Het dilemma van 4 mei
Lezing bij het OJEC, Deventer 3 juni 2013
Want de dodenherdenking op 4 mei verdraagt het niet “daders en slachtoffers te verenigen”. Anderen menen dat na bijna zeventig jaar de tijd gekomen is om te werken aan “vergeving en verzoening”.
Naar aanleiding van dezer introductie van een over 4-5 mei door het OJEC belegde conferentie, hield rabbijn mr drs. R. Evers tijdens die bijeenkomst, onderstaand referaat.
Rabbijn mr. drs. R. Evers
We zijn de afgelopen tijd intensief bezig geweest met de poging tot gelijkschakeling van de herdenking van de Duitse soldaten en de Joodse slachtoffers, zoals in Vorden en Geffen, om de zaak verbaal maar eens heel scherp te stellen.
Ik las de samenvatting van Coen Constandse van de interne OJEC conferentie van 20 maart 2013 waar gesproken werd over de recente ontwikkelingen rondom de 4-mei herdenking 2013.
Ik wil gaarne stilstaan bij verschillende opmerkingen van de geciteerde sprekers – vanuit Joods en Talmoedisch standpunt.
Hierbij wil ik de volgende opmerkingen maken, die voor alles wat ik zeg, gelden:
- Hieronder volgt mijn persoonlijke mening en persoonlijke interpretatie van andere meningen. Ik spreek uitsluitend en alleen namens mijzelf in het besef, dat over alles wat ik zeg – ook binnen het Joodse volk – zeer uiteenlopende opvattingen bestaan.
- `De Duitsers’ bestaan niet. Er waren ook goede en ook grijze Duitsers. De jonge generatie valt eigenlijk per definitie buiten de discussie.
- De betekenis van vergeven, vergeten en verzoenen is uitermate vaag, subjectief en onduidelijk. Zodra we het over collectieve schuld, collectief vergeven, vergeten en verzoenen hebben, begeven we ons op uitermate glad ijs. Zodra er niemand meer over is van de eerste generatie is er wellicht niet eens meer sprake van vergeven.
- Er bestaat een immens verschil tussen het individuele en subjectieve aan de ene kant en het collectieve aan de andere kant hoewel er ook duidelijke overlappen bestaan.
TERUG naar de samenvatting van Coen Constandse van de interne OJEC conferentie van 20 maart 2013.
Om te beginnen bij Eric Ottenheijm, die zo gevoelig inging op de vraag of wij moeten oordelen over `Vorden’ en of met hen het gesprek moeten aangaan. Ook over hun gevoelens mogen we niet zo maar heen stappen. Ook dat maakt deel uit van de Joodse ethiek, ook al zijn wij het gloeiend oneens met hen.
De scholen van Hilleel en Sjammai
Ik wil de Talmoedische benadering illustreren aan de hand van een discussie tussen de school van Sjammai en de school van Hilleel omtrent de vraag: ‘Hoe danst men voor de bruid?’ (keetsad merakdiem lifnee hakalla).
Hoe zingt men haar toe? Welke woorden zegt men over haar? Volgens de school van Hilleel zingt men: ‘mooie en bevallige bruid’ (kalla na’a vechasoeda). Volgens de school van Sjammai zingt men: ‘de bruid zoals ze is’ (kalla kemot shehi).
Sjammai vindt Hilleels woorden bezijden de waarheid, onjuist, leugenachtig en vals: als de bruid niet mooi is, houd dan je mond en zing niets maar verval niet tot een leugen: midevar sjeker tirchak.
Hilleels school dient Sjammai’s school van repliek: ‘Wat zou men moeten zeggen tegen iemand, die een slechte inkoop doet? Moet men hem naar de mond praten of moet men het afkeuren? Natuurlijk zal men hem prijzen’.
De Chagamiem, de Wijzen schaarden zich uiteindelijk achter Hilleel: ‘De Wijzen zeiden: Je moet in gedachten altijd verbonden zijn met je medemensen’ (leolam tehee da’ato sjel adam me’oerevet im haberiot).
