Parsja Balak 5773

BALAK (persoonsnaam):
• Balak, de koning van Moab vreest Am Jisraeël en zendt afgezanten naar de waarzegger Bile’am met het verzoek met hen mee te gaan om het Joodse volk te vervloeken.
• G’d accordeert op voorwaarde dat hij alleen zegt wat G’d hem ingeeft.
• Bile’am berijdt zijn ezelin, die zich echter ongehoorzaam betoont omdat zij wel en Bile’am niet de Engel ziet die de weg verspert. Tenslotte slaat Bile’am de ezelin drie keer, waarna de ezelin in mensentaal vraagt waarom hij zijn trouwe rijdier slaat. Daarop opent HaSjeem Bile’ams ogen en hij ziet ook de Engel staan met getrokken zwaard. Bile’am krijgt nogmaals de opdracht alleen datgene te zeggen wat HaSjeem hem ingeeft.
• Koning Balak treft voorbereidingen om offers te brengen zoals Bile’am hem opdraagt maar tot drie keer toe kan Bile’am alleen maar een zegen over het Joodse volk uitspreken, tot woede van koning Balak, die hem tenslotte wegzendt.
• Echter, nog voordat hij vertrekt profeteert hij over de slechte toekomst van Moab.
• Het Joodse volk begint ontucht te bedrijven met Moabietische meisjes en werpt zich neer voor hun afgoden. Uit woede beveelt G’d alle schuldigen op te hangen.
• Op een gegeven moment brengt Zimri, stamvorst van Sjimon, in het openbaar een Midjanietische vrouw naar zijn tent. Pienechas, een kleinzoon van Aharon doorsteekt beiden, waarna de plaag ophoudt, die 24.000 mensen het leven heeft gekost.

Balak is de 40e parsja,
bestaat uit 2 afdelingen
waarvan 1 open en 1 gesloten zijn,
telt 104 pesoekiem, verzen,
1455 woorden,
5357 letters en is de 34 na langste parsja.
Bevat geen mitsvot, geboden.

Verdieping I: De Joodse toonladder
Aan het einde van parsjat Choekat (Numeri 21:17 e.v.) wordt het lied van de Bron gezongen. In Balak spreekt de heidense profeet Bile’am zijn lofpoëzie uit over het Joodse volk. Wat betekent gezang en poëzie voor de religieuze mens?
Het lied van de Bron begint met het Hebreeuwse woord `az’ (toen). Mattitjahoe Glazersohn heeft een indrukwekkende verhandeling geschreven over de mystieke achtergronden van de toonladder. Volgens hem komt Do, de eerste noot van de toonladder, overeen met de letter alef. Ti, de laatste noot, zou overeen komen met de letter zajin. Wanneer we deze letters combineren ontstaat het woord az (toen). Az verwijst naar zingen. In Exodus (15:1) staat az jasjier Mosjee; “Toen zong Mozes.” Az omvat de toonladder, aldus Glazersohn.

G’ds gezag over de natuur
Maar hij gaat verder: de letter alef van het woord az symboliseert G’ds gezag over de natuur. De letter alef staat voor G’d omdat alef de eerste letter van het alfabet is. De getalswaarde van alef is 1. G’d is de ultieme eenheid, (Dewariem/Deut. 6:4): Hasjeem echad: “G’d is één”. G’d is de eerste oorzaak—de primaire beweger van de Creatie is.
De letter zajin symboliseert de natuur: de getalswaarde van zajin is 7. Volgens Glazersohn staat zeven voor de natuur (zeven kleuren van de regenboog, zeven zichtbare hemellichamen, zeven dagen van Schepping, zeven dagen van de week). Alef, het symbool van G’d, combineert met de zajin van de Schepping en `az’ geeft G’ds band met en heerschappij over de natuur weer.
Volgens Rabbiner Sjimson Rafael Hirsch (19e eeuw, Duitsland) is het woord az verwant aan het woord chaz, wat zien betekent, omdat zingen en zien hand in hand gaan. Men ziet het G’ddelijke en men begint spontaan te zingen van extase.
Bij het splijten van de Rietzee, toen het Joodse volk het lied van Mozes zong (az jasjier Mosjee oevnee Jisra’eel), zagen zij duidelijk dat ieder aspect en iedere beweging van de natuur onderhevig is aan G’ds heerschappij. Er zijn vele niveau’s van bewustzijn van hoever G’ds invloed zich uitstrekt over Zijn Schepping.
Glazersohn combineert de verschillende benaderingen in zijn stelling, dat wanneer men zo gelukkig is een hoog bewustzijnsniveau te bereiken, men de behoefte krijgt om te zingen. Toen het Joodse volk een dergelijke openbaring bij de splitsing van de Rietzee mocht aanschouwen, barstte het uit in gezang.

