Parsja Kedosjiem 5774

 Parsja Kedosjiem (Vajikra / Leviticus 19:1-20:27) 

  • Naast de opdracht de Sjabbat te houden, wordt een groot aantal ge- en verboden vermeld die de omgang van mens tot mens regelen.
  • Waaronder eerbied voor de ouders, niet stelen, liegen, laster verspreiden. Ook: eerlijk rechtspreken, een dove niet vloeken, geen wrok koesteren, de vreemdeling niet krenken want je bent zelf vreemdeling geweest in Egypte.
  • Niet sjoemelen met maten en gewichten, kinderoffers zijn ten strengste verboden, geen waarzeggers raadplegen.
  • Nog meer verboden seksuele relaties worden vermeld.
  • Het Land, vloeiend van melk en honing wordt toegezegd, maar we moeten onderscheiden tussen rein en onrein. “Wees heilig, want heilig ben Ik, G’d”.

Kedosjiem is de 30e parsja, bestaat uit 13 afdelingen (12 open en 1 gesloten), telt 64 pesoekiem, verzen, 868 woorden, 3229 letters en is de 49 na langste parsja. Bevat 13 ge- en 38 verboden.

VERDIEPING I: GELOVEN WIJ IN ASTROLOGISCHE VOORSPELLINGEN?

Hoewel in de Tora astrologie niet expliciet vermeld wordt, gaan vele passages in onze Sidra zeker over astrologische magie zoals “Wendt u niet tot de dodenbezweerders en tot de waarzeggers, tracht niet door deze u te verontreinigen”(Wajikra 19:31). Hoewel onze Wijzen de mogelijkheid erkennen, dat astrologen de toekomst zouden kunnen voorspellen door naar de sterren te kijken, meenden zij toch dat zij zich inhoudelijk vergisten bij het uitleggen van de tekenen.

“En G’d bracht Awraham naar buiten”(Beresjiet 15:5 e.v.). Dit zinsdeel vormt een onderdeel van een discussie tussen G’d en Awraham. Awraham beklaagde zich bij G’d over het feit, dat hij geen kinderen had: “Heer van de wereld, diegenen die in mijn huis geboren werden, die zullen mijn erfgenamen zijn”(ibid. 3), “Dat is niet waar”, antwoordde G’d, “maar diegene die uit jezelf voorkomt, die zal jou erven”(ibid.4). “Heer van de wereld”, huilde Awraham, “ik heb naar mijn gesternte gekeken en ik heb gezien dat ik geen kinderen zal krijgen”. “Stop met dat sterren kijken, want Israël staat niet onder invloed van de planeten”. “Wat is jouw berekening? Omdat Jupiter in het westen staat? Ik zal het omdraaien en Jupiter in het oosten plaatsen”.

De dochter van Rabbi Akiwa

Ook van Rabbi Akiwa leren wij dat Israël niet onder invloed staat van de sterren. Want Rabbi Akiwa had een dochter; astrologen hadden hem voorspeld, dat zij op de dag van haar huwelijk door een slang gebeten zou worden en zou sterven. Rabbi Akiwa was door deze voorspelling zeer bezorgd. Op de dag van haar huwelijk nam zijn dochter een broche en stak de speld ervan in de muur en bij toeval stak zij de pin in het oog van een slang. De volgende ochtend nam zij de broche uit de muur waarop ook de slang volgde. “Wat heb je gedaan”, vroeg haar vader. “Een oude man kwam gisteravond aan de deur”, antwoordde zij, “en iedereen was zo druk met het huwelijksbanket dat niemand aandacht aan hem besteedde. Ik nam het deel dat mij gegeven was en gaf mijn maaltijd aan hem”. “Je hebt iets goeds gedaan”, zei hij tegen haar. Daarop legde Rabbi Akiwa zijn gehoor uit, dat liefdadigheid van de dood redt.

VERDIEPING II: DE OMERTELLING

De tijd tussen Pesach en Sjawoe’ot, de periode tussen de Exodus en de Wetgeving op de Sinaï, staat bekend als de Omer‑tijd. Pesach en het Wekenfeest worden met elkaar verbonden door een telling van 49 dagen, die voor het eerst in de Joodse geschiedenis geteld werd door de pas bevrijde slaven.

Ongeduldig ‑ als kleine kinderen die de dagen tot hun verjaardag aftellen, leefden zij toe naar het moment, dat zij het doel van hun fysieke bevrijding zouden bereiken: de overhandiging van de Tora aan het ‘volk van het Boek’. Pas na de Wetgeving op de berg Sinaï was er sprake van een werkelijk joods volk. De Tora zou hun transportabele vaderland worden dwars door alle ballingschappen en verstrooiingen.

