(VAJIKRA / LEVITICUS 9:1 – 11:47)
Sjemini – de 8e dag.
• Op de 8e dag van de Tabernakel-inwijding verschijnt G’ds Majesteit. Hemels vuur verteert het offer.
• Twee zonen van Aharon brengen vreemd vuur. HaSjeem (G’d) treft hen.
• Bedwelmende drank is verboden voor dienstdoende kohaniem (priesters).
• Gespleten hoeven, herkauwen en schubben zijn kosjere kenmerken.
• Slechts 24 vogelsoorten worden verboden.
• Slechts 4 sprinkhanensoorten zijn koosjer.
Sjemini is de 26e parsja, bestaat uit 6 afdelingen (3 open en 3 gesloten), telt 91 pesoekiem, verzen, 1238 woorden, 4670 letters en is de 41 na langste parsja.
Bevat 6 ge- en 11 verboden.
VERDIEPING I: Harmonie tussen spontaniteit en rigiditeit
De Tabernakel werd ingewijd. Een Hemels vuur daalde af om de offers te verteren. Nadaw en Awihoe, twee zoons van Aharon, de Hogepriester, brachten vreemd vuur in de Misjkan (Tabernakel).
G’ds vuur verteerde Nadaw en Awihoe.
Wat hadden Nadaw en Awihoe fout gedaan? Ze waren te spontaan geweest. Ze hielden zich niet aan de voorschriften hoe G’d te benaderen. Dit is een uiterst actuele kwestie. Tegenwoordig worden religieuze regels niet meer belangrijk gevonden.
Volgens de wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid (WRR) behoort 26% van de Nederlanders tot de `ongebonden spirituelen’. Dit zijn vier miljoen mensen (slechts 25% van de Nederlanders zijn christenen). Het gaat hier dus om een zeer grote groep. De opkomst van deze nieuwe spirituelen betekende in eerste instantie ontkerkelijking en `ontsynagogeling’. Ook wij kennen veel spiritueel ongebondenen.
Door deze bevindingen wordt de seculariseringsmythe ontzenuwd. De spirituele markt groeit. De mens heeft behoefte aan `IETS’. Het Sociaal Cultureel Planbureau wil, dat er meer gegevens bekend worden over deze groeiende groep, die overigens geen duidelijk profiel heeft.
De nieuwe spiritualiteit is een belangrijke graadmeter voor de houding tegenover allerlei maatschappelijke instituties en organisaties. Het is vandaag de dag steeds minder vanzelfsprekend, dat men bij een bepaalde club hoort, of dit nu over media, onderwijs, het bedrijfsleven of de gezondheidszorg gaat. Er ontstaan nieuwe visies over de vraag of men ergens bij hoort, de identificatie en de solidariteit met een bepaalde groepering. De gemeenschap krijgt een andere definitie. De netwerken worden losser, interessevelden verschuiven snel, men gaat steeds meer af op zijn intuitie. In de Joodse gemeenten voelen we dit dagelijks.
Zijn de verminderde aantallen leden en bezoekers van kehillot (gemeenten) en sjoels (synagogen) niet om in de stress te schieten? Jazeker maar er is – aan de andere kant – geen tijd geweest waarin zo principieel en zo fel gedebatteerd werd over geloofskwesties.
Maar zelden wordt de grotere vraag gesteld of de religie nog een betekenisvolle, publieke rol kan spelen in de moderne samenleving. Een uitgebalanceerde godsdienstbeleving is actief op de beide polen van spontaniteit en rigiditeit. Nemen we het `davvenen’, het Joodse gebed als voorbeeld. Ons gebed:
1. kent materiele voorschriften in veel aspecten van het gebed, zoals de plaats en omstandigheden voor het gebed, de gebedsvorm, de kleding en houding;
2. veronderstelt veel kennis van taal en inhoud van de gebeden en ook veel buigingen, stappen achteruit en andere gebedsacties, zoals het aandoen van talliet (gebedskleed) en tefillien (gebedsriemen);
3. leidt en begeleidt de spontane emoties van liefde en ontzag tot een hoogte van ware godsdienstigheid; en
4. is een unieke combinatie van spontaniteit en rigiditeit.
Het Jodendom is er wonderwel in geslaagd een combinatie van spontaniteit en rigiditeit te creëren op vele terreinen door een juiste mix van improvisatie en vaste regels, die gemeenschappelijkheid – een geloof belijden we samen – en herkenbaarheid stimuleren omdat de mens beide nodig heeft, ook in zijn religie. Een goed geloof biedt ruimte aan beide aspecten van ons menselijk bestaan, eigen invulling en een vaste traditie.
