Parsja Mikeets 5774

(BEREESJIET / GENESIS 41:1 – 44:17)

MIKEETS (aan het einde)
Joseef verklaart Farao’s dromen: er zal binnenkort een periode van 7 jaar van grote overvloed aanbreken, gevolgd door 7 jaren hongersnood.
Fara’o stelt Joseef aan als onderkoning en geeft hem Asenat tot vrouw. Hij krijgt twee zonen: Menasjee en Efraïm.
Joseef zorgt ervoor dat heel veel voedsel wordt opgeslagen.
Ja’akov hoort dat er graan is in Egypte. Zijn zoons buigen voor Joseef zonder hem te herkennen. Joseef beschuldigt hen van spionage. Hij verkoopt ze wel voedsel maar houdt Sjimon achter als gijzelaar.
Sjimon komt pas vrij als zij Benjamin hebben meegebracht als bewijs dat zij eerlijk zijn. Hun geweten gaat spreken over de verkoop van Joseef. Deze verstaat wat ze zeggen.
Het geld voor de koop van het voedsel wordt in hun voederzakken teruggelegd en bij de ontdekking worden de broers erg ongerust.
Als het voedsel op is, willen de broers weer graan kopen in Egypte. Eerst weigert Ja’akov Benjamin mee te geven maar tenslotte geeft hij toe.
Als Joseef Benjamin ziet, raakt hij erg ontroerd. Hij ontvangt hen in zijn eigen huis. Dan geeft Joseef bevel het geld weer in de voederzakken te doen. Joseefs beker wordt in Benjamins zak gelegd.
Als die beker ontdekt wordt, moet Benjamin Joseefs slaaf worden maar Jehoeda bekent dat de broers schuldig zijn (aan de vermissing van hun broer Joseef) en stelt dat allen slaven worden voor Joseef. Deze echter weigert dit.

Mikeets is de 10e parsja,
telt 146 pesoekiem, verzen,
2022 woorden, 7914 letters en
is de 5e na langste parsja.

VERDIEPING I: DRIE STADIA
Langzamerhand trekt Ja’akovs familie naar Egypte. Daar worden zij langzamerhand een Joods volk. Daarna ontvangen zij de Tora en worden zij een Tora-volk. Deze driedeling wordt door Rabbi Akiva in de Pirkee Avot (Spreuken van de Vaderen 3:14) behandeld:
`Bevoorrecht is de mens, dat hij naar het evenbeeld van G’d is geschapen. Het is een bijzonder voorrecht, dat hij zich realiseert dat hij naar G’ds evenbeeld geschapen is. Er is immers gezegd: ‘Want in een passend beeld maakte G’d de mens’ [Genesis 9:6].

Dat wij de manier waarop we geschapen werden kennen, voegt een extra lieflijke dimensie toe aan het geschenk van het leven. Wanneer men de waarde van een geschenk niet kent, ontbreekt het aan waardering. De mens wordt zo hoog aangeslagen dat G’d hem bewust maakt van de waarde van de schepping (Rambam, Rabbenoe Jona, Bertinoro).
De eerste Misjna (lering) van het derde hoofdstuk drukt de mens met zijn neus op het feit van zijn nederig ontstaan: ‘Je komt uit een stinkende druppel’. Rabbi Akiva houdt echter de eer van de mens hoog door te stellen dat hij geschapen is naar het beeld van G’d. In tegenstelling tot het vooruitzicht uit de eerste Misjna: ‘Je gaat naar een een plaats van stof en verval’ noemt Rabbi Akiva ons kinderen van G’d. Het idee hierachter is dat G’d ons als liefhebbende vader wil verbeteren.
In plaats van te benadrukken dat we overal rekening en verantwoording voor af moeten leggen, leert Rabbi Akiva ons dat ons een heel dierbaar geschenk gegeven is, de Tora. De Tora is tegengif tegen de slechte neiging en zal ons op de dag van de beoordeling bevrijden.
Deze eerste woorden van de Misjna slaan op alle mensen. Het feit dat de mens geschapen is naar het beeld van G’d impliceert, dat hij een vrije wil heeft en kan kiezen tussen goed en kwaad (Tiferet Jisra’eel).