De waarheid en niets dan de waarheid?
Moeten we altijd de exacte waarheid uitspreken, ongeacht de omstandigheden, of kijken we naar onze medemens in zijn subjectieve waarheidsperspectief? Mogen wij hem pijn doen of moeten wij zijn gevoelens sparen door empathisch zijn liefde voor zijn bruid te delen? Voor hem is zij immers de mooiste !!?
Is de pasoek, vers: “houd je ver van de leugen” (midevar sjeker tirchak, Exodus 23:7) bedoeld om altijd maar aan iedereen onze eigen opvattingen over de realiteit te verkondigen zonder rekening te houden met de gevoelens en opvattingen van de ander?
Beet Hilleel kiest voor het gevoel van degene, die het direct aangaat, de bruidegom of de koper.
De waarheid is minimaal intersubjectieve waarheid en idealiter de waarheid van degene, die het aangaat.
Dat betekent de uitspraak van onze Wijzen: verbonden zijn met de gedachten en gevoelens, opvattingen en ideeen van de ander. We moeten ons minimaal ook kunnen verplaatsen in andermans opinie of leefwereld. We zijn niet alleen op aarde.
Waarheid is geen technische beschrijving van de werkelijkheid. Waarheid heeft banden met de sjalom, de vrede die wij tussen de mensen willen najagen en ook met andermans persoonlijke emoties. En die kunnen heel verschillend zijn.
Daarom ben ik de discussianten van de verschillende denominaties, die in gesprek zijn gegaan met de vertegenwoordigers van Geffen en Vorden dankbaar voor hun inspanningen.
Taboe en doorlopende discussie
Leo Mock sprak over de toenemende taboe rond de Sjoa en vraagt zich af waarom er continu discussie is rond de 4-mei herdenking. Leo wijt dit aan de opkomende en steeds sterker wordende emotiecultuur. Maar dit betekent niet dat wij onze identiteit moeten verzwijgen.
Ik denk dat we met onze vraag naar de `onvergetelijkheid en onvergeeflijkheid’ van de Sjoa een gevoelige snaar hebben geraakt. Het probleem van de schuld bij extreme slechtheid is nog nauwelijks voor het voetlicht gekomen en wordt stelselmatig vermeden tijdens herdenkingen.
De Sjoa wordt een beetje taboe omdat langzaam maar zeker – en steeds pijnlijk duidelijker – de waarheid achter veel grijsheid en `heldhaftigheid’ naar boven komt.
De werkelijkheid van de Sjoa blijkt steeds erger te zijn dan we ooit gedacht hadden. De grote stroom publicaties over wat er werkelijk gebeurde achter de schermen van vele instanties tijdens de Sjoa deed mij de schellen van de ogen vallen. Bovendien heeft men gemerkt, dat de overlevenden het er niet bij laten zitten.
Het Jodendom is een vredelievende religie en van de Tora in de meest brede zin wordt gezegd, dat ‘al haar paden vrede zijn’ (Spreuken 3:17). Niettemin staan wij op onze identiteit en is deze o.a. gevormd door de vele verschrikkelijke antisemitische ervaringen die we hebben meegemaakt. Joodse periodieken gaan nog steeds vaak over de Sjoa.
Het volk Israël als collectief werd door de ‘G´d van de geschiedenis’ in het leven geroepen om een belangrijke religieuze rol te spelen in die geschiedenis.
Met hen werd om die reden een speciaal verbond gesloten: ‘Jullie zijn Mijn getuigen, zo luidt het woord van G´d, en Mijn knecht, die Ik uitgekozen heb’ (Jesaja 43:10) als instrument voor het realiseren van de G´ddelijke intentie in de schepping.
In de loop der eeuwen heeft het Joodse volk de gemeenschap der volkeren belangrijke waarden bijgebracht.
