Parsja Beha’alotecha 5773

(BEMIDBAR / NUMERI 8:1 – 12:16) 
Beha’alotecha (bij het aansteken):
• Degenen, die het Pesachoffer gemist hebben, krijgen verlof voor een inhaalmogelijkheid, het Pesach sjenie, het tweede Pesach op 14 Ijar.
• De stammen trekken op volgens een vastgestelde volgorde of blijven op hun plaats als de wolk of de vuurzuil optrekt of pas op de plaats maakt.
• Er moeten twee zilveren trompetten gemaakt worden. Alle verschillende tonen hebben een speciale betekenis.
• Mosjé vraagt zijn schoonvader mee te gaan naar Israël. Jitro wil echter naar zijn eigen land terugkeren.
• Als het volk klaagt omdat ze geen vlees kunnen eten en het Egyptische menu in de herinnering roept, breekt een Hemels vuur uit. Mosjé beklaagt zich om de zware last die het volk op hem legt. HaSjeem besluit de leiderslast te verdelen over 70 oudsten.
• Het volk wordt beloofd dat ze een maand lang vlees zullen eten, totdat het hun neus uitkomt omdat ze G’d versmaad hebben. Er komen veel kwartels neer maar de G’ds woede treft het volk zwaar.
• Mirjam spreekt met haar broer Aharon kwaad over Mosjé. HaSjeem maakt duidelijk dat Hij direct met Mosjé, een zeer bescheiden mens, spreekt. Mirjam wordt melaats en Mosjé davvent (bidt) voor haar.

Beha’alotecha is de 36e parsja, bestaat uit 16 afdelingen, waarvan 11 open en 5 gesloten zijn, telt 136 pesoekiem, verzen, 1840 woorden, 7055 letters en is de 12 na langste parsja.
Bevat 5 mitsvot, waarvan 3 ge- en 2 verboden.

Vele lessen kunnen we leren uit de verscheidenheid aan onderwerpen in de sidra van deze week.

De les van Aharon
In de Sidra van vorige week – Naso – werd beschreven hoe de Nesi’iem (voorzitters) van de twaalf stammen het altaar van het Misjkan inwijdden met hun offers. Eén nasí moest toekijken. Dat was Aharon, de voorzitter van de stam Levi, die geen offers bracht bij de inwijding. De stam Levi mocht niet meedoen. Aharon meende dat G’d hem de zonde van het gouden kalf nog niet vergeven had. De stam Levi was in mineur. Maar Aharon mocht niet meedoen omdat G’d voor hem een andere erebaan in gedachten had. Hij zou de mitswa (het gebod) krijgen van het prepareren van de Menora (de luchter). G’d troostte Aharon: “Wees niet treurig! Voor jou heb ik een mitswa, die groter is dan alle andere offers. Jouw achterkleinkinderen, de Chasjmona’iem – de Makkabeeën zullen voor eeuwig het Chanoekafeest instellen, terwijl de chanoeka (inauguratie) van de stamvoorzitters slechts een éénmalige zaak is”.
Het feit, dat Aharon het als een gemis ervaarde om niet te mogen meedoen met een mitswa, gebod, waarin de anderen wel mochten participeren, is op zich al een opsteker! We mogen niets missen van de mitswot, die we tegenkomen!

De les van de drie treden
Mosjé begreep eigenlijk niet waarom er een Menora (lamp) nodig was in de Tempel. Elke keer als hij de Tabernakel betrad, zag hij een groot spiritueel licht. G’d heeft uiteraard ons licht niet nodig. Hij is het licht van de wereld. Waarom moesten wij dan toch een Menora aansteken? Omdat het enige wat telt is, dat wij bereid zijn om G’ds geboden op te volgen. G’d wil ons gevoel! Hoewel we dat altijd in daden moeten omzetten (het Jodendom is een duidelijke doe-religie) gaat het om gevoelens èn daden!
Om echte `lichtende’ mitswot te produceren, moeten we over onze laagste gevoelens heenstappen. Voor de Menora stond een opstapje van drie treden. Voordat Aharon de Menora aanstak, moest hij op dit trapje staan, hoewel hij lang genoeg was om het zonder dit opstapje te doen. Er is een bekende Misjna (Spreuken der Vaderen 4:21) die stelt dat ‘jaloezie, passie en eerbejag de mens uit deze wereld kunnen verdrijven’. Wanneer wij het licht van de Tora willen verspreiden, moeten wij onze jaloezie, lust en eerbejag overwinnen.

De les van de leidende wolk
De Joden in de woestijn volgden de G’ddelijke wolk, die hen begeleidde. Daar nooit van tevoren voorspelbaar was hoelang men op een bepaalde plaats zou blijven, betekende elke stop van de wolk dat men moest uitpakken met het risico dat men de volgende dag weer moest inpakken en vertrekken. Reizen onder leiding van de wolk was een behoorlijke test.
Was het Joodse volk bereid G’d overal te volgen? Soms wilden ze, aangekomen op een prachtige plaats, veel langer blijven. En uit een onherbergzaam oord wilden ze veel sneller weg. De Tora is een les voor eeuwig. Het leert ons, dat we niet altijd weten waar onze galoet (ballingschap) ons heenvoert.

De les van de trompetten
“En wanneer u in uw land ten strijde trekt tegen de vijand, die u benauwt, dan zult u op de trompetten een signaal blazen, waardoor u in herinnering gebracht wordt voor het aangezicht van G’d, zodat u van uw vijanden verlost zult worden. Ook op uw vreugdedagen, op uw feest- en nieuwe maandsdagen zult u een stoot op de trompetten geven bij uw brand- of vredeoffers” (10: 9 e.v.).

