wild dier. De rouwenden blijven die kleding gedurende de rouwweek – sjiwwe dragen.

Op de begraafplaats is vaak een ruimte, waar eerst een speciale dienst gehouden wordt. Het doel van die dienst is om tot voorspraak te dienen ten bate van de overledene. Het eerste gebed dat wordt gezegd is ‘Tsiddoek Hadien’, erkenning van de Goddelijke rechtspraak, gebaseerd op verschillende bijbelverzen, gevolgd door een rouwrede, een hespeed, waarin de verdiensten van de dode worden gememoreerd.

Dan wordt de kist door mannen van de eigen gemeenschap naar het graf gedragen onder het reciteren van psalm 90:17, de gehele psalm 91 en een mystiek gebed Ana Becho’ach. Hierbij wordt de kist driemaal neergezet. Bij het gedolven graf aangekomen laten de dragers de kist in het vers gedolven graf zakken, waarbij de tekst uit Daniël 12:13 wordt gezegd:

‘Ga naar uw eindbestemming en blijf rusten, om weer op te staan volgens uw lot aan het einde der dagen’.

Daarna gooien de mannen drie scheppen zand op de kist. Men zegt daarbij de woorden uit Prediker 12:7: ‘De stof keert terug naar de aarde, waaruit ze ontstaan is; de ziel echter keert terug tot G-d, Die haar gegeven heeft’. De spade wordt hierbij niet aan elkaar worden doorgegeven, maar wordt weer in de zandheuvel gestoken.

Als het graf dichtgeschept is, wordt gezegd: ‘Moge het Uw wens zijn, Eeuwige, G-d van de  zielen dat de ziel van -de naam van de overledene- in liefde en genegenheid bij U wordt ontvangen. Zend Uw goede engelen om deze persoon te behoeden voor elk lijden in het graf en stuur deze persoon naar het Gan Eden, het Paradijs’.

Dan wordt er bij het graf een stukje uit de Misjna, de Mondelinge Leer, de Talmoed en de Midrasj geleerd en wordt een gebed voor de zielerust van de overledene, een jizkor, gezegd, waarbij voor het eerst de zin uit I Samuel 25:29 wordt uitgesproken die
ook meestal onderaan de grafsteen staat gebeiteld en waarmee eerder de toespraak (hespeed) is afgesloten: Tehi nisjmato (nisjmata voor een vrouw) tseroera bitsror hachajiem – Moge zijn/haar ziel gebonden worden in de bundel van het eeuwige leven.

Wanneer er tien Joodse mannen bij de begrafenis aanwezig zijn, dan zeggen de mannelijke nabestaanden het kaddiesjgebed, een gebed ter heiliging van G-ds naam, waar het begrip noch het woord dood in voorkomt, maar dat in de lange geschiedenis van het Joodse volk wordt gezegd wanneer overledenen worden gememoreerd. Rabbijn S.Ph. de Vries, auteur van ‘Joodse riten en symbolen’ noemt het kaddiesjgebed ‘Hymne van G-ds koningschap’.

Daarna wordt de psalm 23 gezegd: De Heer is mijn herder; mij zal niets ontbreken. Voordat men bij het graf weggaat, wordt nog een gebed gezegd, waarin het begrip ‘herleving van de doden’ uit Jesaja 26:19 naar voren wordt gebracht.

Het graf wordt niet eerder verlaten dan dat het geheel met zand is afgedekt.
Dan vormen de aanwezigen, zo het geen feestelijke dag is, aan twee kanten een rij, waartussen de treurenden als het ware naar het leven toelopen, omringd en gesteund door hun vrienden en de gemeenschap, waarbij de woorden klinken:

Moge G-d u troosten met alle rouwenden om Tsion en Jeruzalem.

Woorden die ook gedurende de week van de sjiwwe worden gezegd tegen de nabestaanden.

Bij het verlaten van de begraafplaats wast men de handen, om zo te scheiden tussen de  cultisch onreine dood en het leven en zegt men de woorden uit  Dewariem / Deuteronomium 21:7 of de tekst uit Jesaja 25:4:

Hij vernietigt de dood voor  immer.

Reacties zijn gesloten.