(Bemidbar/Numeri 22:2–25:9)
BALAK (persoonsnaam):
Balak, de koning van Moab vreest Am Jisraeël en zendt afgezanten naar de waarzegger Bile’am met het verzoek met hen mee te gaan om het Joodse volk te vervloeken.
G’d accordeert op voorwaarde dat hij alleen zegt wat G’d hem ingeeft.
Bile’am berijdt zijn ezelin, die zich echter ongehoorzaam betoont omdat zij wel en Bile’am niet de Engel ziet die de weg verspert. Tenslotte slaat Bile’am de ezelin drie keer, waarna de ezelin in mensentaal vraagt waarom hij zijn trouwe rijdier slaat. Daarop opent HaSjeem Bile’ams ogen en hij ziet ook de Engel staan met getrokken zwaard. Bile’am krijgt nogmaals de opdracht alleen datgene te zeggen wat HaSjeem hem ingeeft.
Koning Balak treft voorbereidingen om offers te brengen zoals Bile’am hem opdraagt maar tot drie keer toe kan Bile’am alleen maar een zegen over het Joodse volk uitspreken, tot woede van koning Balak, die hem tenslotte wegzendt.
Echter, nog voordat hij vertrekt profeteert hij over de slechte toekomst van Moab.
Het Joodse volk begint ontucht te bedrijven met Moabietische meisjes en werpt zich neer voor hun afgoden. Uit woede beveelt G’d alle schuldigen op te hangen. Op een gegeven moment brengt Zimri, stamvorst van Sjimon, in het openbaar een Midjanietische vrouw naar zijn tent. Pienechas, een kleinzoon van Aharon doorsteekt beiden, waarna de plaag ophoudt, die 24.000 mensen het leven heeft gekost.
Balak is de 40e parsja, bestaat uit 2 afdelingen (1 open en 1 gesloten), telt 104 pesoekiem, verzen, 1455 woorden, 5357 letters en is de 34 na langste parsja. Bevat geen mitsvot, geboden.
VERDIEPING I: Wie was deze Bile’am?
Moav ligt ten zuidoosten van Israel. Balak, koning van Moav, was bang voor het aanstormende Joodse volk. De twee beschermheren van Moav, de koningen Siechon en Og, waren reeds gedood. Balak huurt Bile’am in om het Joodse volk te vloeken. Maar Bile’am wilde niets doen zonder G’ds toestemming. Tegen de vorsten van Moav zei hij: ”Blijf hier deze nacht wachten. Morgen zal ik u antwoord geven, naar hetgeen G’d tot mij zal spreken”.
Wie was deze Bile’am? Volgens de Midrasj was Bile’am de grootste filosoof uit die tijd. Volgens de Kabbala was Bile’am voornamelijk behept met een ‘boos oog’. Overal waar hij keek, bracht hij verderf. Toch stelt de Talmoed dat Bile’ams kracht lag in zijn theologische kennis. Hij kon het minuscule moment, waarop G’d elke dag even kwaad is, exact bepalen. Dan trof zijn vloek doel. Anderen zeggen dat hij voornamelijk een droomuitlegger was maar de Tora geeft aan, dat hij tijdelijk profeet was en daarna verviel tot zwarte magie. Andere bronnen geven aan, dat hij zelfs grotere gaven bezat dan Mosjé.
Nachmanides (1194-1270) vergelijkt Bile’am met de Engel, die met Ja’akov streed en hem zegende. G’d wilde kennelijk, dat het Joodse volk ook gezegend zou worden door een niet-Joodse profeet. Bile’am schijnt dit zelfs geweten te hebben, maar hij verborg deze intentie voor Balak, zijn opdrachtgever. Volgens ibn Ezra (1092-1167) kon Bile’am zelf niet zegenen of vloeken. Hij was alleen erg goed in astrologie. Wanneer hij in de sterren zag, dat iemand iets slechts zou overkomen, gaf hij hem een vloek. Toen zijn slechte voorspellingen inderdaad uitkwamen, dacht iedereen dat hij profeet was. Daarom was hij in feite een oplichter, die ook Balak van Moav bedroog. Omdat het Joodse volk niet onderworpen is aan natuurlijke astrologie, sorteerde zijn vloek geen effect.