Uit deze verzen leiden onze Chagamiem (Geleerden) af dat wij bij iedere ramp op trompetten moeten blazen. Tussen de Wijzen bestaat er een meningsverschil of deze opdracht tegenwoordig nog steeds in Israël van toepassing is of dat het alleen maar in de tijd van de Tempel gold. Maimonides legt uit dat het blazen op de trompet een onderdeel is van het tesjoewa doen, het proces van inkeer. Wanneer wij het geluid van de trompetten horen, weten we dat wij alles aan onszelf te danken hebben, zodat we aangezet worden ons gedrag te verbeteren. Een interessante gedachte.
Wanneer er iets mis gaat in de wereld is de reactie van de meeste mensen dat dat te wijten is aan duizend en één oorzaken zoals ‘de maatschappij’, zure moedermelk, de statistieken of de agressie van de mens, die als vaststaande gegevens worden aanvaard. Wanneer we alles zo “wegrationaliseren”, blijft er weinig reden meer over om tesjoewa te doen en verandert er niets. Maimonides noemt dit ‘wreedheid’.
Dit is inderdaad juist. Als we niet in staat zijn om de werkelijke oorzaken van alle calamiteiten in onszelf te vinden en alles maar toeschrijven aan toeval en omstandigheden, zijn we wreed bezig. De Tora laat ons duidelijk merken, dat we iedere gelegenheid moeten aangrijpen, om ons individuele en nationale gedrag te verbeteren. Wanneer we dat nalaten, is dat weer een gemiste kans.

De les van Mirjam: dank na tachtig jaar
Aan het einde van de sidra wordt Mirjam melaats omdat ze – overigens positieve – klachten had over haar broer. Mirjam moest zeven dagen het kamp uit, maar het hele volk bleef op haar wachten totdat ze weer terugkwam. Dit was een beloning omdat ze ooit een uurtje gewacht had bij haar broer Mosjé, die in de Nijl werd neergelegd in een biezen mandje.
Waarom ze nu pas beloond werd? Omdat G’d aan Mirjam, na haar klachten, duidelijk maakte wat voor een bijzonder mens Mosjé was: “In heel Mijn huis is hij vertrouwd” (12:7). Pas nu realiseren we ons wie Mosjé eigenlijk was. G’d Zelf getuigde dat er niemand ooit het niveau van Mosjé zou halen. Haar wachten, tachtig jaar geleden, bleek nu van groot nationaal belang !

HAFTARA: Zecharja 2, 3 & 4
`De engel die steeds met me sprak, wekte mij als iemand die uit een diepe slaap gewekt wordt. Hij vroeg: ‘Wat zie je?’. Ik antwoordde: ‘Ik zie daar een kandelaar, die geheel van goud is, met een olieschaal er bovenop, zeven lampen zijn er aan bevestigd, zeven lampen met elk zeven toevoerbuisjes. Verder staan er twee olijfbomen, één rechts van de olieschaal en één links. Wat betekent dat, mijn heer?’. De engel die steeds met mij sprak vroeg ‘Weet je niet wat dat betekent?’. Waarop ik antwoordde: ‘Nee, mijn heer. ’Toen zei hij: ‘Luister, dit zegt Hasjeem tegen Zeroebawel, niet door kracht of macht maar met de hulp van Mijn geest’.
Door alle tegenstand van de Koetiem (Samaritanen) uit de omgeving lag de herbouw van de Tweede Tempel na de Babylonische ballingschap helemaal stil. Daardoor werden de profeet Zecharja en de bevolking lethargisch, als in een diepe slaap. De engel wekte Zecharja op en vroeg hem naar de betekenis van de Menora omdat van een profeet verwacht mag worden dat hij zich verdiept heeft in de symbolische betekenis van de Tempelvoorwerpen of zich inspant om de betekenis van dit visioen te begrijpen. Het lukte Zecharja niet. Maar de engel schoot hem te hulp.

De bedoeling van de laatste pasoek `niet door kracht of macht maar met de hulp van Mijn geest’ is tweeledig:
1. Allereerst kan de betekenis actueel zijn voor de problematiek van die tijd. De Tweede Tempel zal niet herbouwd worden met geweld maar door tussenkomst van G’d. Niet door de fysieke kracht van de Joodse bevolking zullen de vijandige Koetiem overwonnen worden maar door een ingreep van Boven. G’d inspireerde koning Darjawesj om zijn archieven te doorzoeken naar een decreet van zijn voorganger Koresj, die de Joden had beloofd, dat zij hun Tempel mochten herbouwen. Zij werden door de Perzische heerser Darjawesj ook financieel gesteund. Hij dreigde verder iedere tegenstander van de bouw van de Tweede Tempel met de doodstraf.
2. Deze woorden kunnen ook slaan op de tijd van de Masjiach, die niet door macht of kracht maar alleen door zijn inspiratie zal regeren. De geest is G’ds geest, die de wereld regeert en door middel van het Joodse volk
geopenbaard wordt aan de wereld, zij het dat het daarna verschillende kanalen doorgaat, die G’ds woorden anders uitlegden en interpreteerden. Via het Joodse volk bij de berg Sinai kwam het monotheisme naar de wereld en werd dit overgedragen aan de mensheid, die zowel de boodschap als de boodschapper nogal eens geweld aan deden. Ons volk bleef echter het volk van het Boek.
De profeet Zecharja is het elfde boek van de `tree asar’, de twaalf kleine profeten. In de haftara wordt er gesproken over een menora, hetgeen aansluit bij de menora uit het begin van de parsja.

Reacties zijn gesloten.