Religieuze en menslievende continuïteit, een zegen van licht met messiaanse trekjes

Rabbijn mr. drs. R. Evers, Rabbijn van het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap

We leven in een turbulente tijd van crisis en natuurrampen. Het Jodendom heeft ons veel te bieden. Natuurlijk dragen wij bij aan de leniging van nood bij grote en kleinere rampen die de mensheid treffen. De ramp op de Filippijnen gaat niemand in de koude kleren zitten. Wij hebben een lange traditie op het gebied van tsedaka – liefdadigheid – waarbij wij niet alleen aan onze eigen tsarot (tsores, ellende) denken maar getuigen van een universele liefde voor alle mensen.

Het Jodendom is een universele religie die zonder dwang of opdringerigheid van onze kant voor alle wereldbewoners een boodschap heeft. Wij evangeliseren niet en bekeren niet onder directe of indirecte dwang. Wij dragen onze boodschap met liefde uit. Hij of zij die deze boodschap wil opvangen, kan reeds nu deel uit maken van een geschiedenis, die bijzonder veel geestelijke aspecten combineert met grote godsdienstige en menslievende continuiteit. Maar onze boodschap blijft voornamelijk een spiritueel lichtje. Een typisch voorbeeld hiervan is Chanoeka.

Menora Rotterdam 1913Bij het aansteken van de Chanoekalichten lezen wij een opmerkelijke verklaring: “Deze lichten, die wij aansteken, zijn er slechts om er naar te kijken”. Het aansteken van het Chanoekalicht dient geen praktisch doel van verlichting. Het doel is de aanwezigheid van de lichten zelf. De lichten symboliseren het licht van de Tora, die de mensheid bevrijd heeft van allerlei vormen van afgoderij, de zelfverering van de mens voorop.

Door het aansteken van de Menora worden wij ervan doordrongen, dat de bijdrage van het Jodendom aan de spirituele en religieuze verheffing van de mensheid nog even levend en reëel is als twee- of drieduizend jaar geleden.

Wij steken aan richting de straat om onszelf en anderen eraan te herinneren, dat het licht van de Tora ons alles geschonken heeft om ons te meten met hetgeen de buitenwereld te bieden heeft.

Maar waar komt Chanoeka vandaan? Chanoeka staat nergens in Tenach (de Bijbel)!? Alle feestdagen op de Joodse kalender zijn in Tenach verankerd. Chanoeka vormt de uitzondering. Het wordt nergens in Tenach genoemd.
Toch hebben we van de Chanoeka geschiedenis de meeste bronnen. Zo zijn er de vier Maccabeeënboeken, de Rol van Antiochus en het boek Jehoediet, waarin de belegering van het stadje Betoelija door de Syrische veldheer Holofernes wordt beschreven. De knappe weduwe Jehoediet slaagt erin door de vijandelijke linies heen te dringen en wordt door Holofernes uitgenodigd in zijn tent. Zij bereidt hem melkgerechten, waarvan hij dorstig wordt waarna Jehoediet Holofernes dronken voert en hem in zijn roes onthoofdt. Toen zijn soldaten hem de volgende ochtend dood aantroffen, trokken zij in verwarring terug. Ter herinnering hieraan schrijft de Joodse codex voor om op Chanoeka kaasgerechten te eten.

Licht voor de volkeren
Chanoeka vieren wij tegenwoordig door het aansteken van de Chanoekia. Vrijwel niets herinnert ons nog aan de heldhaftige strijd van de Maccabeeën. Is het bekvechten van de Joodse onafhankelijkheid dan niet de moeite van het herinneren waard? Heeft twee duizend jaar diaspora ons ongevoelig gemaakt voor het belang van een eigen tehuis? Zeker niet! Reeds in de tijd van onze Aartsvaders Awraham, Jitschak en Ja’akov heeft G’d er keer op keer weer op gewezen, dat het Joodse volk slechts kan gedijen in Israël. De exodus uit Egypte was gericht op een eigen, vrij land. De gebeurtenissen uit de moderne geschiedenis tonen ditzelfde thema: alleen in Israël is er een werkelijke Joodse toekomst. Nergens ter wereld is het Jodendom tot zo een grote bloei gekomen als in onze dagen in het Heilige Land.

Rabbi Jehoeda Halevi (12e eeuw) legt in zijn filosofische werk de Koezari uit, dat gelijk iedere plantensoort zijn eigen fysiek gunstige omstandigheden kent, ook het Joodse volk een ideale groeiomgeving nodig heeft om tot steeds grotere spirituele hoogten te komen.
Een klassieke variant van de beruchte ‘Blut und Boden’-theorie? Nee, want wij spreken niet van een incestueuze gebondenheid aan onze geboortegrond en klagen niet over een gebrek aan ‘Lebensraum’. Wij spreken niet over een recht op onze ‘Heimat’ maar over een door G’d opgedragen plicht om het Land te bewonen en daar de geboden uit de Tora na te komen.

Het Joodse volk heeft een universele opdracht om als banier der volkeren een geestelijk voorbeeld, een lichtbaken te zijn van het levende monotheïsme maar kent geen neurotische gebondenheid aan heilige plaatsen en stenen.

De Tempel in Jeruzalem zal eens in de dagen van de Masjieach het spirituele middelpunt van alle volkeren vormen. De tijd is tot op heden nog niet gekomen. De geschiedenis heeft ons geleerd, dat ons culturele erfgoed voldoende krachtig is om ook op vreemde bodem onze Joodse identiteit springlevend te houden.

Reacties zijn gesloten.