Elk nadeel heeft zijn voordeel. De moderne mens wilde af van zijn schuldbesef. Maar schuldbesef kan het leven ook faciliteren door een rechte, sobere, consequente, loyale en rechtmatige levenslijn te stellen. Hierdoor wordt de mens behoed voor een groot aantal `pitfalls’ en onvermoede problemen.
Hoe kan onze Joodse gemeenschap inspelen op de nieuwe spirituele zoektocht van de mensheid? Enkel door liefde.
We zijn weer terug bij af: het recept van Aartsvader Avraham, die 3826 jaar geleden iedereen bij het Jodendom betrok met ongebreidelde liefde.
VERDIEPING II: Kosjer Dieet: zielsverheffing en lichaamszuivering
Kosjere dieren worden onderscheiden van niet kosjere dieren. “Weest heilig, want Ik ben heilig” (11: 45) vormt de slotzin van de wetgeving van kosjere levensstijl. Kosjer vee herkauwt en heeft gespleten hoeven. Wat betekent dit allemaal? Waarom wordt kosjer vlees geslacht, geweekt, gezouten en afgespoeld? Is kosjer eten goed voor de ziel of een dieet voor het lichaam? De Tora is in ieder geval geen medisch handboek. De Tora is een religieuze gids. Hoe moeten we alle regels begrijpen?
Wat is heiligheid? Heilig betekent verheven: een beetje hoger staan dan het alledaagse aardse. Heilig komt ook van het woord heel. In moderne termen betekent een `heilige’, een hele, geïntegreerde persoonlijkheid.
Vaak zijn wij uit balans: te veel hellen wij over naar de profane kant van het leven. Er ontstaat dan een dubbele moraal. In de materiële sfeer kan men niet genoeg krijgen, terwijl men zich al tevreden stelt met een absoluut minimum aan Joods leven. Zo hebben wij ons dienstbaar gemaakt aan onze zelfgecreeerde economische machine. We raken van onszelf vervreemd, leiden een gespleten en ongeïntegreerd leven; het omgekeerde van heiligheid in de zin van volledigheid. Idealen worden slechts beleden maar niet nagestreefd. Een religie belijden betekent nog niet dat men een religieus waardevol leven leidt.
Wil vee kosjer zijn, dan moet het allereerst hoeven hebben. Hoeven duiden op onze houding tegenover het materiële. We moeten er een beetje boven staan. We staan met onze beide benen op de grond. Prima! Als het ook daarbij blijft. Heiligheid is ver te zoeken als ook ons hoofd volledig geabsorbeerd wordt door het aardse.
De hoeven moeten gespleten zijn – we moeten selectief zijn. Met de rechterhand moeten wij de medemens naar de Tora brengen, met de linkerhand compromissen verwerpen.
Vee moet zijn voedsel herkauwen – wij moeten herkauwen. Voordat we ons storten in de ‘struggle for life’ dienen wij na te gaan of ons Jodendom niet in gevaar komt. Bij iedere tijdsbesteding vragen we onszelf af of dit de juiste is. Een nieuwe auto of meer liefdadigheid.
Daarnaast is sjechieta vereist. Slachten verwijdert de dierlijke levenskracht. Vaak staan wij als dieren tegenover elkaar en gedragen we ons niet zoals een `Mensch’ betaamt. Durf een `Mensch’ te zijn en volledig eerlijk te handelen.
Vervolgens wordt het vlees in water geweekt, gezouten en afgespoeld. Pas dan is het echt kosjer: wij moeten onze materiële aspiraties weken in het water van Tora-leren en intensief gebed.
Vlees wordt gezouten om het bloed te verwijderen. Zelfs de geringste spoortjes van ons warmbloedige enthousiasme voor het materiële sublimeren wij.
Pas dan is het kosjer – maar nog niet kadosj – heilig. Als we al deze verheven gedachten waarmaken, voelen we ons arrogant: ‘kijk hoe vroom ik ben, ik ben waarlijk een heilige’.
Daarom wordt vlees nogmaals afgespoeld na het zouten. Geen spoor van deze spirituele verheffing treedt naar buiten; inbeelding is de ware vrome vreemd.
De mystieke literatuur verklaart, dat de spijswetten eigenlijk geen dieet voor de ziel zijn maar het menselijk lichaam, het instrument van de ziel, zuiveren. Via het lichaam communiceert onze ziel met haar aardse omgeving. Wij moeten het lichaam zo zuiver mogelijk houden zodat de ziel met een minimum aan fysieke obstakels door het lichaam heen haar geestelijk licht kan laten schijnen op de materiële wereld. In de Kabbala wordt de ziel vergeleken met een diamantslijper, die afhankelijk is van de kwaliteit van zijn instrumenten (i.c. het lichaam). Hoe kundig hij ook is, er hoeft maar een klein gebrek in zijn instrumenten te zijn en zijn producten bezitten geen topkwaliteit meer.