Het Joodse volk heeft niet het recht zijn fysieke bestaan, dat het substraat vormt van het uitdragen en praktizeren van de idealen van de Tora, in de waagschaal te stellen of hier lichtvaardig mee om te gaan, zelfs niet in retro-perspectief, hoe lang het ook geleden was. Het zou duiden op identiteitszwakte en ongeloof aan de eigen roeping om een ‘licht voor de volkeren’ te zijn. En dat naakte bestaan was de inzet van de Sjoa.
De gruwel van genocide is iets wat wij als onaanvaardbaar blijven verdedigen, hoeveel water er ook door de Rijn is gestroomd sindsdien en hoeveel tijd er ook over heen is gegaan. Wij hebben deze genocide aan den lijve ervaren en mogen hier nooit over zwijgen.
Geen natie blijft echter voor eeuwig het stigma van politieke vijand dragen. De Tora leert ons slechte daden en intenties te veroordelen maar niet de persoon.
De Tora leert ons te vergeven en te vergeten. Ook onze agressors zijn mensen.
Gedurende Pesach lezen wij niet het hele Halleel – een uitbundig dankgebed voor onze bevrijding uit Egypte – omdat wij niet vrolijk kunnen zijn om de ondergang van onze tegenstanders.
Het blijft ons geboden het kwaad los te maken van de dader teneinde onze goede gevoelens niet voor altijd te verminken. De glorieuze opdracht van het Joodse volk rechtvaardigt geen blijvende haatgevoelens tegen (gewezen) politieke of religieuze tegenstrevers.
De mensheid verkeert in een tergend langzame evolutie, waarin zij stap voor stap en met veel vallen en opstaan haar vermogen tot rede en liefde ontwikkelt. Oorlog en geweld zijn slechts symptomen van ‘s mensens onvolmaaktheid en existentiële gebrokenheid, een strijd met zichzelf, die in eerste instantie op het slagveld van de eigen psyche gestreden moet worden.
Maar ik ben er zeker van dat ook de mensheid als geheel eens het niveau van internationale volwassenheid zal bereiken. Wellicht pas in Messiaanse tijden. Misschien is dat een teken van een naderende Messiaanse tijd.
ONDUIDELIJKE SCHEIDSLIJN DADER EN SLACHTOFFER
Coenraad Constandse, de schrijver van de inzichtelijke samenvatting sprak over het thema schuld, dat tot nu opvallend ontbroken heeft bij de 4-mei herdenking. Wie heeft de schuld en wie was de dader?
Daarover heeft mijn collega, Krijgsmachtshoofdrabbijn D. Menachem Sebbag, een interessante passage geschreven:
“Ook het Joodse volk mag wat mij betreft voorzichtig werken richting verzoening en vergeving van allen die een rol hebben gespeeld in hun verdriet en pijn… Maar hier in Nederland ligt het dieper en pijnlijker. Omdat de dader altijd onduidelijk zal blijven. Wie is dader en wie is slachtoffer?
De Nazi soldaat die op de straathoek stond of de Nederlandse politieagent die mij van huis ophaalde? Het kamp met een SS’er als commandant of de Nederlandse Marachausee, die het kamp bewaakte? De Duitser met de hond die mij de wagen instopte of de Nederlandse NS die mij afvoerde? De Duitser die mij zocht of de Nederlander die mij heeft verraden? De Duitser die mij als vuil heeft behandeld of de Nederlander die mopjes over mij vertelde toen ik thuis kwam? De Duitser die mijn bezit vrijgaf of de Nederlander die dat gretig inpikte? De Duitser die mij heeft als beest beschouwde of de Nederlander die instemmend knikte? De Duitser die sorry zegt en om verzoening vraagt of de Nederlander die alles ontkent, onder het tapijt veegt en nu plotseling de moraalridder uithangt en mij gaat vertellen hoe belangrijk vergeving en verzoening is?”
Einde citaat.
