Parsja Emor 5774

(Wajikra / Leviticus 21:1 – 24:23)

• Kohaniem hebben geen contact met doden en sluiten een aantal huwelijken niet.
• Een offerdier mag geen gebrek vertonen.
• Een rund of schaap mag niet op dezelfde dag als het jong geslacht worden.
• Aharon moet de Menora (kandelaar) voortdurend brandend houden.
• In het Heiligdom stond een tafel met 12 toonbroden.
• Allochtonen en autochtonen moeten gelijk behandeld worden.

Emor is de 31e parsja, met 17 afdelingen, waarvan 11 open en 6 gesloten zijn,
telt 124 pesoekiem, verzen, 1614 woorden, 6106 letters en is de 31 na langste parsja. Bevat 24 ge- en 39 verboden.

VERDIEPING: HET HUWELIJK VAN KOHANIEM
De Talmoed (Sjabbat 31a) stelt, dat in het Hiernamaals de eerste drie vragen, die het Hemelse gerecht de mens zal stellen, luiden:
1. Heb je oprecht en eerlijk gehandeld?
2. Heb je tijd vrij gemaakt om Tora te leren?
3. Heb je een gezin gesticht?
De relaties voor kohaniem staan deze week aan het begin van de parsja beschreven. Waarom bemoeit de Tora zich met onze relaties? Niet alleen in onze keuken maar zelfs in onze slaapkamer laat de Tora zich in met ons priveleven!
In de geschiedenis van het Joodse volk staat de familie centraal. Bovendien moet het Jodendom persoonlijk worden doorgegeven. Jodendom is geen religie van met een `boekje in een hoekje’. Daarom is trouwen belangrijk. Het is investeren in de `G´ddelijke beelddrager` (de mens) bij uitstek.
Hoe kunnen wij onze eigen identiteit handhaven in de moderne maatschappij, die civiel al hoog ontwikkeld is? Eén van de antwoorden is: vroeg beginnen.
Mirjam (4) vroeg regelmatig aan de hulp of ze ook Joods was: ‘Kan je Hebreeuws lezen?’ Het antwoord was nee en Mirjam voelde zich iets heel bijzonders. Zij kon al Hebreeuws lezen! De vroeg begonnen praktijk van het Jodendom legt de basis voor de Joodse identiteit.
Geloofsoverdracht in een profane maatschappij is een krachtinspanning van jewelste. In de eerste levensjaren zijn de ouders de dragers en overbrengers van de Joodse traditie. ‘G’d is overal’ en ‘in de tijd van de Messias zal Oma terugkomen zonder al haar handicaps’ worden niet alleen besproken en aangemoedigd maar ook al vroeg omgezet in het dragen van een keppel en het nazeggen van korte gebedsteksten. Kinderen vinden dit leuk; ze krijgen veel aandacht. Ze voelen zich groot; ze doen hetzelfde als de ouders en grotere kinderen.
De ervaring heeft ons drie vuistregels geleerd:
1. vroeg beginnen, al met 2 à 3 jaar
2. regelmaat en integratie
3. ouderlijke consistentie en consequentie.

Een vroeg begin is het halve werk
Vroeg beginnen is belangrijk voor de taalverwerving. Vrijwel alles in de Joodse religie, van gebed tot leren, gaat in het Hebreeuws. In feite worden ze tweetalig opgevoed. Opvoeders onderschatten deze taalbarrière. Mijn ervaring met kinderen, die pas op 10 of 12 jarige leeftijd Iwriet leerden is uiterst teleurstellend. Vaak blijven ze moeite houden met lezen. Het Jodendom gaat tegenstaan omdat het communicatiemiddel taal stokt. Kinderen van 12, die op 3-jarige leeftijd begonnen te lezen, lezen en begrijpen vlot zelfs het oud-Hebreeuws van de Tora. Zij zijn er trots op, dat zij met gasten uit Israël kunnen converseren. Ze oefenen dan ook zeer regelmatig, soms tot twaalf uur ’s nachts.

Daarom is alleen de zondagsschool te weinig. Wil de religieuze denkwereld een significante plaats gaan innemen in de beleving van het kind dan moet dit iedere dag met hem of haar doorgenomen worden. Te weinig leidt tot een fragmentarische religieuze beleving. Hoeveel kinderen menen niet, dat ‘we alleen Joods zijn in sjoel’? De Joodse geloofsoverdracht stelt integratie van leven en leer centraal. Zelfs knikkeren wordt religieus geanalyseerd. Gita vroeg, toen ze nog 9 jaar was of dit niet een subtiele vorm van diefstal is omdat de verliezer haar knikkers gedwongen moest afstaan.

