Soeka symbool van vergankelijkheid en gebrek aan duurzaamheid

WAAROM ZITTEN WIJ ZEVEN DAGEN IN SOEKOT, LOOFHUTTEN?

Nieuwe maatschappelijke opvattingen, nieuw ontdekte achtergronden

Rabbijn mr drs. R. Evers, Rabbijn van het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap

 

We leven in een tijd dat alles alleen maar beter mag gaan en worden. Onze kennismaatschappij wil geen mislukkingen meer. Moderne mensen hebben hun geluksverlangen naar deze wereld verschoven. Alles moet hier en nu constant goed en gelukkig zijn. We leven in een tijd van zelfontplooiing waarin we langzamerhand alle onvolkomenheden te boven zullen komen. Geluk is het nieuwe toverwoord. Geluk en genot zijn doelen op zichzelf geworden. Geluk lijkt maakbaar. En het succes komt op succesvolle mensen schijnbaar zonder veel moeite aanvliegen. Maar de mens vergeet, dat veel van het ons voorgespiegelde geluk slechts vrolijke schijn is en dat ons geluk niet werkelijk in onze hand is.

Tegelijkertijd lijdt onze generatie aan een wat vage angst omdat onze materiële toekomst niet meer zo zeker is als die altijd geleken had. Mensen geloven nog voornamelijk in zichzelf. En ook dat heeft zijn negatieve kanten.

Soeka DuitslandSoekot leert ons omgaan met al deze drie aspecten:

  1. het leven hoeft niet alleen maar succes te zijn, we hebben recht op middelmatigheid;
  2. maar ondanks gebrek aan zekerheid kunnen we grote simche (vreugde) kennen;
  3. en we hoeven niet alles zelf te klaren. Een oog naar Boven is vaak een grote hulp.
    En dat zijn de lessen van de Soeka.

 

Dit staat al in onze oudste bronnen:

Maimonides (12e eeuw) verklaart in zijn More Nevoechiem – Gids voor de verdwaalden, dat wij in loofhutten wonen om ons te herinneren, dat we oorspronkelijk in grote tsores waren en woestijnbewoners waren (3:43).

Rabbi Ja’akov Asjerie licht toe, dat wij hiermee G’ds grote wonderen herinneren (Orach Chaim 625).

Ramban, Nachmanides, geeft een totaal andere reden “G’d wilde, dat wij zouden weten hoe de Joden in de woestijn beschermd werden door de Ananee hakavod, de wolken van G’ddelijke Majesteit” (Lev. 23:42).

Rasjbam, een kleinzoon van Rasji benadrukt verder, dat de Joden in de woestijn in een totaal onherbergzaam oord woonden en dat wij dankbaar moeten zijn voor het feit, dat wij later in Erets Jisraeel, het Joodse land wel vaste huizen, gevuld met al het goeds, kregen. Volgens deze commentatoren gaat het bij de Soeka vooral om een terugblik in de geschiedenis en niet zo zeer om de toekomst.

Andere verklaarders, meforsjiem, zien in de Soeka een educatieve gedachte, een opvoedkundige les, zoals Rabbi Efraim Luntsjits schrijft: ”G’d heeft ons opgedragen om onze vaste woning te verlaten en in een tijdelijke hut te gaan wonen opdat wij beseffen, dat deze wereld slechts van voorbijgaande aard is en van weinig waarde. Wij zijn hier op aarde slechts vreemdelingen en geen inwoners”.

Rabbi Jonathan Eybeshutz voegt hier aan toe, dat het een goede zaak is, dat wij aan het einde van de dagen van tesjoewa (inkeer) na Rosj Hasjana en Jom Kippoer, galoet, ballingschap op ons nemen om duidelijk te maken, dat het hele aardse, wereldse gebeuren in onze ogen van voorbijgaande aard is. De soeka is een symbool van vergankelijkheid en gebrek aan duurzaamheid.

Deze pedagogische benadering van de Soeka is gebaseerd op de vraag waarom G’d de Joden in de woestijn niet in stevige onderkomens heeft laten wonen. Deze vraag is des te sterker wanneer wij de Soeka niet vertalen als een hut of tent maar als Ananee hakavod, wolken van G’ddelijke Majesteit. Hoewel de Ananee hakavod als eerste air-conditioning in de menselijke geschiedenis werkten is hun tijdelijke karakter evident.

 

Opvallend is, dat nergens staat, dat G’d de Joden in de woestijn in hutten heeft laten wonen. Er staat alleen: “dat Ik de kinderen Israels in hutten heb laten wonen, toen Ik hen uitgevoerd heb uit het land Egyp­te”. Het lijkt wel alsof de Tora de Soeka introduceert als tegenwicht tegen Mitsraim, de Egyptische cultuur. Architectuur en verafgoding van massieve, reusachtige structuren stond centraal in het oude Mitsraim. Obelisken, pyramide’s, beelden van Farao’s en afgoden bepaalden de Egyptische denkwereld. Onbeweegbare onvergankelijkheden waren de basis van het Egyptische denken. Farao’s waren goden en werden na hun dood vereeuwigd is stenen kolossen. De tienduizenden slaven, die hun leven lieten om de stenen van de pyramiden te vervoeren, waren onbetekenend in het Egyptische denken. Dode beelden vormden de essentie.

HaSjeem, G’d wilde dit onmenselijke denken uit het Joodse volk bannen. Direct na de Exodus uit Egypte liet Hij Zijn volk in tijdelijke hutten wonen. Hiermee werd benadrukt, dat het in het leven niet zo zeer gaat om de aardse structuren, die mensenhanden hebben opgebouwd.

De levende mens staat centraal. Er wordt, symbolisch, korte metten gemaakt met de stenen cultuur van Egypte. Kedoesja, heiligheid worden wij deelachtig als wij ons los kunnen maken van dat materialistische eeuwigheidsdenken, waarin natuurkrachten en de menselijke creativiteit centraal staan. In het Jodendom gaat het om de mens en zijn relatie met het Opperwezen. Het sechach, de loofbedekking, moet doorzichtig zijn. Wij moeten naar boven kunnen kijken en de Hemel kunnen zien vanuit onze aardse woning.  Als wij G’d en medemens vergeten, zijn wij volslagen verkeerd bezig.

Reacties zijn gesloten.