(DEWARIEM/DEUTERONOMIUM 11:26 – 16:17)
Re’ee (Zie):
• Als HaSjeem de Bné Jisraëel het Land binnenbrengt moet de zegen worden uitgesproken bij de berg Geriziem en de vloek bij de berg Ebal.
• Alle afgodstekenen in het Land moeten vernietigd worden. HaSjeem zal een plaats bestemmen voor alle rituele handelingen, die nergens anders mogen plaatsvinden.
• Bloed mag niet gegeten worden want dat is de zetel van het leven.
• De Tora is volmaakt; er mag niets van weggelaten worden en niets aan worden toegevoegd.
• Voorts een waarschuwing tegen valse profeten; ook tegen hen die vreemde goden achterna willen gaan. Het is absoluut verboden kinderen te offeren.
• Aan de Levieten en aan de armen moeten op vastgestelde tijden tienden verstrekt worden.
• De dieren, die wel en die niet gegeten mogen worden, worden genoemd.
• Sommige gaven die men wil brengen naar het Heiligdom kunnen, als vervoer te moeilijk is, tegen geld gelost worden, zodat men in Jeroesjalajiem met dat geld kan kopen wat men wil.
• Na afloop van een zeven-jaren-cyclus moeten schulden kwijtgescholden worden, een vreemde mag je aanmanen. Slaven moet je in het zevende jaar vrijlaten en overladen met geschenken laten gaan, want je bent zelf slaaf geweest. Wil hij niet gaan, dan wordt zijn oor doorpriemd.
• De eersteling van het vee moet aan G’d gewijd worden als het dier gaaf is.
• Een aantal bepalingen van Pesach, Sjawoe’ot en Soekot wordt herhaald.
Re’ee is de 47e parsja,
bestaat uit 20 afdelingen
waarvan 5 open en 15 gesloten,
telt 126 pesoekiem, verzen,
1932 woorden,
7442 letters en is de 7 na langste parsja,
bevat 17 ge- en 38 verboden.
VERDIEPING I:“En Hasjeem zal je Rachamiem [erbarmen] geven en medelijden met je hebben” (13:18).
Opperrabbijn A. Schuster vertelde mij dit altijd: na het zware vonnis tegen de ‘Ier Hanidachat’ – dat gepercipieerd wordt als wreed en hardvochtig (Klie Jakar) – moet Hasjeem de mens weer het medemenselijk gevoel teruggeven omdat wreedheid anders wellicht een deel gaat worden van onze persoonlijkheid. Daarom wordt ook hier gelet op de kinderen – want anders wordt achzarioet, wreedheid, een deel van ons leven en vererven wij dat naar de volgende generatie. De Ba’al HaToeriem merkt op dat deze karaktereigenschap ‘Rachamiem’ direct gevolgd wordt door de frase ‘Kinderen zijn jullie van G’d’.
VERDIEPING II: `Kinderen zijn jullie van Hasjeem…scheren jullie geen kale plek om een dode’ (14:1).
We mogen geen heidense rouwrituelen overnemen. We mogen ons lichaam niet verminken vanwege een dode, zoals de Emorieten dat deden. ”Omdat wij kinderen van HaSjeem genoemd worden, en dus mooi moeten zijn, mogen wij geen inkepingen of kale plekken maken vanwege rouw”, aldus Rasjie (Dewariem 14:1).
Toch scheuren we iets na een overlijden. Het scheuren van kleding bij sterfgevallen en andere onaangename gebeurtenissen is een gebruik van zeer hoge ouderdom. Al in het eerste boek van de Tora – Bereesjiet – wordt dit vermeld.
Maimonides merkt op, dat het inscheuren tegemoetkomt aan de emotionele behoeften van de rouwende op dat moment en hem enige opluchting verschaft, hoewel het scheuren van kleding anders verboden is als doelloze vernieling.
