(Wajikra / Leviticus 21:1 – 24:23)
•Kohaniem mogen geen contact met doden hebben.
•Een dier dat geofferd wordt, mag geen gebrek vertonen.
•Een rund of schaap mag niet op dezelfde dag als het jong geslacht worden.
•Nogmaals volgt de eis tot werkonthouding op Sjabbat.
•Aharon moet de kandelaar voortdurend brandend houden.
•In het Heiligdom stond een tafel met 12 toonbroden.
•Een man die de G’dsnaam vloekt, wordt buiten de legerplaats gestenigd.
•Allochtonen en autochtonen moeten gelijk behandeld worden.
Emor is de 31e parsja, met 17 afdelingen, waarvan 11 open en 6 gesloten zijn, telt 124 pesoekiem, verzen, 1614 woorden, 6106 letters en is de 31 na langste parsja. Bevat 24 ge- en 39 verboden.
VERDIEPING I: DE MENORA
Vorige week stond het in een bekende krant: “De menora, de zevenarmige gouden kandelaar uit de tweede joodse tempel in Jeruzalem, die na de verwoesting van deze tempel in het jaar zeventig naar Rome is gevoerd, is vernietigd.
Dat heeft het Vaticaan geantwoord op een vraag van de schrijvers Jan en Sanne Terlouw. Zij schrijven dat in de bijlage van hun roman ”De verdwenen menora”, die wordt gepresenteerd in de synagoge van Deventer. De schrijvers ontvingen van het Vaticaan een „briefje” met de tekst: „We are happy to inform you that the menora has been destroyed.”
Er zijn veel verhalen over de legendarische menora in omloop. Dat hij in Rome is geweest is zeker, want op de beroemde Titusboog is te zien hoe de Romeinen hem Rome binnendragen. Hij zou vervolgens door de Vandalen zijn meegenomen naar Carthago. Hij zou op de zeebodem of op de bodem van de Tiber liggen. In 1997 heeft de Israëlische minister van religieuze zaken, Shimon Shetreet, de paus gevraagd de menora terug te geven”. Einde citaat. De Menora houdt de gemoederen nog steeds bezig.
De Tempel-Menora
De Menora is niet meer in ons midden maar alleen al haar symboliek is interessant. De zeven armen van de Tempel-Menora staan tegenover de zeven Scheppingsdagen. Wij leven in een drie-dimensionale wereld. Ons universum kent drie dimensies: lengte, breedte en hoogte. Omdat iedere dimensie twee richtingen heeft, kent onze fysieke wereld zes ‘richtingen’: boven, beneden, links, rechts, voor en achter. Daarom werd de wereld ook in zes dagen geschapen. Zo begrijpen we ook het belang van de zevende dag Sjabbat, die ook in deze parsja wordt behandeld.
De zes richtingen kunnen opgevat worden als alle voorkomend uit één centraal punt. Dit centrale punt, dat alle dimensies verbindt, wordt in tijdsdimensies voorgesteld door de Sjabbat.
Sjabbat verenigt alle krachten van onze drie-dimensionale wereld. Het getal zeven symboliseert de perfectie van de aardse Schepping. De wereld was gereed na zes dagen. Door op de zevende dag te rusten, gaf G’d een centraal doel aan de Schepping en al ons aardse streven. De zes armen, die voortkomen uit de centrale stang van de Tempel-Menora, symboliseren deze eenheid en geven zo inhoud aan ons geloof. We zien de krachten van het universum niet als ongerelateerde, losstaande eenheden maar als alle voortkomend uit de Eenheid, die de wereld zijn samenhang verleent: G’d.
Bovenaardse wijsheid
De Menora symboliseerde tevens de uitstraling van G’ddelijke wijsheid. In de Menora brandden de lichten juist bóven de houders om ons aan te geven dat er een G’ddelijke wijsheid bestaat, die hoger reikt dan de beperkingen van de zevendaagse Schepping.
Acht is bovennatuurlijk
Zeven is de perfectie van de wereld. Acht symboliseert het bovennatuurlijke, de Macht boven de aardse Schepping. Daarom droeg de Hogepriester acht kledingstukken, wanneer hij dienst deed in de Tempel. Hij gaf hiermee aan dat de Joodse geest hoger reikt dan de mensenwereld. Het is niet toevallig dat ook de Briet-mila, de besnijdenis, het onuitwisbare verbond met G’d, op de achtste dag werd voorgeschreven. Avrahams nakomelingen zouden de wereld kunnen transcenderen.
Olijfolie
Alleen de zuiverste olie mocht gebruikt worden in de Menora (Exodus 27:20). Het Joodse volk wordt vergeleken met de olijf. Olijfolie brandt pas goed na een proces van uitpersen en fijnstampen. Hetzelfde kan gezegd worden van het Joodse volk. Onze geschiedenis leert ons, dat wij ons geloof nooit hebben opgegeven, ondanks alle vervolgingen.
Maar er is meer: olie wordt ook gebruikt voor het zalven en inwijden van koningen en priesters. Het woord Masjieach betekent de gezalfde met olie. De Menora begeleidt ons door het laatste galoet tot de tijd van de Masjieach, wanneer wij G’d ongestoord kunnen dienen in de derde Tempel, spoedig in onze dagen, ameen.
VERDIEPING II: CASTRATIEVERBOD EN BEDREIGDE VISSOORTEN
Het morele niveau van een maatschappij meet men af aan de omgang met minderheden. Het niveau van een Joods leider meet G’d af aan de omgang met zijn dieren.