Is het mogelijk om namens anderen te vergeven en te verzoenen ?
Marcus van Loopik formuleerde een aantal uitgangspunten waar iedereen zich min of meer in kon vinden, hoewel een en ander gevoelsmatig of filosofisch wel voor discussie vatbaar is.
- 1. Het is niet mogelijk om namens anderen te vergeven en te verzoenen.
Prof. Marcel Poorthuis doet er in zijn `Vergeving van het onvergeeflijke’ (Over de filosofische Talmoedlezing van Emmanuel Levinas Jegens de ander, Pardes, NUR 730/716, pag. 7-9) nog een schepje bovenop door er ook het G’ddelijke element in te betrekken. Ik citeer: “Niemand, zelfs G’d niet, kan vergeven wat ik mijn naaste heb misdaan”.
En iets verder schrijft Poorthuis: “Daar waar de religie (of een waarheidscommissie) zich aanmatigt om in de plaats van het slachtoffer te gaan staan, wordt het onrecht alleen maar vergroot. Hoe gemakkelijk is het om op te roepen tot vergevingsgezindheid, bijvoorbeeld voor oorlogsmisdadigers, als je zelf niet tot de getroffenen behoort!
Nog een stap verder en de weigering van de getroffenen om vergeving te schenken wordt als het werkelijke probleem gezien”…”Een wereld waarin vergeving almachtig is, wordt onmenselijk” … ”Vergeving impliceert heel het drama van de menselijke vrijheid”, einde citaat.
Er zijn grenzen aan vergeving maar ook aan de weigering te vergeven.
Ik vraag me bijvoorbeeld af of ik niet namens mijn voorouders kan of mag vergeven. Allereerst ervaar ik het Joodse volk – ook transgenerationeel – als een geheel en het zou best eens zo kunnen zijn dat ik – als kind en voortzetting van slachtoffers – best eens iets kan rechtzetten.
Maar er is hier sprake van een groot misverstand: het gaat helemaal niet om verzoening.
VERTROUWENSBREUK
Er is naar aanleiding van de Sjoa namelijk – in de ogen van sommigen – iets veel ergers gebleken: dat er voor Joden niet werkelijk plaats meer is tussen de Europese volkeren. Dat gevoel bestond al een kleine 2000 jaar van vervolging, getti en uitsluiting maar kreeg wel heel scherpe kantjes na de Sjoa.
We vielen tijdens de Sjoa buiten de gemeenschap der volkeren. Het bleek, dat er in die Europese maatschappij van 2000 jaar liefdeprediking geen ruimte voor ons was. En hier staat levensgroot de vraag, hoe de Sjoa heeft kunnen plaatsvinden in een gebied waar het monotheisme zo stevig is doorgedrongen?!
Er ontstond een diepgaande vertrouwensbreuk. En die werd na de grote Sjoa alleen maar versterkt door de kleine Sjoa (Ies Lipschits).
Vanaf 1973 (of eerder) werd de islamitische oproep tot vernietiging van het Israelische en internationale Jodendom steeds luider.
Totaalplaatje van dit collectief dat moet vergeven
Als we het hebben over collectieve vergeving moeten we kijken naar het totaalplaatje van dit collectief dat moet vergeven. Vergeving is alleen mogelijk als de misser verleden tijd is en duidelijk een trendbreuk in een verder relatief goede relatie was. Maar dat is niet het geval bij antisemitisme: dat was er altijd en zal er ook altijd zijn.
Vergeven betekent: spijt over het verleden bij de dader en een duidelijk besluit om het in de toekomst beter te doen.
Maar daar zijn we met het anti-semitisme nog helemaal niet aan toegekomen.
- 2. Pieteit tegenover hen die er niet meer zijn, moet bepalend zijn. Gedenken moet in hun geest plaatsvinden. Het gedenken kan dus niet over de rug van hen die er niet meer zijn, gebruikt worden voor het nastreven van andere, actuele doeleinden (zoals in Vorden kennelijk toenadering tot en verzoening met Duitsland).
