Maanjaar met zonne-gelijkschakeling

Het joodse jaar kent geen schrikkeldag maar een schrikkelmaand; en niet eens in de vier jaar, maar zeven keer in de negentien jaar. Rabbijn mr drs. R. Evers legt het allemaal uit.

We kennen een weekcyclus van Sjabbat tot Sjabbat, een maandcyclus van nieuwe maan tot nieuwe maan en een jaarcyclus van Pesach tot Pesach. Bij deze laatste cyclus komt het zonnejaar binnen.

De Joodse kalenderberekening volgt de loop van de maan om de aarde en is in principe een maanjaar. Maar vervolgens wordt het zoveel mogelijk in overeenstemming gebracht met het zonnejaar.
Het Jodendom houdt rekening met de jaargetijden omdat de Tora voorschrijft, dat Pesach in de lente en Soekot (Loofhuttenfeest) in de herfst moet vallen. Pesach heet het chag ha’aviev, het lentefeest en Soekot heet in de Tora een oogstfeest.

Centraal
De kalender staat in het Jodendom centraal. Het instellen van een kalender was het eerste gebod, dat het Joodse volk ontving toen ze een volk werden:

Deze maand zal voor jullie het begin van de maanden zijn. Deze maand (Nisan) zal voor jullie de eerste maand zijn (Exodus 12:2).

De Egyptische slaven waren geen baas over hun tijd. Na de bevrijding was de eerste opdracht een eigen kalender in te stellen.

Filosofie
De maankalender is filosofisch geïnspireerd: het toe- en afnemen van de maan staat symbool voor de wedergeboorte van het Joodse volk:

Gelijk de maan gaat het Joodse volk nooit verloren. Hernieuwde bloei en revival zijn te allen tijde verzekerd, zolang G’ds kinderen Hem loyaal blijven,

aldus de 19e eeuwse Duitse Rabbiner S.R. Hirsch.

Zonnejaar is geboden
Zonder gelijkschakeling met het zonnejaar zouden de Joodse maanden en feestdagen de seizoenen doorlopen, zoals dit bij de Mohammedanen het geval is. In de Islam zijn schrikkelmaanden verboden omdat dit volgens de Koran een ‘toevoeging van ongeloof’ zou zijn. Ten gevolge hiervan valt de Ramadan achtereenvolgens in de herfst, in de zomer, in de lente en in de winter. Bij ons is de gelijkschakeling met het zonnejaar een opdracht uit de Tora.

Molad, wedergeboorte
Wanneer de maan precies tussen de aarde en de zon in staat, is zij volledig onzichtbaar. De maan wordt daarna als het ware herboren. Daarom heet dit moment de ‘molad’, de geboorte van de nieuwe maan. ‘Deze maand’ werd door onze Wijzen uit de Talmoed geïnterpreteerd als iets tastbaars, iets aanwijsbaars. Het eerste zichtbare sikkeltje is het begin van de nieuwe maandberekening.

Vuren en renboden
Vroeger moest over het verschijnen van de nieuwe maan getuigd worden voor het Sanhedrien van 71 rechters in Jeruzalem. Zij riepen dan de nieuwe maand uit. Via vuren op de bergtoppen werd het nieuws door de hele Joodse wereld verspreid.
Toen de Samaritanen tegen het einde van de Tweede Tempel periode deze wijze van bekendmaking frustreerden, besloot men met renboden alle Joodse gemeenschappen in en buiten Israel op de hoogte te stellen van het exacte tijdstip van de nieuwe maandberekening. In het midden van de 4e eeuw werd een vaste kalender ingesteld.

Burgerlijke jaarrekening
Het burgerlijk jaar is gebaseerd op de loop van de zon. Julius Caesar stelde de zonnekalender op exact 365¼ dag. Het jaar duurde bij hem 365 dagen en om de vier jaar werd een schrikkeldag ingesteld. Latere astronomische berekeningen toonden aan, dat Caesars jaar 11 minuten en 13 seconden te lang was. In 1582 zag Paus Gregorius XIII zich hierdoor genoodzaakt de kalender te hervormen door gewoonweg 10 dagen te schrappen. 15 oktober 1582 volgde direct op de vierde oktober.