De keri’a (inscheuring) is een gelegenheid voor psychologische opluchting. Het stelt de rouwende in de gelegenheid om toe te geven aan zijn opgekropte smart door een gecontroleerde, religieus bekrachtigde daad van destructie. Men identificeert zich zo met het `verscheurde leven’.
Maar de keri’a heeft ook een inleidend effect. De schok van het verlies van een dierbare is nog te groot om gerealiseerd te worden. Om het rouwproces in te leiden, richten we onze aandacht eerst op een kleiner, makkelijker te bevatten verlies. We scheuren kleding. We identificeren ons met het `verscheurde lichaam’ van de overledene. Zo wordt het grote verlies a.h.w. meegetrokken en wordt een begin gemaakt met innerlijke rouwverwerking.
De scheur moet van boven naar beneden gemaakt worden, te beginnen aan de bovenkant van het kledingstuk bij de hals. Heeft men de keri’a niet bovenaan het kledingstuk gemaakt of heeft men de keri’a niet in de lengte maar in de breedte gemaakt, dan heeft men niet aan zijn plicht voldaan.
Ook deze bepaling, die voorschrijft, dat bij het overlijden van familieleden een scheur in de kleding vanaf de nek naar beneden dient te geschieden, bevat een diepe symboliek. De keri’a dient om verdriet op te wekken want zonder bewuste gevoelens van verdriet is een rouwproces onmogelijk. Binnen dit kader is een keri’a rond de hals en de bepaling, dat deze van boven naar beneden ingescheurd moet worden begrijpelijk en plausibel.
In de Kabbalistische literatuur wordt het hoofd gezien als de zetel van het intellect, de hals als de nauwe, verbindende schakel tussen het intellect en de zetel van de emoties, die in de Kabbalistische denkwereld in het hart is gesitueerd. De psychische verwerking van rouw begint zodra de verstandelijke verwerking van het doodsbericht doordringt tot het emotionele deel van de mens. Daartoe moet een ‘enge brug’ – de hals – genomen worden. Pas nadat deze kloof tussen intellect en emoties overwonnen is, is er sprake van een begin van het rouwproces.
De mens heeft een natuurlijke weerstand tegen het aanvaarden en internaliseren van ellende. Toch is het noodzakelijk voor onze psychische hygiëne, dat het verlies doordringt tot het gevoelsleven om verwerkt worden.
Op symbolische wijze wordt een begin gemaakt met het rouwverwerken: de weerstand hiertegen wordt gebroken en het emotionele leven wordt ‘opengescheurd’ en toegankelijk gemaakt voor de rouwperceptie. Daarom gebeurt de keri’a rond de hals, omdat de hals gezien wordt als scheidsmuur tussen intellect en emotie. De hals vormt – in de parallellistische denkwereld van de Kabbala – de barrière tegen de ongebreidelde doorstroming van wat het intellect waarneemt tot het rijk der emoties. De keri’a neemt op symbo-lische wijze deze barrière en initieert het rouwproces. De keri’a moet van boven naar beneden verricht worden om aan te geven, dat rouwverwerking een neergaand proces is, dat ‘geheel de mens’ moet omvatten van de hoogste en meest ‘interne’, non verbale vormen van emotie tot de ‘laagste’ voor expliciet verbale expressie vatbare gevoelens.
De rouwende om het verlies van één van de ouders maakt de keri’a over het hart en legt zijn hart bloot. Hij doet dit zelf, omdat hij zelf de liefdevolle verzorging van zijn ouders aan den lijve heeft ondervonden; hij doet dit op een voor iedereen zichtbare wijze, omdat in zijn persoon zelf de bemoeienissen van zijn ouders zichtbaar zijn. Rouwenden om andere bloedverwanten maken de keri’a met een mes, hoeven dit niet in het openbaar te doen en de keri’a is veel minder ingrijpend.
VERDIEPING III “Na afloop van zeven jaren zult u vrijlating houden” (15:1).