Misbruik van andermans leed blijft uiterst laakbaar, zeker als dat leed overweldigend is.
`Gedenken moet in hun geest plaatsvinden’: dat sluit herdenken van de moordenaars duidelijk uit.
- 3. Er is een cruciaal verschil tussen oorlogsslachtoffers: voor alle Joodse slachtoffers geldt dat zij onschuldig waren. Uiteraard kunnen Duitse soldaten ook slachtoffer geweest zijn, maar dit is
- a. Niet vast te stellen
- b. Een slachtofferschap van heel andere aard dan het Joodse.
Ook hier hebben we – naast alle andere gevoeligheden – een stevig mediaprobleem. Ga dit maar eens uitleggen aan mensen, die nauwelijks weet hebben van de achtergronden en de diepgang van de Sjoa en in de media alleen maar gefeteerd worden op `agressieve Israeli’s’.
- 4. Voor verzoening in de zin zoals het in Tenach (kappara) gebruikt wordt, is vereist dat men de dader in de gelegenheid stelt voor het slachtoffer iets te doen.
Kappara betekent o.a. bedekken van hetgeen gebeurd is. Maar het leed draag je je hele leven mee, hoe het door de dader ook goedgemaakt is. Het leven van honderd vermoorde familieleden is overigens nooit goed te maken.
Ook hier hebben we een communicatieprobleem: veel Nederlanders menen, dat het leed van de Joden allang weer `wiedergut gemacht’ is.
`Maar’, zegt Poorthuis (op. cit. p. 8), `de weigering van het slachtoffer om vergeving te schenken, ook als er van de kant van de dader sprake is van oprecht berouw en van concrete daden, die herstel beogen voor zover mogelijk, ontkent ook weer de vrijheid van de mens om zijn handelswijze ten goede te veranderen.
Paradoxaal genoeg stelt deze weigering van de kant van het slachtoffer de dader niet langer aansprakelijk: hij zou immers niet kunnen veranderen!
Maar ook vergeving schenken is geen logische deductie uit de omstandigheden maar behoudt het karakter van een genade: juist omdat het niet hoeft en niet logisch uit de omstandigheden voortvloeit, is vergeving, werkelijke vergeving – vergeven om niet en niet omdat de misdaad eigenlijk geen misdaad was, want dat was die wel…Vergeving berust dan ook niet op een logica van het evenwicht.” Einde citaat.
De ideeen van de Tora: een twee stromen land
Er is over al deze vragen veel en lang gefilosofeerd maar wat zou de Tora hier nu over zeggen?
Ook hier bevinden we ons in een twee stromen land. Ik kan vele bronnen aandragen waarom wij zouden moeten vergeven. Maar er is minimaal een bron die er op zou kunnen wijzen, dat de gruwelijkste misdaden nooit mogen worden vergeven en vergeten.
Welke bron moet de doorslag geven?
Kort door de bocht geef ik twee voorbeelden voor bereidheid te vergeven.
De reden dat Mosje werd uitgekozen als leider van het Joodse volk was zijn bescheidenheid en zachtmoedigheid, zijn bereidheid om te vergeven en altijd vrede te sluiten.
De reden dat de halacha, de wet volgens Beet Hilleel is, is omdat zij sympathiek, geliefd en zachtmoedig waren.
De Tora zelf is uiterst gevoelig voor kappara naar gelang het misdrijf en onderscheidt tussen allerlei categorieen van overtredingen en misdrijven – bijvoorbeeld tussen mens en G’d – en beschrijft de voorzichtige weg terug naar verzoening, die soms pas lang na het overlijden voltooid is.
Maar daar wordt gesproken over mensen, die werkelijk berouw getoond hebben over hun misdrijven.