DE OMERTIJD ALS ROUWPERIODE

Toch wordt de Omer‑periode in de klassieke joodse bronnen niet gezien als een vrolijke periode. Men sluit geen huwelijken, maakt geen muziek en vele mannen scheren zich niet. Volgens de traditie is de rouwstemming gedurende Omertijd het gevolg van het overlijden van de 24.000 leerlingen van Rabbi Akiwa (tweede eeuw). De Talmoed stelt, dat “Rabbi Akiwa 12.000 paren leerlingen had van Giwat tot Antipras en allen stierven juist gedurende de Omerperiode, daar zij elkander niet eervol bejegenden. Het moge vreemd lijken, dat wij nu anno 2001 nog steeds rouwgebruiken in acht nemen omdat er ongeveer 1800 jaar geleden 24.000 leerlingen van Rabbi Akiwa ‑ nota bene door hun eigen schuld, zoals de Talmoed aangeeft ‑ overleden.

Maar helaas is er sinds de tweede eeuw niet veel veranderd. Ook nu nog gaat het joodse volk gebukt onder verdeeldheid en onverdraagzaamheid. Juist tegenwoordig is er reden te over om te treuren, daar wij nog steeds niet geleerd hebben elkander eervol en positief te bejegenen. De Omertijd is de tijd van het verbeteren van de relatie met de medemens, een tijd van bezinning over de intermenselijke ‘zondeval’ van het joodse volk, juist in onze dagen.

LAG BA’OMER

Lag baOmer, de 33e dag van de Omer, wordt echter feestelijk gevierd, omdat op die dag de sterfte onder de studenten van Rabbi Akiwa ophield. Dit feit wordt niet in de Talmoed vermeld maar is een traditie van verschillende Geoniem, die leefden tussen 750 en 1000. Op deze dag worden veel choppes gepland en is het ‑ volgens de Asjkenazische ritus ‑ weer geoorloofd naar de kapper te gaan. Speciaal in Israël wordt Lag baOmer nog echt gevierd. Schoolkinderen maken uitstapjes, ontsteken vreugdevuren en spelen met pijl en boog. Met name in het stadje Meron bij het graf van Rabbi Sjimon bar Jochai is de vreugde uitbundig, omdat Rabbi Sjimon bar Jochai op Lag baOmer overleed. Het is binnen Chassidische groeperingen gebruik geworden om op Lag baOmer naar Meron te trekken om aldaar haar te knippen en fakkels te ontsteken. Men knipt een jongetje gedurende de eerste drie jaren niet en op Lag baOmer laat men voor het eerst de ‘pejes’ staan om het kind op te voeden in het verbod om de “hoeken van het hoofd te knippen” (Leviticus 19:27). Hierbij wordt gezongen en gedanst.

Dit hele gebeuren in Meron wordt omgeven door een waas van mystiek. Kinderen spelen met pijl en boog, omdat de verdiensten van Rabbi Sjimon bar Jochai zo groot waren, dat de regenboog gedurende zijn leven nooit werd waargenomen. In het eerste boek van de Tora wordt de regenboog beschouwd als teken van de belofte van G’d aan de mensheid, dat Hij nooit meer een Zondvloed over de aarde zou brengen. Dit teken was gedurende het leven van Rabbi Sjimon bar Jochai niet nodig. Zijn verdiensten waren voldoende om de mensheid te beschermen tegen rampspoed.

EEN UITBUNDIGE JAARTIJD

Eigenlijk is het niet goed te begrijpen, dat de jaartijddag van Rabbi Sjimon zo uitbundig wordt gevierd. Binnen het jodendom is de jaartijddag eerder een dag van ernstige bezinning dan een gelegenheid van uitbundige vreugde. Rabbi Sjimon was één van de leerlingen van Rabbi Akiwa, die de sterfteplaag overleefden. 24.000 leerlingen van Rabbi Akiwa stierven. Zij konden elkaar niet verdragen. Het was geen ordinaire haat, die de leerlingen van Rabbi Akiwa beheerste. Iedere leerling was echter zo overtuigd van het feit, dat de wijze, waarop hij G’d diende en zijn jodendom beleed, de enige juiste was, dat hij dit probeerde op te dringen aan zijn medeleerlingen. Daar dit over en weer gebeurde, leidde dit tot onderlinge teleurstelling in de medemens en subtiele agressie. Het is niet juist een ander te willen overtuigen van het eigen religieuze gelijk. Onze Wijzen stellen (B.T. Sanhedrien 38a), dat geen mens gelijk is aan een ander. Dit geldt te meer voor de religieuze beleving. Sommigen dienen G’d uit liefde, anderen uit ontzag en weer anderen dienen het Opperwezen met volledige onderwerping.

