Parsja Kie Tisa 5774

(SJEMOT/EXODUS 30:11 – 34:35) 

KIE TISA (als je neemt).
• Er vindt een volkstelling plaats, waarbij arm en rijk ieder een halve sjekel betaalt.
• Betsaleel wordt aangesteld als architect.
• Op Sjabbat mag er niet aan het Heiligdom worden gewerkt.
• Mosjee is 40 dagen op de berg en ontvangt de Stenen Tafelen.
• Het volk denkt dat Mosjee niet terugkomt en eist van Aharon dat er een zichtbare god gemaakt wordt.
• HaSjeem is woedend, wil het volk doden en uit Mosje een nieuw volk creëren.
• Mosje gooit de Stenen Tafelen stuk en voltrekt samen met de stam Levie – die het gouden kalf niet diende – de doodstraf aan 3000 afgodendienaren.
• Mosje houwt nieuwe stenen uit waarop G’d nog eens de Wet schrijft: vernieuwing van het Verbond tussen G’d en Israël.

is de 21e parsja, bestaat uit 14 parsjiot, afdelingen,
waarvan 10 open en 4 gesloten zijn, telt 139 pesoekiem, verzen, 2002 woorden, 7424 letters en is hiermee de 10 na langste parsja. Bevat 4 ge- en 5 verboden.

VERDIEPING I: Mosje ontving de Stenen Tafelen.
Ik behandel enkele aspecten van het geven van de Tora:

1. Het feest Sjavoe’ot wordt de tijd van het geven van onze Tora genoemd en niet de tijd van het ontvangen van onze Tora, hoewel we altijd aannemen dat Mosje de Tora ontving. De Chidoesjee haRim legt uit dat de Tora alleen één keer werd gegeven maar dat het ontvangen van de Tora niet gebonden is aan een specifiek moment.
Iedereen moet de Tora elke dag opnieuw ontvangen. De Kotzker Rebbe legt uit dat op Sjavoe’ot de Tora aan iedereen gelijk werd overhandigd maar dat het niet door iedereen gelijk werd ontvangen. Iedereen ontving slechts dat wat hij in staat was op te nemen en te begrijpen.

2. Mosje ontving zowel de mondelinge als de schriftelijke leer op Sinai. Zonder de mondelinge leer, de uitleg van de schriftelijke Tora, zouden we de werkelijke betekenis van de geschreven leer niet kennen.
De Tora stelt ‘En ik zal jou stenen tafelen geven en de Tora en de mitsvot’ (24:12). De Tora slaat op de geschreven leer, de mitsvot slaat op de mondelinge leer, die de geschreven tekst en de mitsvot (geboden) uitlegt tot in de kleinste details. Alle geboden zijn dus op de berg Sinai aan Mosje gegeven, samen met hun uitleg (Rabbenoe Jona).

3. In de Spreuken der Vaderen (3:5) zegt Rabbi Nechoenja ben Hakana: Ieder die het juk van de Tora op zich neemt, wordt ontlast van het juk van de overheid en van de burgerlijke samenleving. Maar wie het juk van de Tora van zich afwerpt, hem wordt het juk van de overheid en van de burgerlijke samenleving opgelegd.
De Misjna bespreekt het geval van degene die het concept van Tora min Hasjamajiem, de G’ddelijke oorsprong van de Tora, ontkent: wanneer men dat wat charoet is al haloechot – geïnscribeerd is op de Stenen Tafelen, accepteert, zal men uiteindelijk cheroet, vrijheid, genieten van wereldse lasten (Rambam).

4. “Iedereen die zich met beoefening van de Tora bezighoudt, vindt de ware verheffing”. Mensen zullen hem respecteren en hem vrijmaken van de seculiere verantwoordelijkheden (Vitry). Het feit dat de stenen tafelen het werk van G’d waren en niet van een gezant geeft aan hoe zij door G’d geliefd en gekoesterd werden. Dit is het sterkste bewijs dat degene die zich bezig houdt met G’ds Tora vrijer is dan alle andere mensen (Ja’avets).
Het weerspreekt het idee dat de gelovige en praktiserende Jood een vreselijk zwaar juk op zijn nek draagt. Eerder is het omgekeerde waar. Hij is vrij van de fouten, verleidingen en van de vernederende last die hem door een grillige maatschappij worden opgelegd (Tiferet Jisra’eel en S.R. Hirsch).