Geen of nauwelijks spijt, ook niet van staatswege
Ik verhef me weer even op collectief niveau: daar was na de Sjoa nauwelijks sprake van, getuige zeer vele feiten, zoals de enorme moeite die het gekost heeft en nog kost tot op de dag van vandaag om zoiets simpels als teruggave van geroofd bezit te krijgen tot en met de hartverscheurende verhalen van de kleine Sjoa voor de overlevenden van de concentratiekampen
Verzoenen, vergeten en vergeven kan alleen als er sprake is van een stoppen van het misdrijf of een ophouden van de agressie. Dat is toch wel het minste dat de overlevenden van de concentratiekampen mogen verwachten alvorens zij kunnen worden aangesproken op het schenken van vergiffenis.
Maar wie schets onze verbazing, dat het anti-semitisme vandaag de dag virulenter is dan ooit. Sterker nog, het is nooit weggeweest en is tegenwoordig in sommige kringen weer salonfahig! Waren er in Polen niet ook na de Duitse bezetting nog pogroms?
En hoe is het gestelde met de `handhaver van de internationale rechtsorde’? Is de UN niet vaak openlijk een arena van het meest grove anti-semitisme, waar straffeloos om de vernietiging van Israel geroepen kan worden omdat het een Joodse staat is?
Verzoenen, vergeten en vergeven is alleen mogelijk als de agressie opgehouden is. Die is echter wereldwijd nog sterker dan aan het begin van de Tweede Wereldoorlog.
Gedenken, vergeven en verzoenen van de Nazi-misdaden
Hoe zit het dan met gedenken, vergeven en verzoenen vanuit Tora-perspectief met het oog op de Sjoa en de Nazi-misdaden?
Maakt de Tora daar de grote uitzondering op de normale regels van verzoenen, vergeten en vergeven?
De Tora spreekt over sjeesj zechirot, zes gebeurtenissen uit de Tora, die wij dagelijks moeten gedenken. Een daarvan is de herinnering aan hetgeen Amalek ons heeft aangedaan. Vreemd genoeg is hier bij nog nooit stilgestaan.
Hoe kom ik op Amalek? Omdat dit de eeuwige aartsvijand blijkt te zijn van het Joodse volk.
De Tora over Amalek
In Deuteronomium 25: 17 e.v lezen wij het volgende: “Herinner je wat Amalek je heeft aangedaan toen je onderweg was bij de Uittocht uit Egypte. Hoe hij u onderweg ontmoette, en alle zwakken, die achtergebleven waren, sloeg, toen U moe en afgemat was en G’d niet vreesde.
Wanneer G’d U rust heeft geschonken van al uw vijanden rondom in het land, dat G’d u schenkt als erfdeel om het in bezit te nemen, dan zult U de herinnering aan Amalek uitwissen van onder de Hemel, vergeet dit niet!”.
Herinner-gebod en een vergeet-verbod
Zes zaken mogen we niet vergeten:
- De Uittocht uit Egypte: dit is slechts een herinnergebod (Deut. 16:3);
- Hoe wij de Tora hebben gekregen bij de Sinai: dit is slechts een vergeetverbod (Deut. 4:9-10);
- Amalek: dit is een herinnergebod en een vergeetverbod (Deut. 25: 17-19)!!
- Het gouden kalf: ook dit is een herinnergebod en een vergeetverbod (Deut. 9:7);
- De kwaadsprekerij van Mirjam: een herinnergebod (Deut. 24:9);
- Het houden van de Sjabbat: geformuleerd in een herinnergebod en vergeetverbod (Ex. 20:8).
De formulering in Exodus
Het eerste volk, dat het Joodse volk na de Exodus aanviel, was Amalek. De Tora vertelt hierover in Exodus (17:8-16). Na Amaleks nederlaag “zei G’d tot Mosje: schrijf dit als herinnering in het boek en plaats het bij Jehoesjoea in de oren, dat Ik het aandenken van Amalek van onder de Hemel zal uitwissen” (17: 14).