Dit gebeurde niet alleen 3325 jaar geleden maar het is als een “wave’ die door de menselijke geschiedenis waart. Er zijn perioden van Openbaring en perioden waarin weinig gebeurt. Op bepaalde momenten werden de poorten van de Hemel geopend. Hierdoor werd een overvloed aan spiritualiteit naar beneden ‘gezonden’, die in de Joodse en niet-Joodse wereld tot uitdrukking kwam. Glazersohn wijst ons op een opmerkelijke samenloop. De klassieke muziek bereikte een hoogtepunt gedurende dezelfde periode waarin het chassidisme tot bloei kwam. De Ba’al Sjem Tov (Rabbi Jisra’eel), de grondlegger van de chassidische beweging, leefde in dezelfde tijd als Johann Sebastian Bach; de Ba’al HaTanja (Rabbi Sjne’oer Zalman van Liadi, grondlegger van Chabad) leefde in dezelfde tijd als Mozart en Beethoven; en Rabbi Nachman van Breslau was tijdgenoot van Franz Schubert.

Bij de woorden `gezang en poëzie’ gaan onze gedachten onwillekeurig terug naar de Psalmen van Koning David. Koning David wordt de `ne’iem zemirot’ genoemd, de aangename poetische componist: `Mogen de woorden van mijn mond en de overleggingen van mijn hart U welgevallig zijn, o G’d, mijn Rots en mijn Verlosser’ (Psalm 19:15). Hier staat aangeduid, dat Koning David iets groots verzocht van G’d.
Volgens de Midrasj verzocht Koning David G’d met deze woorden dat zijn Tehilliem (Psalmen) binnen het Joodse volk geaccepteerd zouden worden als reinigende woorden van de Tora en bestudeerd en overdacht zouden worden als de moeilijke voorschriften van rituele reinheid. Deze voorschriften zijn zeer gecompliceerd.
David wilde dat G’d zijn psalmen hoger dan alleen maar gewijde poëzie zou waarderen. Zij zouden dezelfde verheffende invloed moeten uitoefenen op de Joodse nesjomme (ziel) als de inhouden van de Tora.

Het poetische en muzikale aspect van Tehilliem toont, dat de religieuze mens de aardse materiële realiteit kan ontstijgen. Poezie en muziek zijn etherisch, uiterst subtiel en staan ver verheven boven het alledaagse. Het woord zemirot, gezangen heeft stamverwantschap met het woord `zimra’ (gezang). Het woord `zimra’ is weer verwant aan `zemira’ (snoeien). Om gezond te blijven moet men ook spiritueel durven snoeien. Zemira symboliseert het zuiverende effect, dat poezie, zang en muziek op de ziel hebben. De levenskracht van een boom wordt weggezogen door zieke takken. Hetzelfde geldt voor geestelijke ontwikkeling. Een slechte moraal doet de ziel rotten. Wellust, jaloezie en hebzucht verspillen veel spirituele energie. Koning David wilde, dat Tehilliem deze snoeiende eigenschap zou hebben: om de mens in staat te stellen af te rekenen met zijn laagste driften.