Consequentie en voorbeeldgedrag
Van de ouders wordt echter meer verwacht dan alleen regelmaat en inspanning. Ouders moeten consciëntieus en consequent zijn. Hoge morele eisen stellen aan de kinderen betekent eerst opvoeding van jezelf. Vader die de hele dag televisie kijkt, wekt weinig religieuze inspiratie bij zijn kinderen. Ma, die vele uren telefonisch de nieuwste roddels bespreekt, draagt weinig bij aan de morele opvoeding. Ouders zijn vaak het grootste probleem in onze G’dsdienstige lessen.

Ouders zijn imitatiemodellen. Hoewel onze ‘permissive society’ hier anders over denkt, moet Joods voorbeeldgedrag autoriteit uitstralen, wil de Joodse traditie enig gezag dragen. Onze Rabbijnen schroomden zich niet het vijfde gebod ‘Eer uw vader en uw moeder’ ook aan de ouders voor te schrijven. Zorg dat je eerbiedwaardig en geloofwaardig bent!
Wij leren onze kinderen op te staan voor hun leraren. Ouderwets? Wellicht, maar het maakt het kind gewilliger iets van ouderen te accepteren. Mijn ervaring met kinderen, die minder opkijken tegen hun docenten Joods, is, dat zij ook minder graag Tora leren. Op alle mogelijke manieren proberen zij er zich onderuit te draaien.
Tot mijn stomme verbazing merk ik bij positief opgevoede kinderen, zelfs tussen de 5 en 9 jaar, dat zij na een lange schooldag van soms 9 uur, uit vrije wil thuis de Tora uit de boekenkast pakken om de leerstof van die dag nog eens te herhalen! Juist vanwege de voorbeeldfunctie moeten ouders onderling gelijkgestemd zijn en hun idealen delen met de schoolsignatuur.

Beloning
De Joodse opvoeding is sterk cognitief ingericht. Leren moet een plezier blijven en wordt regelmatig beloond. Een beloning drukt onze waardering uit. Mosje van 9 leerde driehonderd paragrafen van de mondelinge leer (Misjna) uit zijn hoofd.

Hij mocht mee naar Zürich voor een internationale quiz. Moderne opvoeders schudden meewarig het hoofd over prijsjes en competitie: ‘de motivatie moet van binnenuit komen’. De ervaring is, dat een matig competitiebeleid kinderen enorm motiveert. Veel kinderen moeten even over hun gebrek aan interne motivatie worden heen geholpen. Belonen is absoluut niet moreel verwerpelijk, integendeel. Wachten op het autonoom opborrelen van interne motivatie is tijdverspilling. Op wat oudere leeftijd blijken veel kinderen ons dankbaar voor de soms subtiele, soms expliciete aansporingen; vaak horen we complimenten – achteraf! – dat ze bij ons zoveel geleerd hebben.

Voorkomen is beter dan genezen. Ouders die door gebrek aan innerlijke overtuiging hun kinderen religieus aan hun lot hebben overgelaten, komen later bij mij klagen: ‘de school heeft hen verpest’. Na enig doorvragen blijkt de fout meestal bij de ouders te liggen. Geloofsoverdracht begint thuis, bij de ouders en vereist gedegen ‘follow-up’.

Beschermde en positieve opvoeding
Wij voeden onze kinderen op met net en positief taalgebruik. Iets ‘stinkt’ niet, maar ruikt onaangenaam’. Een slechte omgeving kan in één uur zelfs de meest ideale opvoeding van maanden teniet doen. Een puur kinderhart absorbeert de Tora op een kwalitatief zuiverder wijze. Moeten we onze jonge kinderen reeds nu confronteren met de ellende en rotzooi van de maatschappij zoals die is? Pas als ze 12 of 13 zijn worden ze langzamerhand voorbereid op de grote wereld in het besef, dat het thuis anders is en het Tora-leven te verkiezen. Wij leren hen omgaan met de vele verleidingen, waaraan ze zullen worden blootgesteld: niet klakkeloos aannemen wat je ziet, leest of hoort. De Tora-benadering op de vele vragen wordt met ze doorgenomen voordat ze met de grote problemen worden geconfronteerd.

