(BEMIDBAR/NUMERI 25:10 – 30:1)
• Pinchas krijgt van Hasjeem Zijn vredesverbond aangeboden, omdat hij het recht van Hasjeem heeft opgeëist door het leven te nemen van de ontuchtige Midjanietische Kozbi bat Tsoer en haar minnaar Zimri ben Saloe.
• Tevens beveelt G’d vijandelijkheden tegen de Midjanieten te openen, omdat ze de Joden in de (afgoden-)valstrik lieten lopen.
• Mosjee en Elazar moeten van het volk de 20-jarigen (dienstplichtigen) en daarboven tellen. Er volgt een lange lijst met namen van families en het getal van de volwassen mannen is meer dan zeshonderdduizend.
• Mosjee moet het land in erfelijk bezit verdelen naar de omvang van iedere stam. De Levieten horen niet bij de getelden en krijgen geen erfelijk bezit.
• De vijf dochters van Tselofchad claimen land, omdat hun overleden vader geen zoon had. Hasjeem wijst hen land toe en onderwijst het erfrecht.
• G’d gebiedt Mosjee vanaf de berg Arawiem uit te kijken over het Beloofde Land, waarna Mosjee moet sterven.
• Mosjee vraagt G’d iemand aan te wijzen die het volk kan leiden. Jehosjoe’a wordt aangewezen. In het openbaar draagt Mosjee op hem zijn leiderschap over.
• Daarna volgen een aantal voorschriften omtrent de offerdienst.
Pinchas is de 41e parsja en bestaat uit 35 afdelingen (10 open en 25 gesloten), telt 168 pesoekiem, verzen, 1887 woorden, 7855 letters en is de twee na langste parsja. Bevat zes mitsvot, geboden.
VERDIEPING I: DE BRON VAN DE AANTREKKINGSKRACHT
“Pinchas, de zoon van Elazar, de zoon van Aharon, de priester, heeft Mijn woede afgewend van de kinderen Israëls doordat hij Mijn ijverzucht heeft geoefend in hun midden” (25:6-11).
De zenoet, de ontucht van Zimri ben Saloe en Kozbi, de Midjanietische heeft een hoge tol geëist van het Joodse volk. De aantrekkingskracht tussen man en vrouw vindt zijn oorsprong in het scheppingsverhaal: “Toen schiep G’d de mens naar Zijn beeld, naar het beeld van G’d schiep Hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen” (Bereesjiet 1:27).
Daarna liet G’d Adam in coma raken, waarna de eerste operatie onder verdoving in de menselijke geschiedenis plaatsvond. De rib vormde het fundament waaruit de vrouw werd opgebouwd. De vrouw werd tot mens gebracht. “Mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen, Hij zegende hen en Hij noemde hen mens” (Bereesjiet 5:3). De aantrekkingskracht tussen man en vrouw heeft te maken met het feit dat zij in één werden geschapen, als één wezen aan elkaar geklonken waren. Daarna werden ze in twee helften gesplitst en sindsdien is men doorlopend op zoek naar de verloren ‘wederhelft’.
Ontucht is een perversie en verdraaiing van de G’ddelijke intentie bij de scheiding tussen mannelijk en vrouwelijk. De zondeval zorgde ervoor dat die oorspronkelijke éénheid verbroken werd. De harmonie tussen de ‘vrouwelijke wateren’ en de ‘mannelijke wateren’ werd verstoord. Zachar en Nekewa, mannelijk en vrouwelijk zijn in getallenwaarde gelijk aan Sjamajiem, de Hemel. Wanneer de mannelijke en vrouwelijke elementen van de Schepping in harmonie leven, hebben we een Hemel op aarde. Wanneer dit niet het geval is, is er een breuk met de oorspronkelijke scheppingsbedoeling.
In de Kabbala worden deze mannelijke en vrouwelijke krachten in de Sefirot uitgewerkt. De begrippen mannelijk en vrouwelijk nemen in de mystiek een belangrijke plaats in als kosmische, tegengestelde krachten, die overigens niet zoveel te maken hebben met de man en vrouw hier op aarde. Mannelijk en vrouwelijk hebben voornamelijk te maken met vraag waar het kwaad vandaan komt. Volgens de mystieke leer ontstaat het kwaad doordat de mannelijke en vrouwelijke elementen in de Schepping van elkaar gescheiden werden. Dit wordt in de eerste hoofdstukken van de Tora aan de orde gesteld in de symboliek van de zondeval.
De scheiding die bij de zondeval tussen het lichaam en ziel is ontstaan, is debet aan het kwaad. Oorspronkelijk was de mens een éénheid, één lichtende energiebundel (Or met een alef). Maar nadat de eerste mens gegeten had van de Boom van kennis van goed en kwaad verviel deze eenheid tot een scheiding tussen lichaam en ziel. De ziel is de kern van de menselijke persoonlijkheid die het lichaam met kracht inspireert om te leven. Daarom wordt de ziel als inspirator “mannelijk” genoemd. Het lichaam wordt gezien als ontvangend, terwijl de ziel gevend is, inspireert en leidt waardoor het als mannelijk wordt gekenmerkt.