Don Jitschak Abarbanel (1437-1508) meent dat de zegeningen van Bile’am bedoeld waren als waarschuwing voor de omliggende volken. Wanneer deze bang zouden zijn, zou het makkelijker zijn om het land te veroveren. Balak, die Bile’am kende als profeet, begreep deze G’ddelijke intentie in de zegeningen niet. Balak meende dat hij hem te weinig betaald had om te vloeken, zodat Bile’am de Joden een zegen gaf om een hoger salaris af te dwingen. Bile’am was de meest gezaghebbende profeet onder de volkeren. Wanneer zelfs hij de overwinning van het Joodse volk zou voorspellen, zouden zij allemaal terugdeinzen voor oorlog. G’d wilde liever niet dat de Kena’anieten oorlog zouden voeren met het Joodse volk.
Opdat men niet zou denken dat de Joden Bile’am omgekocht hadden voor meer geld dan Balak, liet G’d de ezelin spreken. Zo werd voor iedereen duidelijk dat G’d uit de keel van Bile’am sprak toen hij het Joodse volk zegende en dit een serieuze profetie van overwinning was.
Nadat Bile’am zijn taak volbracht had, verdween zijn profetische gave. Hij werd weer een zwarte magiër. Dit staat ook bij zijn dood in het boek Jehosjoe’a. Zijn profetie was slechts een tijdelijke zaak, opgelegd van Boven. Een werkelijke profeet was hij niet. G’d verscheen hem slechts om Am Jisraeel te zegenen. Bile’am wordt wel eens vergeleken met de ‘kok van de Koning’. Net zoals de betrokken minister weet ook de kok exact wat de Koning eet. De ingrediënten van de maaltijd kent de kok zelfs beter. Zo kan men begrijpen, dat Bile’am in sommige opzichten meer toegang had tot ‘de geheimen van het paleis van de Koning’. Zijn neiging tot kwaad en onreinheid belette hem echter om uit te groeien tot een ware profeet, zoals Mosje geworden was.
VERDIEPING II: BEHOUD VAN DE VRIJE WIL
“Toen kwam G’d tot Bile’am en zei: ’Wie zijn deze mannen bij u?’ (22:9).
G’d liet Bile’am in de waan liet dat Hij feilbaar was. Bile’am dacht na deze mededeling dat soms niet alles voor G’d duidelijk is. Bile’am meende dat Hij niet alleswetend was.
Daarom meende hij een tijd te kunnen bepalen waarop hij het Joodse volk zou kunnen vloeken, zonder dat G’d dat zou kunnen tegenhouden.
Bile’am werd in de waan gelaten werd dat G’d hem inderdaad moest vragen wie deze mannen waren.
Daarom ging Bile’am naar Balak om het Joodse volk te vervloeken. Hij meende namelijk zich aan G’ds oog te kunnen onttrekken.
Om dit te begrijpen moeten we teruggaan naar het eerste boek van de Tora, Bereesjiet (Genesis). In Bereesjiet 3:9 vraagt G’d aan Adam waar hij is. Rasji legt daar uit dat G’d natuurlijk wist waar Adam was. Maar Hij begon een inleidende conversatie met Adam, zodat Adam, na de zondeval, niet direct in verwarring zou raken van de G’ddelijke Openbaring. Hij wilde dat Adam uit zichzelf tesjoeva zou doen en tot inkeer zou komen.
Iets verder in Bereesjiet (4:9) vraagt G’d aan Kain waar zijn broer Abel was. Ook hier wilde G’d Kain niet plotseling overvallen met een Openbaring. Hij wilde dat Kain tot inkeer zou komen en zou zeggen:’Ik heb hem vermoord en gezondigd tegenover U.’
G’ds Openbaring is overweldigend en kan iemand totaal immobiliseren en choqueren. Bij Adam en Kain was het misdrijf al geschied. Daarom wilde G’d tesjoeva zien. Maar hier had Bile’am nog niets mis gedaan. Bile’am had alleen een plan. Waarom G’d hem dan op het verkeerde been zette, was om Bile’ams vrije keus te waarborgen.
In het Jodendom staat de vrije keus volledig centraal. Tot nu had G’d Bile’ams plannen steeds weersproken. G’d had hem gevraagd om het Joodse volk niet te vervloeken. Bile’am was overweldigd door deze G’ddelijke Openbaring en had geen keuzevrijheid meer. G’d wilde zijn keuzevrijheid weer herstellen door hem in de waan te laten dat hij het Joodse volk zou kunnen vloeken.
Hetzelfde zien we bij Farao. Farao zag de grootste wonderen. Daarom was hem nauwelijks enige vrije keus gelaten. G’d herstelde Farao’s keuzevrijheid door zijn hart te verstokken.