Parsja Naso (Bemidbar/Numeri 4:21 – 7:89)
• Opdrachten omtrent het vervoer van het Misjkan.
• Als een man in een vlaag van jaloezie zijn vrouw van ontrouw verdenkt, volgt een procedure in het Beth Hamikdasj (de Tempel).
• Voorschriften van het nazireeërschap: een nazier belooft geen sterke drank te gebruiken, zijn hoofdhaar niet te scheren en zich niet te verontreinigen aan een lijk.
• De kohaniem zegenen het volk.
• Het Heiligdom krijgt van alle stamvorsten dezelfde geschenken.
Naso is de 35e parsja. Bestaat uit 26 afdelingen waarvan 18 open en 8 gesloten zijn, telt 176 pesoekiem, verzen, 2264 woorden, 8632 letters en is de langste parsja. Bevat 18 mitsvot, waarvan 7 ge- en 11 verboden.
Verdieping I: DE VERBINDING VAN HET MISJKAN, TABERNAKEL
De Tabernakel wordt door Mosjé ingewijd, de stamhoofden brengen offers. Wat was de kracht van het Misjkan?
In het Heiligdom konden wij het G’ddelijke ontmoeten. Het G’ddelijke wordt omschreven als Eén Sof, de oneindige G’ddelijkheid. De aardse Tabernakel was de ontmoetingsplaats tussen eindigheid en oneindigheid, tijdelijkheid en boventijdelijkheid, plaatselijkheid en bovenplaatselijkheid.
In het Allerheiligste nam het begrip plaats geen meetbare ruimte meer in. Daar werd de mens geconfronteerd met het niets-zijn dat meer werkelijkheid is dan de tastbare wereld. Het ware geloof houdt in, dat G’d de enige echte realiteit is, hoe vreemd dat in onze belevingswereld ook moge klinken. G’d bestaat echt en wij zijn slechts afgeleide realiteit, een `spin-off’ van het G’ddelijke willen en denken.
De onzichtbare G’dheid bestaat veel meer dan de hele concrete wereld, die in onze ogen van vlees en bloed zo keihard echt lijkt. De afgelopen honderd jaar zijn wij getuige geweest van vele technische wonderen omdat wij ons verdiept hebben in de geheimen van de natuur. Nog veel grotere wonderen zullen ons deel zijn wanneer wij in staat zullen zijn door die sluier van de natuur heen te prikken en direct contact te maken met het G’ddelijke achter de G’dsverduistering van deze wereld.
G’ds oneindigheid gaat elke voorstelling te boven. In de Tabernakel werd de mens geconfronteerd met deze `absolute ondifferentiatie’ en oneindigheid.
Wanneer de mens zich identificeert met dit G’ddelijke aspect, dat actief was in de Tabernakel, is men in staat zichzelf totaal te vergeten, tijd en plaats te overstijgen en op te gaan in een spirituele wereld.
Zolang we nog gehecht zijn aan deze materiële wereld en denken dat we ‘iets’ zijn, kan G’d zich niet aan ons hechten omdat G’d oneindig is. In de Tabernakel begreep de mens dat de essentie van het dienen van G’d bestaat uit een toestand van ontvankelijke nederigheid.
Onze beslotenheid in de Schepper betekent, dat we geen enkele onafhankelijkheid bezitten. Dit is de essentie van ontzag voor G’d. Toen Mosjé geconfronteerd werd met het G’ddelijke in de wereld bij het brandende braambosje bedekte hij zijn gezicht. Hij ontdekte dat hij geen onafhankelijke identiteit was omdat alles deel uitmaakt van het G’ddelijke in de wereld.
Niemand kan de ware essentie van G’d schouwen. In het hele heelal is er geen Engel te vinden die precies weet waar G’d verblijft. Dit vragen de Engelen ook in de `Kedoesja’: “waar is de plaats van Zijn heerlijkheid?”. Alle aardse, menselijke beschrijvingen over G’ds activiteiten in deze wereld betekenen niet dat G’d een lichaam heeft, noch dat Hij de Tabernakel of Tempel nodig had als Woning.
