Parsja Pinchas 5773

• Pinchas krijgt van Hasjeem Zijn vredesverbond aangeboden, omdat hij het recht van Hasjeem heeft opgeëist door het leven te nemen van de ontuchtige Midjanietische Kozbi bat Tsoer en haar minnaar Zimri ben Saloe.
• Tevens beveelt G’d vijandelijkheden tegen de Midjanieten te openen, omdat ze de Joden in de (afgoden)valstrik lieten lopen.
• Mosjee en Elazar moeten van het volk de 20-jarigen (dienstplichtigen) en daarboven tellen. Er volgt een lange lijst met namen van families en het getal van de volwassen mannen is meer dan zeshonderdduizend.
• Mosjee moet het land in erfelijk bezit verdelen naar de omvang van iedere stam. De Levieten horen niet bij de getelden en krijgen geen erfelijk bezit.
• De vijf dochters van Tselofchad claimen land, omdat hun overleden vader geen zoon had. Hasjeem wijst hen land toe en onderwijst het erfrecht.
• G’d gebiedt Mosjee vanaf de berg Arawiem uit te kijken over het Beloofde Land, waarna Mosjee moet sterven.
• Mosjee vraagt G’d iemand aan te wijzen die het volk kan leiden. Jehosjoe’a wordt aangewezen. In het openbaar draagt Mosjee op hem zijn leiderschap over.
• Daarna volgen een aantal voorschriften omtrent de offerdienst.

Pinchas is de 41e parsja.
Pinchas bestaat uit 35 afdelingen
waarvan 10 open en 25 gesloten zijn,
telt 168 pesoekiem, verzen,
1887 woorden,
7855 letters en is de twee na langste parsja.
Bevat zes mitsvot, geboden.

VERDIEPING: Het Joodse erfrecht
Het Joodse erfrecht is gebaseerd op de Schriftelijke en de Mondelinge Leer, die beide geopenbaard werden op de Berg Sinaï en onafscheidelijk met elkaar verbonden zijn.
Joodse erfrecht staat beschreven in Numeri 27:8-11: “Wanneer iemand sterven zal terwijl hij geen zoon heeft, dan zult gij zijn erfgoed doen overgaan op zijn dochter. En als hij geen dochter heeft, dan zult gij zijn erfgoed geven aan zijn broers. En als hij geen broers heeft dan zult gij zijn erfgoed geven aan de broers van zijn vader. En als er geen broers van zijn vader zijn zult gij zijn erfgoed geven aan zijn bloedverwant die hem van zijn familie het meest nabij is en die zal het erven; en dit zal voor de kinderen Israëls zijn tot choekat misjpat – rechtsinstelling – zoals G’d Mosjé heeft geboden”.
Erfrecht is dwingend recht
De Hebreeuwse woorden “choekat misjpat” hebben een verstrekkende betekenis. Choekiem zijn wetten die erop gericht zijn om de mens zelfcontrole aan te leren. Deze vormen de basis voor de misjpatiem – sociale wetten – die bedoeld zijn om het leven in de maatschappij te regelen. De term choekat misjpat is een fusie van twee verschillende juridische begrippen.
Volgens Maimonides wordt deze term gebruikt in verband met het erfrecht omdat er een algemene regel is in het Joodse recht die zegt dat een beding, dat direct in strijd is met de Tora-voorschriften, geen beding is.
Op deze regel bestaat één uitzondering, en die luidt: “In financiële zaken is in principe ieder beding geldig”. Dit is tevens de mening van Rabbi Jehoeda in vele Talmoedische discussies. In puur financiële aangelegenheden kan men afwijkende bedingen maken, omdat iedereen het recht heeft om financiële privileges kwijt te schelden of niet te accepteren.

Het Joodse erfrecht is gedeeltelijk financieel recht, maar desondanks geldt hiervoor, dat het verboden is om een beding te maken, dat indruist tegen de Tora-voorschriften inzake vererving. De achtergrond van deze gedachte ligt in de filosofie van de Tora omtrent privébezit. Gedurende het leven mag een mens vrijelijk beschikken over zijn eigendom, zover als de Tora-wet dit toestaat, en mag men zijn vermogen schenken aan iedereen die men wil.
Na het overlijden is dit echter anders. Na de dood kan men niet meer beschikken over het vermogen. De Tora-wet neemt het bestuur over en het erfrecht schrijft voor wat er gebeuren moet met het vermogen van de overledene. Dit erfrecht van de Tora kan niet veranderd of aangetast worden door testamentaire beschikkingen.

Afwijkende beschikkingen nietig
De halacha luidt voor de praktijk, dat elke afwijkende testamentaire beschikking die strijdig is met de Tora-wet ongeldig is. Dit is het juridische effect en de diepere betekenis van de term choekat misjpat, dat de Tora gebruikt in verband met het erfrecht. De vrije beschikking over het vermogen is alleen mogelijk gedurende het leven. Zodra de dood de overhand neemt, eindigt het eigendom.

Maimonides verwoordt het als volgt:
“Niemand kan zijn vermogen vererven aan iemand die geen erfgenaam is; niemand kan een erfgenaam onterven alhoewel de erfenis slechts een financiële aangelegenheid is. De reden hiervan is, dat de Tora zegt (Num. 27:11): “Het zal zijn voor kinderen Israëls een instelling van recht (choekat misjpat)”. De Tora geeft hiermee aan, dat het een onveranderlijke verordening is en er niet van kan worden afgeweken. Afwijkende bedingen gemaakt bij het leven of bij dode, mondeling of schriftelijk, treffen geen doel. Wanneer iemand daarom zegt: ‘mijn eerstgeborene zal geen dubbel deel krijgen’ of ‘mijn zoon N.N. zal niet erven samen met zijn broers’ is dit geen rechtsgeldige uitspraak”.

