Parsja Sjabbat Chol Hamoeed Pesach 5774

SJABBAT CHOL HAMOEED PESACH

 We vieren deze week de Sjabbat op de vijfde tussendag van Pesach. Wij trokken uit Egypte en waren op weg naar de kriat Jam Soef, de splijting van de Rietzee op de zevende dag Pesach, dat het begin vormde van de volledige bevrijding. Niet voor niets zongen de Joden de sjierat hajam – het lied van de zee.

Niet over de hele lengte

Meestal neemt men aan dat de Rietzee over de hele lengte van de zee spleet, van de ene oever tot de andere oever en dat de Joden zo hun vrijheid verwierven.

Niettemin is Maimonides (1135-1204) in zijn verklaring op de Misjna (Pirké Awot 5:4) van mening dat bij de tien wonderen van de keriat Jam Soef het vijfde wonder hieruit bestond dat de zee zich in twaalf wegen splitste naar het aantal stammen. In totaal waren er dus twaalf doorwaadbare plaatsen in de Jam Soef.

Deze doorwaadbare gangen hadden echter de vorm van een halve cirkel. De Joden kwamen dus aan dezelfde kant uit de Jam Soef als zij er in gegaan waren. Dit is ook de mening van de Tosafisten (B.T. Erechien 15 s.v. kesjeem).

Het water stond ons tot aan de lippen

De Midrasj (Sjemot Rabba 21:9) vraagt naar de oplossing van een schijnbare tegenstrijdigheid. In Sjemot 14:22 staat geschreven: “En toen kwamen de Bné Jisraëel in de zee op het droge”. De Midrasj vraagt: “Indien men in de zee aankwam, waarom heet het dan `op het droge’? Als het droog was, waarom heet het dan zee?”. Hieruit leert men dat de zee pas spleet toen ze tot aan hun lippen in het water stonden. Een belangrijke gedachte! Men moet durf en opofferingsgezindheid tonen. Daarzonder gaat het niet in het Jodendom!

 

Eerst optrekken, dan splijten

Sjemot 14:15-16: “Spreekt tot de kinderen Israëls dat zij op zullen trekken en jij (Mosje) verhef je staf en neig je hand over de zee en splijt hem”. In eerste instantie staat er, dat de Joden moesten optrekken en pas daarna, dat Mosje zijn hand moet uitstrekken over de Jam Soef.

De Maharasja, Rabbi Sjemoe’eel Edels (16e eeuw, Polen) legt uit, dat hier de opvatting van Gemara (B.T. Sota 36b) wordt gevolgd. Rabbi Meïr placht te zeggen dat toen de Joden bij de zee stonden, de stammen met elkaar wedijverden. De één riep dat hij als eerste de zee in zou springen en de ander zei dat hij dat zou doen. Uiteindelijk sprong de stam Benjamin als eerste in de zee. Toen werden de hoofden van de stam Jehoeda zo kwaad dat ze hen bekogelden met kluiten.

Daarom staat er bij de mensen met groot G’dsvertrouwen, die zo in zee sprongen: “En zij zullen optrekken”. Maar voor de andere stammen gold, dat Mosje eerst zijn hand over de zee moest uitstrekken voor zij erin konden springen.

 

Terug naar zijn oorspronkelijke kracht

Vlak na de splitsing van de Jam Soef staat er geschreven (Sjemot 14:27): “En Mosje neigde zijn hand over de zee en de zee keerde terug tot zijn kracht tegen het wenden van de ochtend”. Rasjie (1040-1105) legde uit, dat de zee weer zijn oorspronkelijke kracht herkreeg.

Dit is moeilijk te begrijpen. Het is toch logisch dat de zee zijn oorspronkelijke kracht herkreeg! Waarom moet de Tora dit expliciet vermelden? Rabbi Joseef Sja’oel Nathansohn, de auteur van de responsa-verzameling Sjo’eel Oemeesjiew, legt uit, dat het normaal is, dat wanneer een dam het water stuwt, het water weer met enorme kracht voortstroomt in zijn oorspronkelijke bedding, zodra de dam verwijderd wordt. Dit was echter niet het geval aan het einde van de keriat Jam Soef.

Toen Mosje opdracht kreeg om zijn hand over de zee te bewegen, kreeg de zee haar oorspronkelijke kracht terug zonder te ontaarden in een bruisende, kolkende watermassa, hoewel het water eerder aan de rechterkant en aan de linkerkant van de Bné Jisraëel een muur vormde.