Hoewel wij naar G’ds evenbeeld geschapen zijn, is er absoluut geen gelijkenis in vorm of structuur tussen G’d en ons. Wanneer G’d ons bepaalde vormen voorschrijft in de Tabernakel hebben al deze `keliem’ – attributen en voorwerpen – slechts een symboolfunctie. Alles in de Tabernakel verwijst naar hogere werelden.
Vergelijk deze gedachte met de functie van het alfabet. Wanneer iemand met letters schrijft Ja’akov, zoon van Jitschak, dan vormen de letters niet de structuur of essentie van de werkelijke Ja’akov, zoon van Jitschak maar alleen een geheugensteuntje. De woorden zijn een symbool van de achterliggende eenheden. Omdat G’d ons wilde zuiveren schreef Hij ons de bouw van de Tabernakel voor als `mikrokosmos’ voor het totaal van het heelal, als symbool van al het geschapene, dat gewijd werd aan de Allerhoogste.
Hetzelfde geldt voor ons lichaam. In de midrasj wordt de Tabernakel vergeleken met het menselijk lichaam. G’d schiep in ons lichaam verschillende organen en ledematen die op een bepaalde wijze symbolen voor de G’ddelijke structuur vormen.
Wanneer wij hier op aarde erin slagen ons lichaam, dat een soort wandelende Tabernakel moet zijn, te reinigen, heiligen en te zuiveren, wordt de Hemelse structuur’, die in ons lichaam wordt weerspiegeld en ook in de Tabernakel werd gereflecteerd, verheven. Dit was de bedoeling van de architectuur van de Tabernakel en de werking van de Tempeldienst.
VERDIEPING II: Bemidbar 5:12: “Wanneer van welke man dan ook de vrouw afdwaalt en ontrouw tegen hem pleegt”.
Sota betekent ‘afwijkend’. Het zijn slechts verdenkingen. Ze verlaat de gebruikelijke huwelijkstrouw. Haar man begint aan haar te twijfelen door haar promiscue gedrag. De Joodse ethiek eist, dat een man zich vergevingsgezind opstelt: “Een man mag zijn vrouw niet bang maken. Angst kan tot de ergste wantoestanden leiden” (B.T. Gittien 6b). De vrouw opsluiten in huis is al helemaal mis.
Volgens de Talmoed leidt dit juist tot ontucht: “Handel niet zoals Jehoeda ben Pappos, die zijn vrouw altijd opsloot”. Teveel strengheid leidt tot ontrouw. Daarom begint de afdeling over de sota met de woorden ‘Iesj, Iesj’ – man, man. Wanneer een man een te sterk macho stempel op het huishouden drukt, bestaat de kans dat zijn vrouw het rechte pad verlaat.
Volgens de Italiaanse Seforno (16e eeuw) beschrijft de Tora de verschillende stadia, van kwaad tot erger. De Tora grijpt reeds vrij snel in ter voorkoming van werkelijk overspel. De verleiding is vaak groot, de fantasie slaat op hol. De Tora waarschuwt dat dit huwelijkse kwaad reeds in de eerste fasen moet worden onderzocht.
Twee getuigen zagen dat zij zich afzonderde met een andere man. De man moet haar natuurlijk tevoren (met getuigen) hebben gewaarschuwd. Hij moet duidelijk maken dat hij niet wil dat zijn vrouw zich met haar `lover’ afzondert. De verklaarders verschillen van mening over de vraag of deze houding van de man een reine of een onreine geest is.
Allereerst moest de van ontucht verdachte vrouw een gersteoffer brengen. Het wordt het meeloffer van de jaloezieën. Volgens Seforno duidt dit op een zuivere en onzuivere jaloezie van haar man.