Verder zei Mosje: “G’d zweert bij Zijn troon, dat Hij oorlog voert met Amalek van generatie tot generatie” (17: 16). Rasji (1040-1105, Troyes) vraagt zich af waarom in de Tora zowel G’ds troon als G’ds Naam in de helft wordt gesplitst. Hij legt uit, dat dit betekent, dat G’ds heerschappij en Zijn Naam niet volledig zijn totdat geheel is afgerekend met Amalek.
Amalek is een dus een kracht, die het G’ddelijke in de wereld aantast en vermindert. Israel als G’ds volk is zijn belangrijkste target.
Mijn moeder, dr. B. Evers-Emden, stelt bij deze teksten de volgende vragen:
- Is het mogelijk je iets te herinneren waar je fysiek niet bij bent geweest? Mijn antwoord luidt: ja! Ik ben er fysiek niet bij geweest maar deze oorlog gaat tot op de dag van vandaag wereldwijd door. Ik ben er ook bij, elke dag weer, als ik de krant opensla en de televisie aanzet!
- Waartoe dient men zich Amalek te herinneren als je de herinnering aan hem moet vernietigen? Ik zou daar nog een vraag aan willen toevoegen.
- Als de Tora ons niet aan Amalek herinnerd had, zou niemand meer weet hebben van Amalek.
Verborgen anti-G’ddelijke kracht
Maar hier ligt juist het antwoord: Amalek symboliseert de verborgen anti-G’ddelijke kracht, die door de wereld waart. Hij is vaak niet zo duidelijk te herkennen zolang hij onder allerlei anonimiteit en rationalisaties schuilgaat.
In Nederland anno 2012 bleek 26% van de discriminatie-meldingen anti-semitisme te betreffen terwijl we maar een miniscuul percentage van de bevolking uitmaken. Het ging voornamelijk om discriminatie op het (veelal anonieme) internet (bron: CIDI).
De opdracht van de Tora is nu deze krachten te ontmaskeren en te neutraliseren. En dit maken we ook tegenwoordig nog vrijwel elke dag mee. Ik geef een klein voorbeeld: hoe veel moeite doen velen uit ons midden niet om het zogenaamde objectieve nieuws over Israel te analyseren op anti-semitische tendensen. En hoe vaak blijkt dat niet inderdaad waar te zijn?
Deze opdracht van de Tora om het anti-semitisme te analyseren, te ontmaskeren en ongedaan te maken is nog nooit zo actueel en springlevend geweest als vandaag de dag in ons mediatijdperk. De Tora heeft weer eens bewezen van eeuwigheidswaarde te zijn. De huidige verschijningsvorm heet anti-semitisme onder de doorkijkblouse van het anti-zionisme.
Resumerend blijkt dus, dat er volgens de Tora geen verzoening mogelijk is met de kracht die Amalek heet, die er alleen op uit is het Joodse volk te vernietigen. En die kracht neemt in iedere generatie, in ieder tijdperk weer een nieuwe gedaante aan en verplaatst zich van land tot land …
Iedere actie, die in deze `traditie’ past, is onacceptabel totdat er werkelijk geen sprake meer is van recidive. Want zelfs een humane en rationele maatschappij bestraft de recidive ernstiger dan het eerste delict … .
Maar met de geesten, die deze primitieve eliminatiedrift hebben afgezworen, is wellicht een begin van verzoening mogelijk. En dat biedt een positief toekomstperspectief …
Maar nogmaals: het is voornamelijk de eerste generatie, die moet aangeven wat ze hiervan vinden. Aan hen betonen wij hier respect, zeker met deze bijeenkomst.
Ik benadruk nogmaals: dit was mijn persoonlijke mening en persoonlijke interpretatie van andere meningen. Ik spreek uitsluitend en alleen namens mijzelf in de realisatie dat over alles wat ik zeg – ook binnen het Joodse volk – zeer uiteenlopende opvattingen bestaan.
Ik dank u voor uw aandacht.