Een totaal andere uitleg is ook mogelijk. Het kan zijn dat de Tora juist het omgekeerde wil benadrukken, dat hoewel de “diepe afgronden midden in de zee bevroren waren” en ijs slechts langzaam smelt, het water toch snel zijn oorspronkelijke kracht herkreeg om de Joden te hulp te schieten.

Hoe het ook zij, de Tora wil kennelijk benadrukken dat de natuurlijke toestand van alle elementen de meest gewenste is. Wanneer G’d de natuur even opheft, doet Hij dit zo min mogelijk ingrijpend. Het water keerde gewoon weer naar zijn natuurlijke toestand terug, zonder veel ophef.

Een belangrijke les in ons dagelijks leven. Het Jodendom moet onder de meeste gewone, alledaagse omstandigheden beleefd en uitgedragen worden. Wonderen zijn prachtig maar in het Jodendom draait het om het heiligen van de natuurlijke Schepping.

 

Parnasa zo moeilijk als het splijten van de Rietzee

De Chagamiem stellen in de Talmoed (B.T. Pesachiem 118) dat de parnasa (het levensonderhoud) van de mens zo moeilijk is als het splijten van de Jam Soef. Dit zou worden aangeduid bij de keriat Jam Soef (Sjemot 15:8): “En in de storm van Uw woeden – apecha – werden de wateren opgerakeld”. “Uw woeden” staat in het meervoud en niet zoals er bijvoorbeeld in Sjemot 32:42 staat: “Keer terug van Uw brandende toorn”, in het enkelvoud.

Zo ook bij het levensonderhoud van de mens staat er in (Bereesjiet 3:19): “In het zweet uws aanschijns – apecha – zult gij uw brood eten”. Het woord “aanschijns” (gezicht) staat in beide pesoekiem  (verzen) in het meervoud. Dit wijst op een inhoudelijke overeenkomst tussen beide pesoekiem.

 

Het huwelijk als het splijten van de Jam Soef

Er is een bekende uitspraak in de Talmoed B. T. Sanhedrien 22), die luidt dat het huwelijk zo moeilijk is als het splijten van de Jam Soef. Wat is het verband tussen beide gebeurtenissen? In Pardees Joseef wordt uitgelegd dat Engel Oeza G’d vroeg: “Zij (de Egyptenaren) zijn afgodendienaren en zij (de Joden) zijn afgodendienaren! Waarom trekt U de Joden voor?”.

Hetzelfde geldt bij sjidoechiem (huwelijken). Vaak wordt er niet zo sympathiek gesproken over Chatan of Kalla, bruid en bruidegom. Soms gebeurt het ook dat de mechoetaniem – de wederzijdse schoonouders – negatief beoordeeld worden. G’d heeft moeite met dit roddelaspect van het sjadchen-gebeuren. Evenals Hij problemen had met de claim van Oeza.

 

Daarom stelt de Midrasj dat de “zee zag”. Wat zag de zee? De zee zag de brajta (traditie) van Rabbi Jisjmaël. Rabbi Jisjmaël vraagt namelijk in B.T. Ketoewot 5b: “Waarom is het hele oor hard (van kraakbeen) maar het oorlelletje zacht? Wanneer men iets ongepasts hoort, stopt men het lelletje in de gehoorgang opdat men de kwaadsprekerij niet hoeft aan te horen!”.

Daarom stelt de Midrasj dat de zee de brajta van Rabbi Jisjmaël zag en “zijn oren” sloot voor de aanklachten van Oeza. Pas toen werd de zee gespleten voor de Bné Jisraëel.

 

Parnasa en huwelijk problematisch

In de Talmoed staan twee uitspraken in verband met de keriat Jam Soef. Zowel levensonderhoud als het vinden van een geschikte huwelijkspartner zijn even moeilijk is als het splijten van de Rode Zee. Wat verbindt deze twee levenstaken, het verdienen van een inkomen (parnasa) en het vinden van een geschikte huwelijkspartner?

 

Sommigen wijzen op de situatie van de Joden bij de Jam Soef. Zij waren in de val gelopen. Aan de ene kant stormde het Egyptische leger aan, aan de andere kant kolkte een woeste zee. Links waren wilde dieren en rechts de woestijn. De Bné Jisraëel hoopten, dat G’d hen zou helpen in de strijd tegen de Egyptenaren, dat ze erin zouden slagen om te vluchten of dat ze op een andere manier gered zouden worden.