Het volgende Sjemita-vrijlatings jaar (Sabbatical year) is 5775 (25 September 2014 – 13 September 2015). ‘Mikeets Sjeva Sjaniem’ – Nachmanides (13e eeuw) maakt melding van een bekend meningsverschil over de vertaling van het woord ‘mikeets’ – aan het einde van zeven jaar zul je de lening ‘loslaten’. Wat is hier de exacte datering van het ‘keets’ van 7 jaar? Keets betekent uiteinde. Maar dat kan ook het begin zijn. Moet de financiële loslating aan het begin of aan het einde van het Sjemita-jaar plaatsvinden? Voor de praktijk volgen wij de opvatting, dat hier na afloop van de zeven jaar bedoeld wordt en niet het begin. Andere groeperingen volgen de opvatting dat hier het begin van het Sjemita-jaar bedoeld is. Zij maken de ‘Proesboel’ – een contract waardoor de schulden worden overgedragen aan het Beet Dien en daardoor niet opgeheven worden – aan het begin van het Sjemita-jaar. Zeer scrupuleuze individuen maken zowel aan het begin als aan het eind van het Sjemita-jaar een Proesboel.
HAFTARA: Jesjaja 54 & 55
Zowel in de parsja als in de haftara wordt tsedaka (liefdadigheid) geroemd. “Als al je kinderen worden onderwezen door Hasjeem, G’d, zal rust en vrede hun deel zijn; tsedaka (gerechtigheid en liefdadigheid) zal je fundament zijn. Je zal niets meer vrezen” (54:13-14).
Alles wat met tsedaka te maken heeft, staat met dubbele woorden beschreven, zoals ‘Aseer Te’aseer, Naton Titeen, Patoach Tiftach (vertienen, vertienen zal je, geven geven zul je, je hand zul je dubbel en dwars openen) etc. Daarom staat ook de beloning met dubbele termen beschreven: Bareech Jevarechecha (G’d zal je zeker zegenen).
Veel aspecten van Tsedaka zijn duaal: geven doe je met de hand maar een aardig woord – wat daarbij onmisbaar is – gebeurt mondeling. Zo wordt ook de uitspraak van onze Wijzen (B.T. Berachot 8b) uitgelegd, die stelt, dat voor men gaat davvenen (bidden) men ‘eerst de maat van twee deuren (openingen) moet wachten’.
Rabbi Efraim Luntschits (1550-1619) legt uit, dat dit de basis vormt voor de raad, dat men voor het davvenen eerst wat Tsedaka geeft. Twee openingen slaat dan terug op Patoach Tiftach – opening van de hand en opening van het hart. Ook hierbij geldt, dat wanneer wij medelijden hebben met onze medemensen Hasjeem, G’d, erbarmen met ons heeft. De interactie tussen de mensen weerspiegelt zich in de wisselwerking tussen de mens en Hasjeem.
Een andere verklaring voor de dubbele terminologieën bij Tsedaka luidt, dat ‘van het een het ander komt’. Gelijk de ene mitsva de andere veroorzaakt – en hetzelfde geldt helaas ook voor het kwade in de wereld – zo geldt ook bij Tsedaka dat de ene gift de andere gave opwekt. Als het ons gelukt is een maal te geven zal het de volgende keer een stuk makkelijker zijn. Patoach Tiftach – blijf geven. Geven roept een kettingreactie van goedheid en positiviteit op.
De Ba’al HaToeriem wijst ons nog op twee andere betekenislagen. Niet al het geven mag gelijk zijn. Men moet letten op de individuele verschillen en behoeften – en niet blind aan iedereen hetzelfde geven ongeacht zijn of haar situatie. Ook hier komt de emotionele betrokkenheid weer naar voren. Tsedaka is meer dan alleen maar ‘een girootje uitschrijven aan een verder onbekend doel’. Het is ook een ‘harteplicht’. Bovendien hoeven we niet alleen maar te wachten tot de arme bij ons aan de deur komt. Wij kunnen ook naar hem toe gaan als hij zich schaamt om bij ons aan te kloppen. Patoach Tiftach: breng het van jouw Petach (deur) naar zijn Petach als dat nodig is.