Parsja Soekot 5774

WAAROM ZITTEN WIJ ZEVEN DAGEN IN SOEKOT, LOOFHUTTEN?
Nieuwe maatschappelijke opvattingen, nieuw ontdekte achtergronden

We leven in een tijd dat alles alleen maar beter mag gaan en worden. Onze kennismaatschappij wil geen mislukkingen meer. Moderne mensen hebben hun geluksverlangen naar deze wereld verschoven. Alles moet hier en nu constant goed en gelukkig zijn. We leven in een tijd van zelfontplooiing waarin we langzamerhand alle onvolkomenheden te boven zullen komen. Geluk is het nieuwe toverwoord. Geluk en genot zijn doelen op zichzelf geworden. Geluk lijkt maakbaar. En het succes komt op succesvolle mensen schijnbaar zonder veel moeite aanvliegen. Maar de mens vergeet, dat veel van het ons voorgespiegelde geluk slechts vrolijke schijn is en dat ons geluk niet werkelijk in onze hand is.
Tegelijkertijd lijdt onze generatie aan een wat vage angst omdat onze materiële toekomst niet meer zo zeker is als die altijd geleken had. Mensen geloven nog voornamelijk in zichzelf. En ook dat heeft zijn negatieve kanten.

Soekot leert ons omgaan met al deze drie aspecten:
1. het leven hoeft niet alleen maar succes te zijn, we hebben recht op middelmatigheid;
2. maar ondanks gebrek aan zekerheid kunnen we grote simche (vreugde) kennen;
3. en we hoeven niet alles zelf te klaren. Een oog naar Boven is vaak een grote hulp. En dat zijn de lessen van de Soeka.

Dit staat al in onze oudste bronnen:
Maimonides (12e eeuw) verklaart in zijn More Nevoechiem – Gids voor de verdwaalden, dat wij in loofhutten wonen om ons te herinneren, dat we oorspronkelijk in grote tsores waren en woestijnbewoners waren (3:43).
Rabbi Ja’akov Asjerie licht toe, dat wij hiermee G’ds grote wonderen herinneren (Orach Chaim 625).

Ramban, Nachmanides, geeft een totaal andere reden “G’d wilde, dat wij zouden weten hoe de Joden in de woestijn beschermd werden door de Ananee hakavod, de wolken van G’ddelijke Majesteit” (Lev. 23:42).
Rasjbam, een kleinzoon van Rasji benadrukt verder, dat de Joden in de woestijn in een totaal onherbergzaam oord woonden en dat wij dankbaar moeten zijn voor het feit, dat wij later in Erets Jisraeel, het Joodse land wel vaste huizen, gevuld met al het goeds, kregen. Volgens deze commentatoren gaat het bij de Soeka vooral om een terugblik in de geschiedenis en niet zo zeer om de toekomst.

Andere verklaarders, meforsjiem, zien in de Soeka een educatieve gedachte, een opvoedkundige les, zoals Rabbi Efraim Luntsjits schrijft: ”G’d heeft ons opgedragen om onze vaste woning te verlaten en in een tijdelijke hut te gaan wonen opdat wij beseffen, dat deze wereld slechts van voorbijgaande aard is en van weinig waarde. Wij zijn hier op aarde slechts vreemdelingen en geen inwoners”.

Rabbi Jonathan Eybeshutz voegt hier aan toe, dat het een goede zaak is, dat wij aan het einde van de dagen van tesjoewa (inkeer) na Rosj Hasjana en Jom Kippoer, galoet, ballingschap op ons nemen om duidelijk te maken, dat het hele aardse, wereldse gebeuren in onze ogen van voorbijgaande aard is. De soeka is een symbool van vergankelijkheid en gebrek aan duurzaamheid.

Deze pedagogische benadering van de Soeka is gebaseerd op de vraag waarom G’d de Joden in de woestijn niet in stevige onderkomens heeft laten wonen. Deze vraag is des te sterker wanneer wij de Soeka niet vertalen als een hut of tent maar als Ananee hakavod, wolken van G’ddelijke Majesteit. Hoewel de Ananee hakavod als eerste air-conditioning in de menselijke geschiedenis werkten is hun tijdelijke karakter evident.