5. Rabbi Josee ben Kisma vertelde: “Eens ontmoette ik iemand die mij vroeg waar ik vandaan kwam. Ik antwoordde hem: ‘Uit een grote plaats, waar veel Wijzen en schriftgeleerden wonen’. Daarop zei hij: ‘Meester! Zou u bij ons willen komen wonen? Dan geef ik u talloze duizenden gouden denaren, edelstenen en paarlen’. Ik antwoordde hem: ‘Al geef je mij alle zilver, goud, edelstenen en paarlen ter wereld, wil ik nergens anders wonen dan op een plaats van Tora” (Pirkee Avot 6:9).
Rabbi Josee ben Kisma antwoordde: Als jullie mij alle rijkdom van de hele wereld zouden geven, zou iedereen arm zijn en zou ik in staat zijn om iedereen van alle levensbehoeften te voorzien. Dit zou de grootste vorm van liefdadigheid zijn. Toch zei hij: ‘Ik wil niet buiten een plaats van Tora wonen’. Hoewel liefdadigheid en rechtvaardigheid de grootste verdiensten zijn, moet men zich toch realiseren dat het op geen enkele manier te vergelijken is met de verdienste van Tora leren.

We leiden dit af uit wat Koning David zei: ‘De leringen uit Uw mond zijn mij meer waard dan een vermogen van goud en zilver’. Niemand gaf meer liefdadigheid dan Koning David, die zijn hele rijkdom wegschonk aan goede doelen; toch verklaarde hij dat de verdienste van het Tora-leren groter was dan de verdienste van liefdadigheid en het bouwen van het Beet hamikdasj (Midrasj Sjemoe’eel).

Verdieping II: Melk en vlees scheiden
Een van de meest ingrijpende Tora-voorschriften is het scheiden van melk en vlees. Het braden van vlees in boter of het eten na de vleesmaaltijd van een lekker melkkost toetje zijn voor ons een onmogelijke combinaties.
Ook op de inrich¬ting van de keuken oefent dit verbod vergaande invloed uit. Men heeft melk- en vleesbestek, borden, aanrechten, afwasmachines en spoelbakken: kortom twee gescheiden keukens.

”Je mag het bokje niet koken in de melk van zijn moeder” (Ex. 23:19, 34:26 en Deut. 14:21).

Avraham ibn Ezra (1092-1167) vindt het wreed en barbaars om een jong bokje in zijn eigen moedermelk gaar te koken.
Volgens Rabbi Sjemoe’eel ben Meir (1085-1174) was overal veel geitenmelk voorradig. Als je een bokje uitgerekend in de melk van zijn eigen moeder kookt, ben je ongevoelig.
Maimonides (1135-1204) vindt het een heidense gewoonte. Hij stelt dat heidense volkeren in Kena’an en omgeving een ritueel kenden waarbij men een bokje in de melk van zijn moeder kookte. Deze veronderstelling werd versterkt door kleitabletten die in Ras-Sjamra (Syrië) zijn gevonden. Deze lijken inderdaad een soort vruchtbaarheidsritueel te beschrijven waarbij men vlees in moedermelk kookte. Doordat moedermelk met nieuw leven werd geassocieerd, kende men deze vloeistof grote magische krachten toe.
Rabbi Aharon Halevi (14e eeuw) ziet in het samen koken van het bokje en zijn moedermelk geen verboden heidens gebruik maar eerder een inbreuk op de natuurlijke gang van zaken. Het bokje en de moedermelk zijn twee aparte aspecten van de levenscyclus van het dier, die niet vermengd moeten worden. In dezelfde trant wijst Rabbi Efraim Luntshits (16e eeuw) op de gelijke bron van melk en het bokje. Beide worden volgens hem geproduceerd uit het bloed van het moederdier. Toch moeten we leren scheiden.

De Tora noemt drie keer het verbod om ‘een bokje in de melk van zijn moeder te koken’. Het verbod gaat verder dan alleen maar een bokje. Ook koeien, schapen of geiten vallen onder dit verbod. De uitdrukking ‘in de melk van zijn moeder’ moet eveneens niet letterlijk worden opgevat: ook de melk van een willekeurig ander dier – koe, schaap of geit – valt onder het verbod.

Gevogelte (kippen, duiven en dergelijke) en wild – bijvoorbeeld een steenbok, hert of gnoe – vallen volgens sommige Talmoedgeleerden buiten dit verbod.
Ook vissen vallen buiten het verbod en kunnen dus gewoon in boter worden gebakken. Sommige Oriëntaalse Joden eten echter ook geen vis samen met melk omdat dit ongezond zou zijn.