Ontwikkelen van spiritueel potentieel
De Tora beschrijft de mens als een sprekend wezen en daarin komt het uitzonderlijke van de mens tot uiting. Het spraakvermogen stelt de mens in staat te communiceren om zijn spirituele potentieel te ontwikkelen. Samenzijn is samenspraak.
Bij de schepping van de mens zag G’d, dat het niet goed is, dat de mens alleen leeft. Wij moeten een partner vinden met wie wij in samenspraak het humane en religieuze goed bereiken. Voor de kohaniem komen niet alle partners in aanmerking.
De relatie tussen man en vrouw is uniek. Dit partnerschap draagt het potentieel in zich van creatie, scheppen van nieuw leven, één van de unieke kwaliteiten van G’d zelf. Hoe complexer de vorm van leven, hoe meer noodzakelijk, duurzaam en intens de relatie, die zich ontwikkelt tussen ouder en kind. Het mensenkind is juist zo hulpeloos omdat het zoveel te leren heeft: tradities, idealen en doelen. Daarom spelen de ouders zo’n ontzettend belangrijke rol in het leren, inspireren en motiveren. Daarom zijn deze bronnen van inspiratie reeds ingebouwd in het Joodse huwelijk. We gaan terug naar de oorsprong van de mens en naar de bronnen van onze religie.
Het Joodse huwelijk is een herhaling van
1. de schepping en van
2. het `huwelijk’ van G’d met het Joodse volk bij de berg Sinai.
Vandaar dat we beide ingredienten terugvinden bij de choepa, het Joodse huwelijk.
Lichten, gedragen door de moeders en de kalla, de bruid en rondgangen door de bruid en de moeders om de chatan, de bruidegom heen, waren in Holland ongebruikelijk maar zijn in het buitenland betrekkelijk gewoon. Het gaat om simcha en heelheid – de pijlers van de opvoeding.
Licht is een symbool van simcha, vreugde. Bij de Verbondssluiting op de berg Sinaï was er bliksem en vuur (Exodus 19:16,18). De getallenwaarde van lamp (neer) in het Hebreeuws is 250. Op weg naar de trouwbaldakijn worden meerdere lampen aangestoken, samen in waarde 2 keer 250 is 500. De man heeft 248 en de vrouw 252 ledematen.
De eenheid tussen man en vrouw ligt in beide kandelaars aangeduid. Met deze kandelaars in de hand lopen de bruid, haar moeder en schoonmoeder, drie of zeven maal rond de bruidegom. De drie ronden symboliseren de drie Bijbelse verplichtingen van de man tegenover zijn vrouw. De zeven rondes symboliseren de zeven scheppingsdagen. Omdat het de bedoeling is dat in het huwelijk het scheppingsproces herhaald wordt, passen deze zeven rondes onder de choepa in het totaalbeeld.
De zeven berachot, zegenspreuken zijn het belangrijkste van de choepa, de huwelijkssluiting. De huwelijksplechtigheid bestaat uit drie onderdelen:
1. de verloving (eroesien) waarbij 2 zegenspreuken (berachot) worden uitgesproken,
2. het voorlezen van de ketoeba, de huwelijksakte en
3. de nisoe’ien (het feitelijke trouwen) waarbij zeven berachot (zegenspreuken) worden uitgesproken.
De zeven berachot symboliseren de zeven zegeningen, die G’d aan Adam en Eva gaf voordat zij een eenheid werden. In de zeven zegenspreuken komt G’ds naam 14 keer voor, evenals dit het geval is in de Tien Geboden, die de basis vormen voor de civilisatie van de mensheid. In de zin, die de chatan, bruidegom uitspreekt bij het overhandigen van de ring staan 32 letters, die overeenkomen met de 32 keer, dat G’ds naam voorkomt in het Scheppingsverhaal.
Al deze symboliek dient als aanzet om het leven op wijze en gewijde manier te delen.

HALACHA: OMERTELLEN
De Omertelling bereidt ons voor op het ontvangen van de Tora. De Midrasj vertelt, dat de Tora pas werd gegeven, toen alle leden van het Joodse volk elkaar in een verdraagzame eenheid konden aanvaarden. Misschien is het daarom, dat de Tora geen duidelijke datum aangeeft voor Sjawoe’ot. Sjawoe’ot is niet afhankelijk van een vastgestelde datum. Pas na intermenselijke perfectie, dat zijn beslag heeft gekregen in de Omertelling, is men gereed voor het werkelijk ontvangen van de Tora. En dit is de bedoeling van het Omertellen: opvoeden in verdraagzaamheid met als motto “verbeter de wereld, begin bij uzelf”. Maar hoe geschiedt de telling in de praktijk?

De omvang der telling
De Talmoed vertelt ons hierover het volgende:“Het is een gebod de dagen te tellen en het is een gebod de weken te tellen” (B.T. Menachot 66a). De meeste Risjoniem zijn de mening toegedaan, dat de telling der dagen en weken geen aparte mitswot zijn maar één geheel vormen.

Reacties zijn gesloten.