Opvallend is, dat nergens staat, dat G’d de Joden in de woestijn in hutten heeft laten wonen. Er staat alleen: “dat Ik de kinderen Israels in hutten heb laten wonen, toen Ik hen uitgevoerd heb uit het land Egypte”. Het lijkt wel alsof de Tora de Soeka introduceert als tegenwicht tegen Mitsraim, de Egyptische cultuur. Architectuur en verafgoding van massieve, reusachtige structuren stond centraal in het oude Mitsraim. Obelisken, pyramide’s, beelden van Farao’s en afgoden bepaalden de Egyptische denkwereld. Onbeweegbare onvergankelijkheden waren de basis van het Egyptische denken. Farao’s waren goden en werden na hun dood vereeuwigd is stenen kolossen. De tienduizenden slaven, die hun leven lieten om de stenen van de pyramiden te vervoeren, waren onbetekenend in het Egyptische denken. Dode beelden vormden de essentie.
HaSjeem, G’d wilde dit onmenselijke denken uit het Joodse volk bannen. Direct na de Exodus uit Egypte liet Hij Zijn volk in tijdelijke hutten wonen. Hiermee werd benadrukt, dat het in het leven niet zo zeer gaat om de aardse structuren, die mensenhanden hebben opgebouwd.
De levende mens staat centraal. Er wordt, symbolisch, korte metten gemaakt met de stenen cultuur van Egypte. Kedoesja, heiligheid worden wij deelachtig als wij ons los kunnen maken van dat materialistische eeuwigheidsdenken, waarin natuurkrachten en de menselijke creativiteit centraal staan. In het Jodendom gaat het om de mens en zijn relatie met het Opperwezen. Het sechach, de loofbedekking, moet doorzichtig zijn. Wij moeten naar boven kunnen kijken en de Hemel kunnen zien vanuit onze aardse woning. Als wij G’d en medemens vergeten, zijn wij volslagen verkeerd bezig.

DE PUNTJES OP DE I
Soekot kent vele voorschriften. Het is gedienstig weer even enkele highlights de revue te laten passeren voordat we ze vergeten.

De Soeka
1. Als men een soeka bouwt met een dak dat open en dicht kan, moet men dat dak openmaken voordat men het schach plaatst. Bij voorkeur moet het dak open staan bij de aanvang van het soekot-feest (Mattee Efraïm).
Men moet er ook voor oppassen, dat het dak helemaal open kan en rechtop boven de wand van de soeka staat. Als dat niet het geval is, maar het schuin naar binnen staat, enigzins boven het schach (zelfs al is dat niet zoveel dat daardoor de soeka pasoel wordt), dan mag men daaronder niet zitten, want dan zit men onder een schuin dak in plaats van onder het schach.
2. Een soeka die speciaal voor de feestdagen gebouwd wordt, is vrijgesteld van een mezoeza. Echter een soeka die het hele jaar gebruikt wordt, heeft een mezoeza nodig, en is daar dan ook op soekot niet van vrijgesteld. Men hoeft dus na het feest de mezoeza niet opnieuw te bevestigen.
3. Men kan aan zijn verplichtingen voldoen met een geleende soeka, maar niet met een gestolen soeka. Daarom is het verboden een soeka op te zetten op openbaar terrein. Men moet hiervoor altijd toestemming vragen bij de lokale overheid.
4. Men mag van het hout van de soeka geen ander gebruik maken, noch van de wanden, noch van het sach, tot na Simchat Tora, omdat het bestemd werd voor een mitswa. Het is zelfs verboden er een stukje riet van af te nemen om als tandenstoker te gebruiken.
5. Ook na Soekot, wanneer men de soeka uit elkaar genomen heeft, moet men niet op het hout gaan staan en er ook niet op een verachtelijke manier gebruik van maken. Het wordt immers beschouwd als een voorwerp dat bestemd is voor een mitswa, net als tsitsiet.
6. Op de dag voor Soekot eet men na de middag geen brood meer, opdat men met trek aan de maaltijd in soeka gaat. Men heeft extra tseddaka op de dag voor Soekot.