Tijd van verzoening
Rosj chodesj, de eerste dag van de nieuwe maan wordt gezien als een moment van bezinning en verzoening. In het toegevoegde moesaf-gebed van Rosj chodesj heet Rosj chodesj `een tijd van kappara, verzoening’.
Volgens Rabbiner Hirsch geeft de natuur aan, dat G’d van Zijn volk verlangt, dat zij Hem iedere maand weer opnieuw zoeken. Rosj chodesj duidt op een drang naar wedergeboorte, een frisse start, een nieuw niveau van relatie met het Opperwezen.

Vrouwen vrijgesteld
Rosj chodesj is een speciale dag voor de vrouwen. Volgens de Talmoed (B.T. Megilla 22b) en Rasjie zijn vrouwen vrijgesteld van werkzaamheden, zoals spinnen, weven en naaien – waarin de vrouwen hebben bijgedragen aan de bouw van het Misjkan (de Tabernakel).
Wat was er gebeurd? Mosje was op de berg Sinai geklommen om de Stenen Tafelen in ontvangst te nemen. Het volk raakte vertwijfeld omdat ze hun grote leider kwijt waren. Aharon wilde in de woestijn Sinai, vlak na Matan Tora (het geven van de Tora) voorkomen, dat het Joodse volk een gouden kalf zou maken. Maar de mannen drongen er erg bij hem op aan om het wel te maken. Aharon zei tegen zichzelf: “Als ik tegen Israël zeg: `Geef me goud en zilver’, zullen ze mij dat onmiddellijk brengen. Dat wil ik voorkomen. Ik wil de zaak rekken totdat Mosje terug is gekomen van de berg Sinai. Mosje zal hen kunnen terechtwijzen.
Aharon zei toen: “Geeft gij mij de oorbellen van uw vrouwen en uw zonen”. Hij hoopte dat hierdoor het plan zou mislukken. De vrouwen weigerden inderdaad om hun oorbellen te geven aan hun mannen en zeiden tegen hen: “Schandalig, jullie willen een gegoten beeld maken, dat geen enkele macht of kracht heeft”. G’d gaf de vrouwen hun beloning in deze wereld en de toekomstige wereld. Wat heeft Hij hen in deze wereld gegeven? Dat zij de nieuwe maansdagen stringenter dan de mannen mogen houden. En wat zal Hij hun als beloning geven in de toekomstige wereld? De dames zullen dan vernieuwd worden als de nieuwe manen” (Pirke De-rabbi Eliezer hoofdstuk 45).
Rabbi Jitschak, de auteur van het werk Or Zaroea uit Wenen wijst ons op de overeenkomst tussen de maancyclus en de menstruatiecyclus. ‘Gelijk de maan vernieuwt, vernieuwt het lichaam van de vrouw zich ook’ (Or Zaroea, Nida, 360).

Birkat hachodesj
Op de Sjabbat voor Rosj chodesj wordt de nieuwe maand `ingezegend’ met een speciaal gebed om gezondheid en overvloed. Deze Sjabbat heet Sjabbat mevarchiem, de Sjabbat waarop we de nieuwe maan inzegenen.
Ter herinnering aan de heiliging van de nieuwe maan in het klassieke Sanhedrien te Jeruzalem wordt het tijdstip van de komende `wedergeboorte’ van de nieuwe maan uitgeroepen.

Jom kippoer katan
Vlak voor Rosj chodesj wordt vrijwel iedere maand door sommige mensen een speciale Jom kippoer katan dienst gehouden, een kleine Verzoendagdienst. Deze is ingesteld als moment van bezinning en verzoening in de synagoge door 16e eeuwse Kabbalisten uit Safed (Tsefat)

