Kosjer eten is het dieet voor de ziel

Voor een jood in een niet-joodse omgeving betekent het onderhouden van de spijswetten dat hij offers moet brengen. Kosjer eten beheerst ons dagelijks leven en herinnert ons constant aan ons jodendom door wat we wel en wat we niet eten. Voedsel speelt een grotere rol in ons leven dan wij denken. Opvallend is dat het eerste verbod uit de Tora een eetverbod was voor Adam en Eva (Genesis 2:16-17): „Maar van de boom van kennis van goed en kwaad, daarvan zult u niet eten.” Interessant is ook de stamverwantschap tussen het woord ‘lechem’ – brood en het woord ‘milchama’ – oorlog. Op juiste wijze consumeren is een hele spirituele strijd.

Rabbijn mr drs R. Evers

Van het Joodse volk wordt verlangd om Gods wegen te volgen. In een maatschappij, waar vaak het tegenovergestelde wordt gepropageerd – volg de richting van je hart’ – raakt de jood vertwijfeld. Wij zijn een klein volk en vroeg of laat vraagt iedereen zich wel eens af of de lessen van de Tora wel waar zijn.

Ons vertrouwen in de juistheid van de onbegrijpelijke wetten van het kasjroet – onze wijzen gebruiken voor de spijswetten het Hebreeuwse woord ‘choekiem’, dat wil zeggen wetten zonder rationele uitleg – wordt echter door een kleine hint in de Tora zelf gesterkt.

In Leviticus hoofdstuk elf somt de Tora een aantal dieren op die slechts één van de reine kenmerken hebben: óf herkauwen óf gespleten hoeven. Het feit dat hier een uitputtende opsomming van dieren met slechts één kenmerk wordt gegeven, heeft ongeveer tweeduizend jaar geleden rabbi Akiwa verwonderd doen uitroepen: „Was Mozes dan een bioloog, dat hij in staat was een volledige lijst van deze diersoorten te geven?” Rabbi Akiwa wilde met deze vraag aantonen dat hierin een bewijs lag, dat de Tora door God Zelf gegeven is. De lijst werd samengesteld in een tijd, waarin vele continenten nog niet waren ontdekt. Geen dier werd ooit toegevoegd aan de reeks van de Tora.

 

 

HYGIËNISCHE MOTIEVEN?

Waarom heeft God ons willen weghouden van de onreine dieren? In de loop der eeuwen hebben de commentatoren zich over deze vraag gebogen: Nachmanides (twaalfde eeuw) acht de verboden diersoorten schadelijk voor ons lichamelijk welzijn. Ook Maimonides wijst op het feit dat het Joodse volk verschillende ziekten, die voorkomen bij mensen die varkensvlees eten, bespaard zijn gebleven. Het is inderdaad algemeen bekend dat de hygiëne die de joodse wet voorschrijft, in de middeleeuwen zijn vruchten heeft afgeworpen.
Maar Abarbanel (vijftiende eeuw) opponeert: God verhoede ons – zo stelt hij scherp – voor een uitleg in de sfeer van de bevordering van de volksgezondheid. Een dergelijke interpretatie zou de Tora reduceren tot een medisch handboek. Bovendien, zo gaat hij verder, zien wij dat velen de verboden diersoorten consumeren zonder dat hun lichamelijke gezondheid daaronder lijdt. Anderzijds bestaan er veel gevaarlijke dieren en planten, die nergens door de Tora expliciet worden verboden. Abarbanel komt tot de conclusie dat het eten van onreine dieren voornamelijk de zuiverheid van onze geest zou aantasten. Dit sluit ook aan bij wat de Tora zelf stelt: „U zult uzelf heiligen en u zult heilig zijn, want Ik ben heilig; verontreinigt uw ziel niet door allerlei wemelend gedierte, dat op de grond krioelt” (Leviticus 11:44).

 

KASJROET EN GODSDIENST

Op het allerlaagste niveau zouden we het kasjroet kunnen zien als een vorm van zelfbeperking en discipline, die ons volkskarakter in stand houdt en versterkt. Anders durven  zijn dan de omgeving kan natuurlijk nooit een doel op zichzelf zijn.

Het kasjroet is inderdaad meer: het wil ons heilig maken en heilig betekent ook verbonden zijn met de Bron van heiligheid. Het kasjroet wil ons op een hoger plan tillen.

Door het opvolgen van Gods voorschriften ontstaat een band tussen de Gebieder en Zijn onderdanen. Het woord mitswa (gebod) betekent ook: vereniging, verbondenheid en kameraadschap. Door het volgen in Gods wegen ontstaat een band. Wanneer een mens eet met de bedoeling energie op te doen voor de godsdienst, verheft hij gewone materiële objecten tot een hoger plan. Materie wordt zo omgezet in spirituele waarden. Wanneer een mens vlees eet met een hogere intentie wordt de hele vleesproduktieketen geheiligd.

Hetzelfde geldt voor de flora zodra wij brood eten om met de energie daarvan beter te kunnen dawwenen (bidden).