• Jisra’eel is bevoorrecht, dat zij de kinderen van G’d worden genoemd. Het is een bijzonder voorrecht, omdat zij zich realiseren, dat zij de kinderen van G’d worden genoemd. Er is immers gezegd: ‘Kinderen zijn jullie van de Eeuwige, jullie G’d’ [Deut. 14:1]. Jisra’eel is bevoorrecht, dat hen een kostbaar voorwerp is geschonken.
Dit slaat alleen op het Joodse volk. Het Joodse volk verliest het G’ddelijke beeld nooit omdat zij een relatie met G’d hebben als een zoon met een vader (Tiferet Jisra’eel).
• Het is een bijzonder voorrecht, omdat zij zich realiseren, dat hun een kostbaar voorwerp is geschonken, waarmee de wereld is geschapen. Want er is gezegd: ‘Want een goede Leer heb Ik jullie gegeven, Mijn Tora, verlaat die niet’ [Spreuken 4:2].

De Tora is de blauwdruk waarmee de wereld is geschapen. Onze Wijzen verklaren op het vers: ‘G’d schiep in het begin’ [Genesis 1:1] dat de wereld geschapen werd vanwege de Tora die ook het begin wordt genoemd. Ten behoeve van de Tora heeft G’d de wereld en aarde geschapen (Rasji). [Zie Rasji’s commentaar op Genesis 1:1.]
Het hele universum werd geschapen omwille van de Tora en om te voorzien in de behoeften van degenen, die de Tora bestuderen en in acht nemen (Rabbenoe Jona, Bertinoro; voorgaande is een bewerking van de verklaring op Pirkee Avot van Rabbi A. Davis, verkrijgbaar bij het NIK).

VERDIEPING II: DE DROMEN VAN FARAO
Na twee volle jaren had Farao een droom. Hij droomde dat hij bij de Nijl stond. Hij zag zeven koeien uit de Nijl komen. Dat waren mooie koeien, die goed in het vlees zaten…Daarna kwamen er weer zeven koeien uit het water. Die waren lelijk en mager…En die aten de zeven mooie, vette koeien op…Maar toen ze die hadden opgegeten, was daar niets van te merken: ze zagen er nog even mager uit als eerst…Farao kreeg daarna weer een droom. Zeven mooie, rijpe korenaren groeiden op uit één halm. Toen schoten er zeven andere aren op; die waren mager en verschroeid. En die magere aren slokten de zeven volle aren op.

Diepe symboliek
De dromen van Farao hebben een diepere betekenis. De Tora beschrijft niet alleen belangwekkende historische gebeurtenissen maar ook lessen in onze dagelijkse `avoda’, onze wijze van G’d dienen.
We gaan nu de diepe symboliek van de Tora in. De zeven mooie, vette koeien symboliseren de zeven mooie manieren om G’d te dienen: 1. Hem liefhebben 2. Hem vrezen 3. Trots zijn op G’d en Zijn Tora 4. De kwade neiging overwinnen 5. Hasjeem danken 6. Zich hechten aan het Opperwezen en 7. G’d tot onze Koning en Koning van de wereld kronen. Dit zijn de 7 goede eigenschappen van kedoesja, heiliging.
Daartegenover staan de 7 onheilige invloeden of eigenschappen die aan deze 7 goede manieren afbreuk doen. Deze worden gesymboliseerd door de 7 magere en lelijke koeien, die al het goede en mooie dat een mens heeft opgebouwd willen afbreken. In Farao’s droom eten zij gewoon de goede dingen van de mens op en het was alsof die goede dingen nooit hadden bestaan.
Beide dromen duiden op passies, lusten en verlangens, die al het goede in de mens kunnen verteren. Er zijn twee belangrijke verlangens in het leven, die de mens moet leren beteugelen: sexuele neigingen (de droom over de koeien; para, koe betekent in het Hebreeuws ook vruchtbaar zijn) en alles wat met het consumeren, van inkomensverwerving tot milieu, te maken heeft (de droom over de korenaren).
De eerste overtreding in de menselijke geschiedenis was op het gebied van eten: Adam en Eva aten van de verboden boom van kennis van goed en kwaad. Deze overtreding heeft de dood in de wereld gebracht. Deze neiging tot grenzeloos consumeren is in de ogen van onze medemens niet zo kwalijk als de neiging sexuele grenzen te overschrijden.
Deze laatste kan zo ernstig zijn, dat al het goede, dat een mens zijn leven lang gepresteerd heeft, hierdoor meegesleurd wordt in de afgrond van het kwade. De `lelijkheid’ en verdorvenheid van dit laatste is dusdanig alles vernietigend, dat het de hele persoonlijkheid doordrenkt en de mens in zijn totaliteit onacceptabel maakt voor zijn omgeving. Helaas, dus met voorbijzien van al het goede in het verleden.