Hetzelfde geldt voor het menselijk lichaam. Kosjer eten zorgt voor een optimale ‘loepzuiverheid’ van het ‘vehikel’ van de ziel, het lichaam.
HAFTARA PARSJAT PARA
Jechezkeel 36 ONREINHEID
De derde sjabbat van de vier bijzondere Parasjot heet Sjabbat Para, de eerste of tweede sjabbat na Poeriem. Daarop wordt als maftier, extra stukje uit het tweede Sefer Tora voorgelezen omtrent de reiniging met de as van de rode koe (Bemidbar/Numeri 19:1-22). De haftara sluit daarbij aan.
Deze parasja was juist in deze tijd van het jaar toepasselijk in verband met het brengen van het Pesach-offer, waarvoor men rein moest zijn. Ik ga hier wat dieper in op
(on-)reinheid.
ONREINHEID BETEKENT: TWIJFEL NOOIT AAN ONZE VRIJHEID!
De begrippen reinheid en onreinheid zijn van groot belang voor begrip van de Joodse ethiek en moraal.
Het Hebreeuwse woord toema wordt meestal vrij onzuiver vertaald met het Nederlandse woord onreinheid. Deze vertaling is misleidend omdat `onreinheid’ vaag en onduidelijk is en een fysieke bijbetekenis heeft.
In de Tora wordt het woord toema nooit in materiële maar steeds in morele of metafysische zin gebezigd. Vrijwel alle Tora bepalingen richten zich op de geestelijke hygiëne. Onreinheid komt voor in de context van de dood. Een dood lichaam vertegenwoordigt de hoogste graad van onreinheid.
Morele vrijheid, de vrije keuze op het gebied van moraal en ethiek, is een kernbegrip in de Joodse filosofie.
De mens bestaat uit lichaam en ziel. Het lichaam is onderworpen aan de wetten van oorzaak en gevolg, die de natuurlijke wereld reguleren.
De combinatie van lichaam en ziel, de mens, is in moreel opzicht volledig vrij. Het Jodendom staat en valt met het concept van de vrije wil. Daarzonder zou er geen morele verantwoordelijkheid bestaan en geen straf en beloning.
Iedere gebeurtenis, die onze morele vrijheid aan het wankelen brengt, betekent een groot gevaar voor onze geestelijke stabiliteit en harmonie.
Het Jodendom is één groot protest tegen het determinisme in psychische zin. De mens is niet gebonden aan de ijzeren ketenen van oorzaak en gevolg als de aarde waaruit het lichaam genomen is.
Wat kan de mens meer aan het twijfelen brengen dan het contact met een dood lichaam, het symbool van de menselijke onderworpenheid aan de natuurwetten van ontbinding en bederf?
De ziel, ons werkelijk vrije deel – het G’ddelijke moment in de mens – heeft na het overlijden het lichaam van de mens verlaten. Gedurende het leven deelde zelfs het lichaam in de morele vrijheid van de mens.
Door het overlijden ondergaat juist het lichaam een enorme verandering. De ziel blijft dezelfde G’ddelijke vonk van voor de verbinding met het lichaam.
Dan bestaat de persoon weer uit de oorspronkelijke twee delen. Het lichaam ondergaat de grootste verandering. Van fysiek aanhangsel aan het bovenaardse en oneindige G’ddelijke licht van de ziel verwordt het lichaam tot een nutteloos object; ontbinding en rotting zijn zijn deel.
De ‘val’ uit zijn verheven toestand naar een verachtelijke aardse situatie brengt zelfs de meest stabiele persoon aan het wankelen en doet ons twijfelen aan de waarde van onze vrijheid.
De beste vertaling van het begrip toema (onreinheid) is ‘een toestand, die de waarheid en waarde van de ethische en morele vrijheid overschaduwt’.
In confrontatie met de dood gaat de mens twijfelen. Het duurt enige tijd voordat hij zijn twijfels te boven komt. Hij moet zich bezinnen en een ritueel bad nemen voordat hij het Heiligdom weer in mag.
Want slechts bezinning en meditatie, mogelijk gemaakt door in ruimte en tijd afstand te nemen van het dode lichaam, konden degene, die begon te twijfelen aan de waarheid van de vrije menselijke keus, weer op het rechte spoor zetten.
Dit is de diepere achtergrond van de ‘symbolische’ toema – een concept, dat een bijzondere plaats inneemt in de Tora.