Lesjeev basoeka en Sjehechianoe, wisselende volgordes
Nadat men ’s avonds teruggekeerd is uit sjoel, maakt men onmiddellijk kiddoesj in de soeka. Maar men maakt alleen kiddoesj als het zeker nacht is. Wanneer men met de kiddoesj de beracha leesjeev basoeka zegt, bedenkt men daarbij dat men zich met deze beracha bevrijdt voor deze maaltijd, en ook voor het eventueel slapen en voor al de andere bezigheden in de soeka, tot de kiddoesj van de volgende ochtend. En wanneer men de beracha Sjèhèchianoe zegt, bedenkt men dat men Sjèhèchianoe voor het feest zegt en voor de soeka. Daarom zegt men op de eerste avond eerst de beracha leesjeev basoeka en daarna Sjèhèchianoe, zodat de beracha Sjèhèchianoe ook geldt voor de soeka. En op de tweede avond zegt men eerst Sjèhèchianoe en daarna leesjeev basoeka.

De Soeka als het regent
1. Op de eerste avond [van Soekot] is men verplicht op zijn minst een stuk brood ter grootte van een kezajit (een kezajit is een olijfgrootte en meet 28,8 tot 33 cm3) in de soeka te eten. Zelfs wanneer dat uiterst oncomfortabel is, moet men toch in de soeka eten. Wanneer het regent en het erop lijkt dat het binnen een uur of twee zal ophouden met regenen, dan wacht men en daarna maakt men Kiddoesj en eet in de soeka zoals het hoort.

2. Maar wanneer het er naar uitziet dat de regen niet stopt, of men heeft gewacht en het is niet gestopt, dan maakt men kiddoesj in de soeka, zegt de beracha Sjèhèchianoe en bedenkt daarbij dat deze beracha Sjèhèchianoe ook voor de soeka geldt, maar men zegt niet de beracha „leesjeev basoeka”.

Dan wast men zijn handen, zegt de beracha Hamotsi, en men eet in de soeka zonder een onderbreking te maken een stuk brood, ter grootte van een kezajit. Daarna gaat men zijn huis binnen (of doet het soeka-dak dicht) en beëindigt daar de maaltijd. Men moet in het geval van verplaatsing van de maaltijd naar binnen in het huis, bij het handenwassen en bij het maken van motsie in de geopende soeka, de gedachten hebben dat men de maaltijd op een andere plek, n.l. in zijn huis voortzet.
Wanneer de regen tijdens of na de maaltijd stopt voordat men Birkat Hamazon gezegd heeft, dan gaat men terug naar de soeka (of doet het dak weer open), zegt daarna de beracha leesjeev basoeka, eet nog iets meer dan een kezajit brood en zegt Birkat Hamazon.
Wanneer de regen gestopt is nadat men al Birkat Hamazon gezegd heeft, dan gaat men ook naar de soeka, wast zijn handen een tweede maal en eet iets meer dan een kebeitsa (50 cm3) brood, nadat men eerst de beracha leesjeev basoeka gezegd heeft. Daarna zegt men Birkat Hamazon. Dit is dus een tweede maaltijd. Wanneer, nadat de regen is opgehouden, het water nog nadruppelt in de eigen soeka, en er bevindt zich in de wijk een soeka die goed gesloten was en die men opengemaakt heeft nadat de regen is opgehouden, dan gaat men daar naartoe en eet zijn brood daar opgewekt op.

3. Het is ook op de tweede avond verplicht om in de soeka te eten, zelfs als dat zwaar valt. Er is echter één verschil met de eerste avond, namelijk dat wanneer men ziet dat de regen niet ophoudt, of men heeft gewacht en het is niet opgehouden, dan maakt men kiddoesj in huis en men eet daar, en voordat men de Birkat Hamazon zegt, gaat men naar de soeka en daar eet men minstens een kezajit brood zonder de beracha leesjeev basoeka te zeggen, waarna men terug in zijn huis gaat en daar men de Birkat Hamazon zegt. (Of men blijft in de Soeka zitten als dat mogelijk is).
(Bron: Kitsoer Sjoelchan Aroech NIK)

Reacties zijn gesloten.