Vele leerlingen van Rabbi Akiwa konden het grote principe van hun leraar “heb uw naaste lief als uzelf ‑ dit is de hoofdregel van de Tora” niet waarmaken. Rabbi Sjimon bar Jochai was hiertoe wel in staat en wel op zo een uitzonderlijke wijze, dat dit zich aan het menselijk oog onttrok. Rabbi Akiwa voegde hem eens toe: “Wees er tevreden mee, dat ik en je Schepper je grootheid weten te waarderen” (J.T. Sanhedrien 1:2). Rabbi Sjimon blonk uit in twee aspecten: hij leerde Tora met volledige overgave en beminde zijn medemens werkelijk als zichzelf. Beide aspecten van deze persoonlijkheid waren met elkaar verweven. Indien men de Leer van G’d zonder bijbedoelingen (‘kowed’ etc.) kan bestuderen omdat dit gegeven werd door G’d, is men ook in staat de medemens zonder discriminatie te benaderen, als schepsel van dezelfde G’d. Indien men van de Vader houdt, heeft men zijn kinderen ook lief.

VOLHARDING IN HET GOEDE

Wellicht klinkt dit wat hoogdravend. Maar onze traditie leert, dat “niets aan een serieuze wil in de weg kan staan”. Rabbi Sjimon was niet voor niets een leerling van Rabbi Akiwa. Rabbi Akiwa was de man van de volharding. Veertig jaar was hij een eenvoudig herder. Toen hij trouwde met Racheel moedigde deze hem aan om de Tora te gaan bestuderen. De Talmoed vertelt, dat Rabbi Akiwa het bijzonder moeilijk had, toen hij met zijn Tora‑studie begon. Hij was 40 jaar, volledig ongeletterd en straatarm. Eens zag hij hoe voortdurend druppelend water een gaatje in een harde rots had gemaakt. Hij zei tot zichzelf “De rots is hard, het water zacht en de druppeltjes klein. Maar toch maakt het water, wanneer het regelmatig valt, een uitholling in de rots. Als ik doorzet en volhardt, zal ik mijn problemen kunnen overwinnen”. Wat mogelijk leek op het intellectuele vlak moet ook mogelijk zijn op het emotionele en intermenselijke vlak.

Het is m.i. niet toevallig, dat de figuur van Rabbi Sjimon bar Jochai bij het Omertellen centraal staat. Tellen en tolerantie jegens de ander zijn met elkaar verbonden. Een interessant aspect van tellen is, dat de kwaliteit of eigenschappen van de getelde personen of zaken irrelevant zijn voor de telling. Toen het joodse volk aan het begin van het boek Numeri geteld werd, maakte het geen verschil of de getelden zeer belangrijk, voornaam of geleerd waren. Iedereen gold als niet meer en minder dan één. Wanneer wij bij het dagelijkse gebed een minjan (10 mannen) nodig hebben, dan maakt het geen verschil of er 10 intelligente mensen of 10 simpele zielen staan. Zijn er negen grote Rabbijnen dan maakt een jongetje, dat net Bar‑Mitswa geworden is het vereiste getal vol. De Midrasj leert, dat “indien er bij het geven van de Tora slechts één van de 600.000 joodse mannen ontbroken had, de Tora niet gegeven zou zijn”.

NESJOMME

Waarom is dit zo? Omdat wij allen één ding gemeen hebben: de vonk G’ddelijkheid, de nesjama of nesjomme. En indien wij in staat zouden zijn alleen op dit allerbelangrijkste menselijke aspect te letten en voorbij te gaan aan allerlei onhebbelijkheden van onze medemens, die stammen uit lagere regionen van het menszijn dan zullen wij komen tot wat een ‘Einheitsgemeinde’ in de werkelijke zin van het woord genoemd zou kunnen worden. Rabbi Sjimon bar Jochai kon zijn medemens op dit hoge niveau schouwen en waarderen. Met zijn dood had hij dit levensideaal waargemaakt en bij zich geperfectioneerd. Vandaar, dat ZIJN jaartijddag voor het hele volk Israël tot op de dag van heden vreugdevol gevierd wordt.

De Omertelling bereidt ons voor op het ontvangen van de Tora. De Midrasj vertelt, dat de Tora pas werd gegeven, toen alle leden van het joodse volk elkaar in een verdraagzame eenheid konden aanvaarden. Misschien is het daarom, dat de Tora geen duidelijke datum aangeeft voor Sjawoe’ot. Sjawoe’ot is niet afhankelijk van een vastgestelde datum. Pas na intermenselijke perfectie, dat zijn beslag heeft gekregen in de Omertelling, is men gereed voor het werkelijk ontvangen van de Tora. En dit is de bedoeling van het Omertellen: opvoeden in verdraagzaamheid met als motto “verbeter de wereld, begin bij uzelf”.

Reacties zijn gesloten.