Kiddoesj levana – inwijding van de maan
Nauw verbonden met Rosj chodesj is de Kiddoesj levana, inwijding van de maan. Men is verplicht iedere verschijning van de nieuwe maan in te wijden met een beracha – een zegenspreuk. In Joodse buurten verschijnen dan in de avond hele groepen gelovigen op straat om een beracha te zeggen over de nieuwe maan. Dit is een ceremonie met veel voorschriften en regels. Hieronder volgen enkele richtlijnen.
Men `bensjt’ de maan alleen na nacht, zodat zijn stralen duidelijk op aarde te zien zijn en men van zijn licht gebruik kan maken. Wanneer de maan door wolken bedekt is, bensjt men hem niet, tenzij de wolk dun en doorschijnend is. Wanneer men begonnen is met de beracha en hij wordt dan bedekt, kan men de beracha afmaken. Maar wanneer men denkt dat de maan bedekt zal worden, voordat men de beracha beëindigd heeft, mag men er niet mee beginnen. Ook een blinde mag de nieuwe maan bensjen.
Men bensjt de maan uitsluitend onder de blote hemel en niet onder een dak. Maar wanneer men geen schone plaats heeft of als men het om andere redenen niet buiten kan zeggen, kan men de Kiddoesj levana ook binnen voor het raam zeggen.
Het is het beste om de maan te bensjen uitgaande Sjabbat, wanneer men nog gekleed is voor Sjabbat. Wanneer uitgaande Sjabbat echter later dan tien dagen na de Molad (het verschijnen van de nieuwe maan) valt, of als te vrezen valt dat men dan de maan niet kan bensjen, dan wacht men niet tot uitgaande Sjabbat.
Het is een mitsva om de maan te bensjen met veel mensen samen, want „de glorie van de Koning komt tot uiting in een grote menigte” (Spreuken 14:28). Maar hiervoor moet men het niet uitstellen, want het principe dat een mitsva zo spoedig mogelijk moet worden uitgevoerd, gaat boven het principe van „de glorie van de Koning”.
Men bensjt de maan niet voordat er minstens drie dagen voorbij zijn sedert de Molad maar sommigen wachten zeven dagen. En als uitgaande Sjabbat binnen zeven dagen na de Molad valt, moet men niet wachten maar de maan op die uitgaande Sjabbat bensjen. Men bensjt de maan uitsluitend tot halverwege de maand, en dat is tot 14 etmalen, 18 uur en 22 minuten na de Molad.
Op Rosj chodesj wenst men elkaar in het buitenland een `mazzeldikke choidesj’ – een gezegende maand.

Problemen door het schrikkeljaar
De Talmoed (J.T. Megilla 1:5) werpt een zeer actuele vraag op: “Welke maand is nu ‘toegevoegd’ Adar I of Adar II?”. Welke Adar is nu de echte en welke de schrikkelmaand?
De Talmoed komt tot de conclusie, dat de tweede Adar de belangrijkste is. Dit is relevant voor verschillende gebeurtenissen in het Joodse leven, zoals de viering van de Bar mitswa. Een jongen, die geboren werd in Adar in een gewoon jaar wordt in een schrikkeljaar pas in Adar II Bar mitswa. Maar geboren in Adar II van een schrikkel¬jaar wordt men in een gewoon jaar Bar mitswa in de gewone Adar.

Rabbi Joseef Karo beschrijft in de Joodse codex Sjoelchan Aroech (Orach Chajiem 55:10) een opmerkelijk geval: “Twee jongens worden in hetzelfde schrikkeljaar geboren, de een op 29 Adar I en de tweede iets later op 1 Adar II. Na dertien jaar is het jaar waarin zij Barmitswa moeten worden een gewoon jaar met slechts een enkele Adar-maand. De laatstgeborene viert nu zijn Bar mitswa op 1 Adar maar de eer¬dergeboren jongen moet met zijn Bar mitswa wachten tot 29 Adar”!

Kaddiesj en jaartijd
Een ander probleem vormt het kaddiesj-zeggen op de jaartijd van een overleden ouder. Indien een ouder is overleden in Adar in een gewoon jaar moet kaddiesj dan in Adar I of in Adar II worden gezegd? Deze vraag houdt de autoriteiten verdeeld. De Sefardische Rabbi Joseef Karo (ibid. 568:7) meent, dat men de jaartijddag in Adar II houdt.
De Asjkenazische Rabbi Mosje Isserles gaat hiermee alleen akkoord, als ook het overlijden plaatsvond in Adar II van een schrikkel¬jaar. Vondt het overlijden plaats in een gewoon jaar dan houden Asjkenazische Joden zijns insziens de jaartijddag in Adar I. Niettemin vermeldt Rabbijn Isserles, dat sommigen zowel in Adar I als in Adar II vasten op de jaartijddag.

 

Reacties zijn gesloten.