Toch schiet het voorgaande tekort om de specificatie van de kenmerken, waaraan de kosjere dieren herkenbaar zijn – gespleten hoeven en herkauwen – te verklaren. Waarom zijn het juist deze eigenschappen die het kasjroet bepalen?

De Tora geeft in overdrachtelijke termen aan hoe wij het heiligheidsideaal kunnen bereiken.

Wil een dier kosjer zijn, dan moet het allereerst hoeven hebben. Hoeven duiden op onze houding tegenover het materiële: we moeten er enigszins boven staan, het relatieve ervan inzien. We staan met onze beide benen op de grond. Prima! Als het ook daarbij blijft. Heiligheid is ver te zoeken als ook ons hoofd volledig  geabsorbeerd wordt door het aardse.

Eén van de chassidiem van de bekende reb Sjolem Dov Beer werd eens aangesteld als manager in een fabriek voor rubber overschoenen. Al snel werd hij volledig in beslag genomen door zijn business. De rebbe merkte hem eens op en maakte de opmerking: „Voeten in overschoenen zie ik dagelijks, maar een hoofd in overschoenen heb ik nog nooit gezien.”

De hoeven moeten gespleten zijn: we moeten selectief zijn. We moeten met de rechterhand onze omgeving in de richting van de Tora sturen; de linkerhand dient om compromissen te verwerpen. Onze jodendomsbeleving mag door contacten met de buitenwereld, waar heel andere waarden leven, niet verwateren. Dieren moeten herkauwen. Voordat we ons storten in de ‘struggle for life’ dienen wij goed bij onszelf na te gaan of ons jodendom niet in gevaar komt. Hebben we eenmaal een beroep of zaak, dan dienen wij bij iedere tijdsbesteding onszelf af te vragen of hier geen andere invulling meer passend zou zijn geweest. Een uur overwerken of een uur Tora leren. Een nieuwe Cadillac of meer tsedaka (liefdadigheid).

Daarnaast is sjechieta (ritueel slachten) vereist. Slachten verwijdert de dierlijke levenskracht. Vaak zien wij ons in zaken geplaatst voor de morele keus: handelen als een ‘Mensch’ en eerlijk zijn of als een roofdier toegeven aan ons winstbejag.

Dit is vanuit de chassidische optiek het verbond tussen heiligheid en de spijswetten.

 

SOPHISTICATED DIER

In de Duits-joodse filosofie wordt op een andere manier aangekeken tegen de specifieke kenmerken die een dier kosjer maken. Volgens rabbijn S.R. Hirsch (negentiende eeuw) kan men stellen dat de mens een ‘sophisticated’ dier is. Het verschil ligt op het morele vlak.

Heiligheid betekent openstaan voor het goddelijke in de wereld, God binnenlaten in het privé-leven, zelfs in de meest intieme aangelegenheden. De mens moet dus een sfeer creëren waarin dit mogelijk wordt. De zoogdieren, die zowel herkauwen als gespleten hoeven hebben, behoren tot de meer passieve diersoorten, eten geen vlees maar zijn planteneters. Wat doet een koe – als prototype van het kosjere dier – de hele dag? Kauwen en herkauwen. Koeien maken een weinig actieve indruk, doden geen andere dieren en zijn een toonbeeld van passiviteit. Het typisch dierlijke instinct lijkt bij de koe weinig tot ontwikkeling gekomen. De bouw van de poot is niet geschikt om te doden of te verwonden.

 

KASJROET, DIEET VOOR DE ZIEL
De Tora geeft een dieet voor de ziel. Voor onze lichamelijke gezondheid kunnen we terecht op de universiteit. Hoewel de Tora niet expliciet stelt dat wij worden wat wij eten, vreest zij toch voor identificatie van de consument met hetgeen hij eet. Waarom overtreden wij bij tijd en wijle morele grenzen? Het antwoord ligt in ons driftleven. Lust, begeerte, verlangen en passie leiden soms tot ongewenste toestanden. Het tiende gebod van de Decaloog luidt ‘begeer niet’ wat je niet kan of mag hebben. We moeten leren tevreden zijn met wat we hebben.

Eén van de belangrijkste lessen van de Tora is dat het in het leven eerder gaat om wat wij zijn dan om wat we hebben. Een waarlijk vrome leeft in het vertrouwen dat wanneer hij naar Gods opdracht leeft, hij alles krijgt wat hij nodig heeft. Daarom zijn ons roofdieren verboden. Roofdieren gaan erop uit om te doden en lijken fundamenteel ontevreden met wat de flora te bieden heeft. Symbolisch zegt een roofdier: ‘God zorgt niet goed voor mij, daarom moet ik voor mijzelf zorgen.’

Het kasjroet leert ons afstand te houden van deze eigenschap van fundamentele ontevredenheid. Veel zijn is veel belangrijker dan veel hebben. De herkauwende koe komt op ons tevreden over. Dat beetje voedsel dat hij verteert, herkauwt hij telkens. Vertaald naar menselijk niveau betekent dit het besef te kunnen leven zonder overdaad. Een eye-opener in onze consumptiemaatschappij.

Reacties zijn gesloten.