Wanneer beide krachten in harmonie opereren, houden ze elkaar in evenwicht. Maar wanneer het lichaam zich gaat verzelfstandigen, verliest het contact met de kern en verwordt het tot kwaad.
Hoge en lagere werelden zijn constant met elkaar in interactie. Deze wisselwerking wordt wel eens vergeleken met communicerende vaten. Er moeten doorlopend keuzes gemaakt worden in ons leven. Telkens weer moeten wij kiezen tussen goed en kwaad. Kiezen we voor het lichamelijke, het ontvangende principe, dan hebben we geen aandacht meer voor de innerlijke aspecten van het leven. Wanneer wij los van de ziel zijn, dan vervallen wij tot materialisme. Dan verliezen wij het contact met de G’ddelijke wereld.
Hoe kunnen we de oorspronkelijke éénheid herstellen? Dit zeggen we altijd in de ‘lesjeem Jichoed’: Tora leren en zuivere naleving van de ge- en verboden uit de Tora zijn een remedie tegen de scheiding tussen uiterlijk en innerlijk. Hoe aards de geboden soms overkomen, toch hebben zij duidelijke verbanden met de Hemelse structuur, waaruit zij ontspruiten.
VERDIEPING II: DE BRON VAN DE JOODSE IDENTITEIT
Pinchas drukt ons weer met de neus op de vraag naar de Joodse identiteit. De laatste tijd werd hierover weer een emotionele discussie gevoerd. Waar komt dit vandaan, dat de moeder de identiteit bepaalt? De pasoek, waar het om draait staat in Dewariem 7:3 e.v. :”Met hen (de Kena’anieten) zult gij geen huwelijk aangaan, uw dochter zult gij niet geven aan zijn zoon en zijn dochter zult gij niet nemen voor uw zoon; want hij zou Uw zoon van Mij doen afwijken en zij zouden andere goden dienen en de woede van G’d zou tegen U ontbranden en Hij zou U spoedig verdelgen”.
De Talmoed (B.T. Kiddoesjien 68b) stelt naar aanleiding hiervan: “Uw zoon, die komt uit een Joodse moeder, heet Uw zoon maar de zoon van een niet-Joodse vrouw heet niet Uw zoon maar haar zoon”.
De Gemara komt tot deze conclusie omdat de woorden “want hij zou Uw zoon van Mij doen afwijken” nooit op de uit te huwelijken zoon kan slaan – omdat de Toratekst dan had moeten zeggen “want zij (de nieuwe schoondochter) zou Uw zoon van Mij doen afwijken”.
De `zoon` uit de pasoek slaat op de zoon van een Joodse dochter (en een heidense man). De angst van de Tora is nu, dat de Joodse kleinzoon door de niet-Joodse schoonzoon tot afgoderij wordt verleid, hetgeen inderdaad een bedreiging vormt omdat de zoon – halachisch – Joods is.
Bouwer van vormen
Een meer filosofisch getinte verklaring van dit voorschrift ligt in de gedachte, dat in het voortplantingsproces de mannelijke kracht dynamisch is, terwijl het vrouwelijke element vooral de bouwer van vormen is. Vorm geven is begrenzen. De moeder is de toegangspoort tot de materie en via haar wordt het leven in vormen bezield. Geen enkele vorm kan oneindig blijven of eeuwig zijn.
Vader en moeder worden in de kabbalistische denkwereld in de intellectuele sfeer weergegeven door de sefirot (sferen) Chogma – de bezielende flits, Aha-Erlebnis – en Bina (van de stam bone=bouwen), die aan elkaar zijn geklonken als biologische tegengestelden. Het zijn niet alleen typen maar ook tijdsgebeurtenissen. In de geschiedenis maakt men perioden van activiteit en passiviteit mee, opbouw en afbraak.
Het begrip mannelijkheid wordt in de Kabbala gezien als een dynamische kracht. Het begrip vrouwelijkheid staat voor een statische, latente of potentiële kracht. Deze blijft inert totdat de stimulus van buiten gegeven wordt. De Kabbala heeft het over kosmische principes en gaat niet over individuele personen, mannen of vrouwen in het dagelijkse leven.
Het Jodendom richt zich op de aardse vormen. Een soeka moet aan die en die afmetingen voldoen, een etrog moet die en die vorm en kleur hebben, anders is hij niet kosjer. Daarbij wordt de Hemelse, achterliggende structuur zeker niet verwaarloosd maar de halacha focust zich op de fysieke verschijningsvormen van de dingen, zoals ze zich hier op aarde aan ons openbaren. Voor de ontwikkeling van de mensvorm zorgt de vrouw. Daarom is zij identiteitsbepalend voor de halacha, de Joodse wet.