(Bemidbar/Numeri 1:1-4:20)
BEMIDBAR (in de woestijn).
- Bij telling blijken er meer dan 600.000 mannen van 20 jaar en ouder te zijn.
- Levieten worden apart geteld: vanaf één maand. Het vervoer van het draagbare Heiligdom is hun taak.
- De stammen worden in een vierkant gelegerd rondom het Heiligdom: drie stammen per windrichting, ieder met zijn eigen banier. Zo moeten ze ook optrekken.
- De stam Levi wordt rondom het Heiligdom gelegerd.
- De rol van de eerstgeborenen wordt overgenomen door de Levieten omdat zij het gouden kalf niet hadden gediend.
- De Levieten worden verdeeld in de drie belangrijkste families: de Gersjonieten, de Kehatieten en de Merarieten.
VERDIEPING I: DE GESCHIEDENIS VAN HET MENSENTELLEN
Bemidbar – in het tweede jaar na de Exodus – begint met de affectieve opdracht van G’d aan Mosjé: “Neemt het aantal van de hele gemeente van de kinderen Israëls op door het tellen van alle mannen per hoofd”. Tellen is een uiting van G’ds liefde als voorbereiding op een nieuwe spirituele status.
Ik neem u mee in de verschillende tel-episoden in Tora en Nach.
De eerste vraag: waarom moesten de Joden geteld worden in het eerste jaar na de Exodus; G’d kende het getal toch? De volkstelling was meer voor de omgeving bedoeld. Iedereen lachte het Joodse volk uit: “Veertig dagen na het geven van de Tora maakten jullie al weer een afgodsbeeld. G’d zal jullie dit nooit meer vergeven!”.
Het Joodse volk werd verheven door de bijdrage aan het Misjkan (Heiligdom) van Edoet-getuigenis.Het Misjkan getuigde van G’ds vergiffenis.
De tweede vraag: de halve sjekkel was tien gera – als verzoening voor de overtreding van de Tien Geboden. Hoe zo’n klein muntje zo een grote overtreding kon verzoenen? G’d liet Mosje een brandende halve sjekkel zien. Met veel hernieuwd enthousiasme voor het Jodendom kan zelfs de zwaarste misstap rechtgezet worden!
De derde vraag: Waarom mogen wij geen mensen tellen? Wanneer wij dingen tellen, duidt dat erop dat ze aan verandering onderhevig zijn. Verval, veroudering en ontluistering zijn gevolgen van de zondeval van de eerste mensen. Zodra we tellen, toont dit dat de ‘dood’ in één of andere vorm heeft toegeslagen. Dood is het gevolg van tekortkoming. Daarom is kappara nodig, een verzoening, een heling in de vorm van ‘n donatie aan het Heiligdom.
De Tora stelt dat er bij directe telling een ‘plaag’ uitbreekt. Rasjie: door tellen rust het kwade oog op de getelde objecten. Rabbenoe Bachja ibn Pakoeda (11e eeuw) legt het telverbod anders uit: “Door iedereen een apart nummer te geven, wordt ieder individu uit het totaal gelicht. Er ontstaat een afgescheiden identiteit, die niet meer verbonden is met de rest. Zolang men onderdeel van het geheel is, werken de verdiensten van allen voor iedereen. Maar wanneer men apart beoordeeld wordt, staat iedereen op zichzelf waardoor men vatbaarder wordt voor subjectieve evaluatie, vooroordeel en veroordeling”.
De donatie van de halve sjekkel toonde, dat we zonder de ander maar half zijn. Rijk en arm waren hierin totaal gelijk. De halve sjekkel verbond weer met het geheel.
Gelijke aantallen
Nu in Bamidbar wordt het joodse volk nog een keer geteld, op de eerste Ijar van het tweede jaar na de uittocht. Bij beide tellingen was het totale aantal gelijk. Het kan zijn, dat het aantal overledenen gelijk was aan het aantal nieuwgeborenen. Maar een tweede antwoord luidt, dat de stam Levi in eerste instantie wel meegeteld werd maar in de tweede telling niet. De lacune, die het niet meetellen van Levi creëerde, werd opgevuld door de mannen, die langzamerhand de twintigjarige leeftijd (alleen zij werden meegeteld!) bereikten.
Davids telling
In het boek Samuel (II 24:9) staat, dat koning David gestraft werd vanwege een volkstelling. Als het enige voorschrift bij telling luidde, dat men alleen munten mag tellen maar geen mensen, is niet goed te begrijpen hoe David zich hierin vergiste. Waarom was G’d zo kwaad op koning David?
“David”, zegt Nachmanides, “overtrad nog een andere randvoorwaarde bij het tellen van mensen. Dit mag slechts gedaan worden wanneer dit werkelijk nodig is. David telde alleen maar om zich te verheugen over zijn grote legermacht”.