Glazersohn stelt, dat zemer (lied) een krachtig instrument is om ons te weer te stellen tegen onze animale natuur. We moeten het goede in de wereld gebruiken voor zegen. Dit staat ook in Dewariem (Deut. 30:19): “Ik heb voor jou het leven en de dood, de zegen of de vloek gelegd…Kies het leven, zodat jij en je nakomelingen zullen leven”.

Volgens Glazersohn heeft het woord zemer (lied) dezelfde letters als het woord zerem (stroom) en remez (hint). Muziek zendt a.h.w. stroom door het lichaam, motiveert ons te handelen en onszelf te verbeteren.
Poezie en muziek hinten, dat er iets verborgen gaat achter het zichtbare universum. In het Hebreeuws hebben woorden die gerelateerd zijn aan muziek vaak een heel diepe achtergrond. Men moet alleen de ogen en oren openen, want de antwoorden liggen er al, zelfs voordat de vragen werden gesteld.

HAFTARA: Micha 5 & 6
De haftara verbindt een aantal onderwerpen uit de parsja met de newie’iem, de profeten. In het algemeen geldt, dat Bile’am met zijn vele altaren en offers een ultieme poging doet om de offerbereidheid van onze Aartsvaders te overtreffen. Het lijkt een wedstrijd wie de meeste offers heeft gebracht. Maar Micha stelt (6:6): ‘Wat kan ik Hasjeem aanbieden, waarmee hulde brengen aan de verheven God?’ Hasjeem heeft onze offers niet nodig maar wil wel onze opofferingsgezindheid.

De duidelijkste link met de parsja staat in Micha 6:5: “Ben je dan vergeten, mijn volk, wat Balak besloot, de koning van Moav, wat Bileam, de zoon van Beor, hem antwoordde? Wat er gebeurde tussen Sjittim en Gilgal? Ken je de gerechtigheid van Hasjeem niet meer?”.
Wat gebeurde er tussen Sjittim en Gilgal? Bile’ams laatste advies was het volk te verleiden tot onzedelijkheid en afgoderij zodat G’d zich tegen de Joden zou keren. Helaas werkte zijn plan. 24.000 mensen stierven nadat de sommige Bnee Jisraeel ontucht pleegden met Midjan en de Ba’al Pe’or dienden. De Ba’al Pe’or was een annale dienst, appelleerde aan de laagste driften en instincten. Pinchas verdedigt G’ds eer en stopt de plaag. Zo eindigt de parsja.

Iets daarvoor maar ook aan het einde van de parsja (Numeri 24:14) schetst Bileam een toekomstbeeld: “Goed, ik ga terug naar mijn eigen land. Maar eerst zal ik u laten weten wat dit volk uw volk in de toekomst zal aandoen”. De profeet Micha 5:7 haakt daar in het begin van de haftara bij aan: “Wat er van Jakob is overgebleven, te midden van grote volken, zal zijn als een machtige leeuw tussen het wild”.
In Bemidbar 23: 23 stelt Bile’am, dat Israel weg blijft van zwarte magie: “Voortekens lezen is Ja’akov vreemd, van waarzeggerij houdt Israël zich ver”. Zwarte magie duidt op een gebrek aan G’dsvertrouwen en zal in Messiaanse tijden verdwijnen. Micha gaat hierop door in 5:11: “Je tovermiddelen zal Ik je ontnemen, ik laat geen waarzeggers meer toe”.
In Bemidbar 23:9 wordt met de woorden bergen en heuvels gezinspeeld op de Aartsvaders en –moeders. Als Bile’am zegt: “Ik zie hen vanaf de top van de rotsen, ik neem hen waar vanaf de heuvels” bedoelt hij Avraham, Jitschak en Ja’akov en Sara, Rivka, Racheel en Lea. Ook Micha borduurt hier op – met het oog op het einde der tijden – door in hoofdstuk 6:1: “Sta op, laat de bergen uw rechtsgeding horen, laat de heuvels getuige zijn”. Uiteindelijk zijn het de Aartsvaders en –moeders, die ons voorgegaan zijn in onze spiritualiteit. In hun `zechoet’ verdienste zijn wij wat wij zijn.

 

Reacties zijn gesloten.