Joseef heerste over beide neigingen: hij kon de verleidingen van zijn bazin weerstaan en werd heer en meester over het eten van Egypte. Joseef heeft hiermee de weg gebaand voor zijn broers en hun familie. Hij wilde hiermee het Egyptische galoet, de ballingschap in Egypte voor hen op religieus niveau enigszins draaglijk maken en voor hen verzachten. Joseef `heiligde Egypte’ voor zijn immigrerende familieleden. Hij verzamelde al het graan en distribueerde het eerlijk.
Joseef maakte het voor zijn familie gemakkelijker om niet te vallen voor de druk van de `parnose’ en het werk als voorbereiding van het dagelijks consumeren. Joseef droeg ook zijn steentje bij aan de verbetering van de sexuele moraal in Egypte. Maar dit alles mocht niet baten. De Egyptische verdrukking was uiteindelijk genadeloos…(Netiwot Sjalom).

Chanoeka: filosofie tegenover jiddisje chogme
Hoewel wij Joden slechts een kleine minderheid zijn van de wereldpopulatie, hebben wij toch de bijna onmogelijke taak gekregen om de hele wereld te verlichten met het licht van de Tora. Wij worden geacht een licht voor de volkeren te zijn. Is dat niet wat te veel gevraagd? Nee, onze Chachamiem (Wijzen) hebben gesteld: “Aansteken is de mitswa”. Hiermee geven zij ons een hint van wat er van ons verwacht wordt.
De Tora heeft natuurlijk zelf het G’ddelijke potentieel om zich overal te verspreiden en geaccepteerd te worden. Wat er van ons verlangd wordt, is dat wij hiermee een begin maken, ondanks alle obstakels.
De Menora symboliseert de uitstraling van G’ddelijke wijsheid. De Grieks-gezinden probeerden de Joden te overtuigen van de superioriteit van hun filosofisch systeem. In de Menora brandden de lichten juist boven de houders om ons aan te geven, dat er een G’ddelijke wijsheid bestaat, die hoger reikt dan de beperkingen van de zevendaagse Schepping.
De overwinning van de Maccabeeën betekende dus tegelijkertijd, dat wij de G’ddelijke wijsheid uit de Tora hoger stellen dan zelfs de fraaiste menselijke filosofieën. De vlammen van de Menora symboliseren onze band met het Hogere. Het vertegenwoordigt de ‘verlichting’, die ons ten deel is gevallen door de Tora. De Grieks-gezinden wilden juist dit licht doven. De olie van de Menora moet rein zijn. De Grieks-gezinden wilden desnoods onrein licht tolereren in de Tempel, maar het zuivere G’ddelijke licht probeerden zij te doven. Een onaangetast kruikje olie werd gevonden, waarmee de Menora, wonder boven wonder, zelfs acht dagen kon blijven branden.

Olijfolie
Alleen de zuiverste olie mocht gebruikt worden in de Menora (Exodus 27:20). De Midrasj ziet hierin de volgende gedachte: het Joodse volk wordt vergeleken met een olijf. Olijfolie brandt pas goed na een proces van uitpersen en fijnstampen. Hetzelfde kan gezegd worden van het Joodse volk. Onze geschiedenis leert ons, dat wij ons geloof nooit hebben opgegeven, ondanks alle vervolgingen. Misschien mogen wij het nog sterker stellen: ons spirituele licht schijnt het felst wanneer men ons in een hoek probeert te dringen. Er was slechts olie voor één nacht. Hoeveel onderdrukking kunnen wij verdragen? We hebben vele ‘nachten’ overleefd; een klein beetje geloof en vertrouwen heeft ons eeuwenlang in stand gehouden. De historicus Mark Twain verbaasde zich reeds jaren geleden over de geestelijke veerkracht van het Joodse volk.

Maar er is meer: olie wordt ook gebruikt voor het zalven en inwijden van koningen en priesters. Het woord Masjie’ach betekent de gezalfde met olie. Chanoeka zou ons begeleiden door het laatste Galoet tot de tijd van de Masjie’ach. Het negende lampje is de vervulling. De ‘sjammasj’ betekent dienaar, de rol die het Joodse volk zal hebben in die glorieuze toekomst, wanneer het zijn G’d ongestoord zal kunnen dienen in de derde Tempel, bimhera bejamenoe, ameen.

Reacties zijn gesloten.