Onnodig tellen
Mensen worden gereduceerd tot getallen. Dit is ook wat de Midrasj zegt in naam van Rabbi Eliëzer: “Zolang het Joodse volk geteld werd voor een duidelijk doel, heeft het hen aan niets ontbroken, maar toen er zonder enige noodzaak een telling werd gehouden, ging het mis”. David had de telling niet nodig voor oorlogsdoeleinden. Onnodig tellen van mensen is verboden, zelfs bij een census met sjekaliem.
Nachmanides concludeert: “Dat de Tora voorschrijft een halve sjekkel te gebruiken bij het tellen boven de twintig, duidt erop dat het tellen van mensen vanaf dertien jaar beschouwd wordt als tellen van het hele joodse volk en dat is zelfs verboden met sjekaliem”.
G’d wil niet dat het hele volk geteld wordt, omdat Hij beloofd heeft hen te vermeerderen als de sterren van de Hemel, zoals er staat (Bereesjiet 15:5): “Gij kunt hen niet tellen”.
VERDIEPING II: VAANDELDRAGERS IN DE WOESTIJN
In Numeri 2:1-34 lezen we over de positie van de Joodse stammen gedurende hun legering en reizen in de woestijn. Hierbij komen vele vragen op:
- Dienden de vaandels een militair doel? Volgens de Midrasj hebben de andere volken hieruit geleerd hoe zij met vaandels moesten omgaan in het leger.
Don Jitschak Abarbanel (15e eeuw) wijst erop, dat het Joodse volk aan de grens van Israël stond. Hoewel G’d – in Bechoekotai (vorige week) nog – toegezegd had dat “honderd van jullie duizend vijanden zullen achtervolgen” mogen we toch niet op een wonder vertrouwen. Mosjé bereidde het volk voor op de intocht in het land Israël.
- De vaandels dienden ook een spiritueel doel. De Tora is geen militair handboek. Het belangrijkste wat de Tora ons wil vertellen is het geestelijke doel van de vaandels. Het militaire voordeel was een neveneffect. Alle stammen waren gelegerd rond de Tabernakel. Net zoals het hart het centrum van het lichaam vormt, vormde het Heiligdom het centrale zenuwstelsel van het Joodse volk.
Het Joodse volk als Hemels voertuig
Anderen stellen dat de vlaggen spirituele vaandels waren waarop symbolen stonden afgebeeld van de Merkawa – het Hemelse Voertuig – dat beschreven wordt in de profeet Jechezkeel. Het Joodse volk vormde zo het voertuig van de G’ddelijke intentie met deze wereld (sommige Geleerden verbazen zich echter over de aanwezigheid van deze vormen vanwege het zeer strikte beeldverbod in Tora en Halacha, de Joodse wet).
Vier windrichtingen
Volgens Rabbi Efraïm Luntsjits duidden de vier legergroepen op het feit dat wij de G’dsnaam uitdragen naar alle vier windrichtingen. De vlaggen worden ook ‘tekens’ genoemd. Zij waren ‘richtingaanwijzers’ naar de kant van de G’ddelijke Aanwezigheid.
Na de oprichting van het Misjkan (de Tabernakel) kregen de Joden precies te horen hoe zij zich moesten legeren per stam. Op deze manier wist iedereen precies waar hij bij hoorde en werd het volk voorbereid op de G’ddelijke Aanwezigheid. De specifieke wijze, waarop het Joodse volk gegroepeerd was, kwam overeen met de opstelling van de Engelen rond G’ds Troon. Het is de taak van het Joodse volk het aardse te doen aansluiten op het Hemelse.
VERDIEPING III: MOSJE EN ZIJN NEVEN, Aharons kinderen
Bemidbar 3:1‑2: “Dit waren de nakomelingen van Aharon en Mosje toen G’d met Mosje sprak op de berg Sinai: Dit waren de namen van de zonen van Aharon: de eerstgeborene was Nadav, voorts Awihoe, Elazar en Itamar.”
Hier worden alleen de zonen van Aharon vermeld. Ze worden echter de zonen van Mosje genoemd omdat hij hen de Tora heeft onderwezen: “iemand die Tora onderwijst aan zijn medemens wordt het aangerekend alsof hij hem gebaard had”. (B.T. Sanhedrien 19b). Mosje heeft zijn eigen zoons ongetwijfeld ook les gegeven. Waarom staat dit niet vermeld?
Mosje was totaal toegewijd aan zijn volk Israël. Mosje ging, nadat hij veertig dagen op de berg Sinai had doorgebracht, van de berg direct naar zijn volk en niet eerst naar huis. Mosje’s toewijding aan zijn volk had ook een nadeel. Hij ‘verwaarloosde’ zijn eigen familie, aldus Chatam Sofeer. Mosje was wel rabbijn voor iedereen maar had weinig contact met zijn eigen kinderen. Daarom is het hem niet gelukt om zijn eigen kinderen de liefde voor de Tora over te dragen, die hij wel aan anderen kon geven.