Nachmanides stelt dat de man dit offer moet brengen en niet de verdachte vrouw, omdat zijn jaloezie gereinigd moet worden. Hij brengt dit offer in een aardewerken voorwerp als teken, dat de jaloezie tot scherven gebroken moet worden. Hij moet zand toevoegen aan het water om zijn nietigheid te benadrukken. Hij was stof en zal tot stof terugkeren.
Dit offer dient ter verzoening van de man dat hij de zaken zo op zijn beloop heeft gelaten. De man moet verzoening krijgen want hij heeft indirect veroorzaakt dat de naam van G’d over dat vloekbrengende water moest worden uitgewist.
De vraag blijft of de bitterheid van de wateren iets bovennatuurlijks was of iets normaals. Het water kon bitter worden vanwege het zand dat erin gedaan werd of vanwege de inkt, die erin afgeschraapt werd. Ze heten vloekwateren vanwege de kelala (vloek) die over de drinkende vrouw werd uitgesproken indien zij niet rein was gebleven.
De sota werd alleen door de wateren aangetast wanneer haar man volledig vrij was van iedere vorm van overspel.
HAFTARA: Richteren 13, de geboorte van Sjimsjon
Naso spreekt over de voorschriften van de nazier. Onder de Richteren was Sjimsjon een nazier, reeds van zijn conceptie. Een engel van Hasjeem verscheen aan Tselalponiet, de moeder van Sjimsjon, en “zei tegen haar: „Kijk, u bent onvruchtbaar en u hebt nog geen kinderen gekregen, maar nu zult u zwanger worden een een zoon krijgen. Pas van nu af aan goed op en drink geen wijn of sterke drank en eet niets dat onrein is, want u zult zwanger worden en een zoon krijgen en zijn hoofd mag niet worden aangeraakt door een scheermes, want de jongen zal vanaf de moederschoot een nazier voor Hasjeem zijn en hij zal een begin maken met de bevrijding van Israël uit de handen van de Filistijnen.”
De ouders van Sjimsjon konden geen kinderen krijgen. Ieder van hen dacht dat het aan de ander lag. Hasjeem wilde door deze profetie de huiselijke vrede tussen Manoach en Tselalponiet weer een beetje op orde brengen. Daar ligt een raakpunt met Naso waarin men ook vrede tussen de echtelieden probeert te stichten bij huwelijkse problemen.
Manoach bracht uit dankbaarheid voor dit bericht een brandoffer aan Hasjeem en dit is een punt van overeenkomst met Naso waar de stamvorsten ieder een inwijdingsoffer brengen voor de chanoekat hamizbe’ach, de wijding van het altaar.
Wie was deze Sjimsjon? Hij was geen normale nazier. Andere `levenslange’ neziriem mochten zich af en toe een beetje bijscheren. Sjimsjon mocht zich echter helemaal niet scheren, onder geen enkele omstandigheid, ook niet als het haar hem te zwaar werd. Bovendien had Hasjeem Sjimsjon Zelf gewijd.
Waarom mocht Sjimsjon geen sterke drank, geen enkele soort wijn drinken en niets onreins eten? G’d wist dat Sjimsjon veel met vrouwen in aanraking zou komen. Daarom mocht hij geen wijn drinken, want dat zou zijn lusten nog meer opwekken. Rabbi David Kimche vermeldt nog dat wij niet moeten denken, dat Sjimsjon ontuchtig omging met al de Filistijnse dames, die wij in Tenach tegenkomen. Een rechter onder Israël zou accuut zijn aanzien en geloofwaardigheid verliezen als hij zoiets zou doen. Al de Filistijnse dames waarmee Sjimsjon in contact kwam, waren op juiste wijze tot het Jodendom overgegaan voordat Sjimsjon met hen onder de choepa stond.
Sjimsjon zou het Joodse volk helemaal alleen uit de handen van de onderdrukkende Filistijnen redden. Maar hij zou alleen “een begin maken met de bevrijding”. Vanwege zijn gevaarlijke opdracht mocht Sjimsjon zich wel aan doden verontreinigen.