Wanneer wij zorgvuldig met dieren omgaan is dit een teken dat wij G’dgelijk proberen te worden. Grote Joodse leiders werden van achter het kleinvee geselecteerd. Koning David maar ook Mosje werden door G’d op hun menslievendheid getest in hun relatie met de dieren. Beide leiders waren voorbeeldige herders, die ieder dier gaven wat het toekwam. Een eye-opener in deze tijd van bio-industrie, megastallen en varkensflats.
Wij gaan terug naar de Tora om te ontdekken hoe de Almachtige ons voorschrijft om te gaan met dieren: “Een os of lam, ouder en kind, zult gij niet op één dag slachten” (22:28). Nachmanides (13e eeuw, Spanje) vergelijkt dit verbod met de opdracht de moedervogel weg te sturen wanneer men de eieren wil nemen (Deut./Dewariem 22:6). De reden bij deze mitswot (geboden) luidt, dat voorkomen moet worden dat de mens wreed wordt. Een andere ratio is, dat men niet teveel van één soort op één dag mag doden, wat een maatregel is ter bescherming van bedreigde diersoorten.
Interessant is de opvatting van Maimonides. Hij stelt dat er geen wezenlijk verschil bestaat tussen de zorgen van de mens en de gevoelens van dieren: “Moederliefde is een zaak van emotie”.
Maimonides stelt verder dat het verbod ‘ouder en kind niet op één dag te slachten’ een veel bredere strekking heeft en bedoeld is om wrede trekjes te sublimeren.
De Tora schrijft verder voor om dieren niet te castreren: “En in jullie land mogen jullie dat niet doen” (22:24). Dat ‘niet doen’ slaat op het onvruchtbaar maken. Dit verbod werkt breed. Volgens Rabbi Chidka geldt dit ook voor niet-Joden, wereldwijd en voor iedereen.
Wat is de achtergrond van het castratieverbod? Volgens Sefer haChinoeg (291), het Boek van Opvoeding, heeft G’d de wereld perfect geschapen. Er is niets teveel of te weinig. G’d wil de welvaart en uitbreiding van iedere soort bevorderen. Uiteindelijk is het castratieverbod gericht tegen uitsterven. Iedere diersoort moet voor uitroeiing worden behoed. Wanneer men dieren castreert, laat men zien dat men het natuurlijk verloop van de Schepping wil dwarsbomen. De Tora beschermt bedreigde diersoorten.
Wat een vooruitziende blik! Pas in de 20e eeuw werd deze problematiek wereldwijd aangekaart, terwijl Sefer haChinoeg dit probleem al 800 jaar geleden in het vizier had. De Talmoed (1500 jaar geleden opgeschreven) heeft het volgens Rabbi Joseef Babad (18e eeuw) reeds over bedreigde vissoorten.
Toch zijn er mazen in de wet. En niet voor niets. G’d heeft de mens het inzicht gegeven om mazen in de wet te vinden, omdat er soms wantoestanden ontstaan door konijnen-, katten- of muizenplagen. Overlast door ongebreidelde voortplanting bij sommige dieren is niet ondenkbaar. Vandaar dat, onder omstandigheden, castratie via omwegen niet onmogelijk wordt gemaakt door de Tora-wet.
HAFTARA: Jechezkeel 44: 15-31.
“Ze mogen zichzelf niet verontreinigen door bij een dode te komen”.
Voor een beter begrip van deze psychische hygiëne moeten we nagaan wat het begrip onreinheid betekent in de context van de dood. Een dood lichaam vertegenwoordigt de hoogste graad van onreinheid. Morele vrijheid, de vrije keuze op het gebied van moraal en ethiek, vormt het kernbegrip van het halachische en ethische Jodendom, de Joodse filosofie.
De mens bestaat uit lichaam en ziel. Wat het lichamelijk deel van de mens betreft lijkt hij onderworpen aan de wetten van causaliteit, oorzaak en gevolg, die de natuurlijke wereld doorgaans beheersen. De combinatie van lichaam en ziel, de mens, is naar Joodse opvatting in moreel opzicht volledig vrij. Ware dit niet zo dan zou voor de morele verantwoordelijkheid van de mens en de begrippen straf en beloning iedere grond ontbreken.
Iedere gebeurtenis, die deze overtuiging aan het wankelen brengt, betekent een groot gevaar voor onze morele en religieuze vrijheid, stabiliteit en harmonie. In de sfeer van de religieuze pedagogiek wordt het tegengaan van alle invloeden, die tenderen naar het afzwakken, verlichten of ontkennen van
’s mensens vrijheid, als uiterst belangrijk gezien.
Het Jodendom is één groot protest tegen het determinisme in psychische zin; het ontkent, dat de mens gebonden zou zijn aan de ijzeren ketenen van oorzaak en gevolg als de aarde waaruit het lichaam genomen is. Wat kan de mens meer aan het twijfelen brengen dan het contact met een dood lichaam, het symbool van de menselijke onderworpenheid aan de natuurwetten van ontbinding en bederf?
Het Jodendom benadrukt de ethisch religieuze vrijheid van de mens; dit vrije deel van de mens – het G’ddelijke moment in het aardse wezen – heeft na het overlijden het aan de natuurwetten onderworpen bestanddeel, het lichamelijke aspect van de mens, verlaten. De ziel blijft dezelfde G’ddelijke vonk, die het ook voor de verbinding met het lichaam was. Het lichaam ondergaat de grootste verandering; het verwordt het tot een nutteloos object, dat na de dood volledig is onderworpen aan de natuurelementen; ontbinding en rotting zijn haar deel. De ‘val’ vanuit haar verheven toestand naar een verachtelijke aardse situatie brengt zelfs de meest standvastige en stabiele persoon aan het wankelen. Dat is de geestelijke onreinheid waar wij ver van moeten blijven.