HAFTARA: I Koningen hoofdstuk 18
De profeet Elijahoe lukte het om alle aanwezigen bij de berg Carmel tot tesjoewa, inkeer te brengen na hun val voor de Ba’al. Dit is het verband met Kie tisa waarin Mosje het volk na het gouden kalf terugbrengt naar hun Joodse oorsprong.
Velen waren gevallen voor de Ba’al-cultus, die ook wel de vruchtbaarheidscultus wordt genoemd. Onder koning Achav en Izevel was de afgodendienst wijd verspreid. Achav beroemde zich op het feit, dat hij overal in Israel afgodenbeelden had geplaatst maar dat de G’ddelijke straf nog niet geëffectueerd was. Er was genoeg regen.
Elijahoe werd kwaad en zwoer hem, dat er voorlopig geen regen zou komen. In het derde jaar was de hongersnood op z’n ergst. G’d had medelijden met Zijn volk en stuurde Elijahoe naar Achav om te vertellen, dat er regen zou komen. Elijahoe was het hier in eerste instantie niet mee eens maar ging toch op weg.

Achav had een dienaar, die Ovadja heette. Ovadja was eigenlijk een Edomiet maar was Joods geworden. Deze Ovadja had honderd van Hasjeems profeten in twee grotten verstopt en bracht hun dagelijks voedsel. Achav wist dat hij een vroom man was en hoopte, dat hij door Ovadja’s spirituele verdiensten toch enigszins door G’d gezegend zou worden.

Toen Ovadja op zoek was naar een weide voor het vee van Achav, kwam hij Elijahoe tegen. Elijahoe wilde dat Ovadja hem naar Achav zou brengen. Toen Achav Elijahoe tegemoet kwam, verweet hij hem, dat hij de ellende over Israel gebracht had. Maar Elijahoe weersprak hem en zei, dat Achav door zijn afgodische praktijken de rampspoed over het Joodse volk had gebracht. Elijahoe stelde Achav voor om alle Joden, de 450 Ba’al-priesters en de 400 Asjera-priesters bij de berg Carmel te verzamelen. Achav stemde hiermee in maar besefte niet, dat Elijahoe van plan was om alle Joden van de afgodendienst los te weken door een soort `wedstrijd’.

Streng sprak Elijahoe het volk toe: “Tot hoelang blijft U nog op twee gedachten hinken? Als Hasjeem G’d is, volg Hem dan. Als de Ba’al het is, volg dan hem”. Elijahoe stond als enige profeet van Hasjeem, die nog in het openbaar durfde te verschijnen, tegenover 850 Ba’al-priesters: “Breng ons twee stieren. De Ba’al-priesters mogen als eerste een stier uitkiezen. Laat ze die in stukken snijden en op de brandstapel leggen…U roept de naam van uw god aan en ik roep de naam van Hasjeem aan. Hij die antwoordt met vuur, die is de ware G’d”.

Maar aan de kant van de Ba’al-priesters bleef het stil. Elijahoe begon hen uit te lachen: “Roep zo hard mogelijk. De Ba’al is toch een god?!”. Elijahoe bouwde het verwoeste altaar van Hasjeem weer op, nam 12 stenen naar de twaalf stammen en overgoot het altaar met veel water. Elijahoe davvende tot Hasjeem, en werd verhoord. Alle Joden bogen diep neer en zeiden: “Hasjeem hoe Ha’Elokiem, Hasjeem is de Enige, ware G’d”. Iedereen deed tesjoeva.

Deze laatste woorden zeggen wij nog steeds aan het einde van de Jom Kippoerdienst. Ook de toekomstige verlosser, de Masjieach zal er voor zorgen, dat alle Bnee Jisraeel tesjoeva zullen doen.

Een van de lessen van deze episode is, dat ook het `hinken op twee gedachten’ een volkomen foutieve benadering van het Jodendom is. Hinken op twee gedachten betekent dat men een beetje aan het Jodendom doet en een beetje aan iets anders. Men kan zich dan altijd verontschuldigen omdat men altijd wel ‘iets aan het Jodendom’ heeft gedaan. Maar het Jodendom is geen excuus-religie. We moeten er volledig voor gaan.

Reacties zijn gesloten.