Dat G’d de zee voor hen zou splijten, dat hadden ze niet verwacht. Zo ook maakt de mens vele toekomstplannen met het oog op partner- en beroepskeuzen. Soms lukken beide zaken met hulp van Boven maar vanuit een totaal onverwachte hoek, waarmee geen rekening was gehouden. Daarom hebben de Chagamiem de parnasa en de huwelijkskeuze vergeleken met het splijten van de Jam Soef. Een typische illustratie hiervan is de sjiddoech van de Rasjasj.

 

Het huwelijk van de Rasjasj

Het gebeurde eens, dat iemand een lening nodig had en naar de Rasjasj ging voor hulp. De Rasjasj leidde een liefdadigheidfonds en leende hem de gevraagde som uit. Aan het einde van de leenperiode bracht de debiteur het geld terug terwijl de Rasjasj in gedachten verzonken zat te lernen. Verstrooid stopte de Rasjasj de envelop tussen de bladen van zijn Talmoed. Na een tijdje liep de Rasjasj door de boekhouding van het liefdadigheidfonds. Uit de boeken bleek, dat de debiteur zijn lening nog niet had terugbetaald. De Rasjasj riep hem bij zich maar de debiteur claimde, dat hij het geld allang had teruggegeven. Omdat hij de grote Rabbijn voor de volle honderd procent vertrouwde, had hij hem geen schriftelijk bewijs van de teruggegeven som geld gevraagd. Het geschil eindigde in een Dien Tora geroepen en de debiteur werd tot betaling veroordeeld.

Ondertussen werd er veel kwaad gesproken over de debiteur vanwege het feit dat hij kennelijk een poging had ondernomen om de Rasjasj te bedriegen. De debiteur werd algemeen gewantrouwd en binnenkort volgde ontslag. Zijn zoon, die een grote Talmied Chagam – geleerde -was, werd gedwongen de stad te verlaten vanwege de schande dat men zijn vader een “gannef” noemde.

Na een tijdje leerde de Rasjasj opnieuw hetzelfde Talmoedische onderwerp, dat hij ook eerder had geleerd op het moment dat de gelden werden teruggegeven door de debiteur. Tot zijn grote schrik zag hij daar de envelop met het gewraakte geld liggen. De Rasjasj riep de debiteur meteen bij zich en maakte zijn excuus. “Maar”, zei de debiteur, “dit helpt mij helemaal niets. Ik heb al een Kaïnteken op mijn voorhoofd. Ik ben ontslagen, mijn zoon moest de stad ontvluchten”. De Rasjasj verzonk in diep gepeins: hoe kon hij de schade en schande die hij hem – indirect en onbedoeld uiteraard – had aangedaan, goed maken?

Uiteindelijk boog hij zich voorover en vroeg de debiteur: “Zou jouw zoon akkoord gaan met een huwelijk met mijn dochter?”. De debiteur stond perplex over deze vraag. Na enkele seconden vermande hij zich en zei: “Ik veronderstel, dat hij gaarne op dit voorstel zal ingaan”. Uiteindelijk werd de choepa gevierd en ze leefden nog lang en gelukkig.

Normaliter was zo’n eenvoudige man nooit familie geworden van de Rasjasj. Maar omdat in de Hemel bepaald was, dat de dochter van de Rasjasj zou trouwen met de zoon van de debiteur, is deze zaak zo gelopen. Net zoals bij de keriat Jam Soef kwam ook hier de oplossing uit een volslagen onverwachte hoek.

Van water naar droog en van droog naar water

In Sjemot 14:22 staat geschreven dat “de Bné Jisraëel in de zee kwamen op het droge”. Daarna staat het omgekeerde (Sjemot 14:29): “En de Bné Jisraëel gingen op het droge midden in de zee”.

Dit leert ons iets belangrijks. Wanneer we ons in een moeilijke situatie bevinden, staan we als het ware “midden in de zee”. Toch moeten we realiseren, dat hulp van Boven `keheref ajin’ – als in een oogopslag –  gegenereerd kan worden. Het woelige water kan binnen de kortste keren weer “het droge” worden.

Aan de andere kant, wanneer de mens denkt dat hij sterk staat – met beide benen of zijn schaapjes op het droge, het lijkt alsof de ‘kracht van zijn hand hem deze macht heeft bezorgd’ – juist dan moet hij beseffen, dat het droge heel makkelijk in zee en onstabiliteit kan veranderen. Een belangrijke gedachte in onze tijd van verzekeren en herverzekeren!

 

 

Reacties zijn gesloten.