Aanvulling in Misjna en Talmoed
Een tweede uitdrukking in de Tora-tekst verdient eveneens onze aandacht: “zoals G’d Mosjé heeft opgedragen” (Numeri 27:11). Volgens het commentaar van Nachmanides wordt met deze woorden aangegeven, dat de Mondelinge uitleg als een soort memorie van toelichting op de Schriftelijke regelingen beschouwd moet worden. Er zijn vele lacunes in de Schriftelijke Leer die door de Mondelinge Leer worden aangevuld.
Het Joodse erfrecht in confrontatie met het seculiere erfrecht
Er zijn veel aspecten bij de verdeling van de nalatenschap die niet in strijd zijn met het Joodse recht.
Toch staan er in het seculiere erfrecht enkele, zeer belangrijke afwijkingen van het Joodse erfrecht die erflater en erfopvolgers in strijd doen handelen met de Tora-wet.
Deze afwijkingen luiden als volgt:

1. Wanneer er zoons en dochters zijn, erven de dochters niet.
2. De moeder erft haar kinderen niet (alhoewel kinderen wel hun moeder erven), en ook halfbroers van moeders kant erven elkaar niet.
3. Een derde regel waarin het Joodse recht afwijkt van het civiele recht, is dat de man zijn vrouw wel erft, maar een vrouw haar man niet.
4. De eerstgeborene krijgt een dubbel deel in de erfboedel van de vader.

Niettemin hebben de Chagamiem ervoor gezorgd dat een moeder en dochters na het overlijden van de man goed verzorgd achterblijven; meestal zelfs beter dan de jongens.
De erfopvolging kasjeren
Omdat het niet-Joodse erfrecht dwingend recht is en de boedel door een notaris niet anders dan naar het model van het seculiere recht verdeeld kan worden, dient een gewetensvolle erflater – naast de voogdij en andere zaken – ook zijn erfopvolging ‘kosjer’ te maken, als hij zijn dochters of vrouw evenveel wil nalaten als zijn zoons. Dit geschiedt door het maken van een schenkingsakte in de vorm van een testament. Een hiervoor geschikt testament kan op verschillende manieren gemaakt worden. De schenking geschiedt tijdens het leven, waardoor het Tora-erfrecht bij versterf niet overtreden wordt.

Dergelijk akten kunnen op twee wijzen worden geschreven: matnat barie (schenking onder levenden) en matnat sjegiew méra (schenking vlak voor de dood op het sterfbed).
Schenking onder de levenden
Bij schenking in de vorm van matnat barie is vereist dat er een uitdrukkelijke wilsuiting tot overgang van eigendom (kinjan) vermeld wordt in het testament, of dat men de zaken van de hand doet op één van de wijzen die als kinjan (een formele daad van schenken) werken of doordat men erkent dat men de zaak rechtsgeldig aan de begunstigde in eigendom heeft doen toekomen (volgens die poskiem (decisoren) die menen dat erkenning (‘kinjan odieta’) een rechtsgeldige wijze van schenken vormt) .
Ik geef toe het is ingewikkelde materie maar wij hebben hiervoor eenvoudige formulieren in het Nederlands, op aanvraag leverbaar. Op deze wijze hebben onze Chagamiem de Joodse wet geharmoniseerd met de seculiere staatswet, met oog voor de praktijk.

HAFTARA: Drie strafprofetieen te beginnen met Jirmijahoe I:1-19 en II:1-3.
Inhoud: Jirmijahoe profeteert over de aanstaande verwoesting van de Tempel. De morele verloedering was zo erg, dat Hasjeem drie profeten op het Joodse volk afstuurde. Naast Jirmijahoe waren ook Tsefanja en de profetes Choelda actief in die periode.
Het hele boek van Jirmijahoe is gewijd aan de verwoesting. De naam Jirmijahoe kan van een Hebreeuws woord voor vernietiging stammen maar kan ook duiden op de verwijdering van de Sjechina uit de Tempel. Deze verwijdering geschiedde in tien stadia. Jirmijahoe was niet geliefd vanwege zijn harde woorden. Hij werd in een kleiput gegooid en overleefde slechts door een wonder.

Op de drie Sjabbatot tussen 17 Tammoez en Tisja BeAv worden de drie zogenaamde straf-haftarot gelezen, namelijk:
1. Diwree Jirmijahoe (Jirmijahoe 1: 19-2:3);
2. Sjimoe Dewar Hasjeem (Jirmijahoe 2:4-28, 3:4) en
3. Chazon Jesjajahoe (Jesjajahoe 1:1-27) Met behulp van de beginletters, die het woord DaSjaCh vormen, kan men dit onthouden.
Hasjeem, G’d wilde dat de mensen tesjoewa zouden doen en tot inkeer zouden komen. De straf-haftarot willen ons heropvoeden en ons onze fouten onder ogen brengen. G’d wil ons niet alleen maar straffen. De vernietiging die Hasjeem in gang zette, was geen gevolg van toeval maar was bedoeld om weer op te bouwen.
Na de drie strafprofetieen worden de zeven troostprofetieen gelezen en tot aan het einde van het Tora-lezen op Simchat Tora worden op gewone Sjabattot nog twee tesjoewa-haftarot gelezen.

Reacties zijn gesloten.