Rabbijn Evers over de verlegenheid van religies

De keppel bedekt ons hoofd. Wij bedekken onze hersenen omdat we ons schamen voor ons verstand. God heeft de mensheid met zeer veel intelligentie begiftigd maar als wij het resultaat van onze inspanningen aanschouwen, komen wij al gauw tot de conclusie dat wij er niet veel van gebrouwen hebben.

Het was een van de observaties van rabbijn Raphael Evers, rabbijn van het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap, bij een studiemiddag van het Cairo-overleg in het Joods Cultureel Centrum in Amsterdam. De bijeenkomst hield zich bezig met verlegenheid in religies. Wat zien degenen die iets met religie hebben als taak in het maatschappelijk middenveld en hoe ziet de overheid dat, is het bijvoorbeeld realistisch om te spreken over een neutraal maatschappelijk middenveld.
Zoals rabbijn Evers het verwoordt als hij over het dragen van een keppel spreekt:

Religieuze kleding is voor mij voornamelijk een teken naar mijzelf. Ik wil mij er constant van bewust zijn, dat ik als religieus mens iets mag en moet bijdragen aan het algemeen welzijn, aan de maatschappij.

DE KEPPEL

Rabbijn  Evers jongerenimam Yassin Elforkani Cairo overleg 20140827Ik draag duidelijke traditioneel Joodse kleren omdat ik mijn identiteit niet onder stoelen of banken wil steken. Ik ben Joods en wil dat duidelijk maken. De traditionele joodse klederdracht fascineert. Is het alleen folklore? Niet in het minst.

De wijze waarop de orthodoxe jood in Israël gekleed gaat vindt zijn oorsprong in Tora of Kabbala, de mystiekleer. Waar komen de keppels vandaan en wat heeft het te doen met de Tora?

Velen menen dat een keppel wordt gedragen om uiting te geven aan het gevoel, dat `er iets boven ons is’. Toch is er meer. De keppel vormt een deel van de kleding en volgt dus als kledingstuk de algemene kledingvoorschriften. Sociologische theorieën stellen, dat wij ons kleden om ons te beschermen tegen de natuurelementen, om het gewicht van onze maatschappelijke positie uit te dragen of om onszelf te verfraaien.

De kledingtheorie uit de Tora luidt, dat wij ons naakt schamen: `Adam en zijn vrouw waren beiden naakt maar zij schaamden zich niet’ (Genesis 2:25). Na de zondeval schaamden Adam en Eva zich en naaiden zij zich van vijgebladeren schorten (ibid. 3:7).

Volgens de Tora kleden wij ons dus omdat wij ons schamen. De keppel is een onderdeel van de kleding. Wij bedekken onze hersenen omdat we ons schamen voor ons verstand. God heeft de mensheid met zeer veel intelligentie begiftigd maar als wij het resultaat van onze inspanningen aanschouwen, komen wij al gauw tot de conclusie dat wij er niet veel van gebrouwen hebben.

Religieuze kleding is voor mij voornamelijk een teken naar mijzelf. Ik wil mij er constant van bewust zijn, dat ik als religieus mens iets mag en moet bijdragen aan het algemeen welzijn, aan de maatschappij.

En ik ga daar zover in, dat ik zelfs meen, dat mijn omgeving mij mag aanspreken op mijn religiositeit als bijdrage aan de Nederlandse samenleving.

Hebben wij wat bij te dragen? Ja, bijzonder veel zelfs.  In de loop der eeuwen heeft het Joodse volk de wereldgemeenschap belangri­jke waarden bijgebracht. Een interessant gegeven is daarbij dat het Jodendom een plichtenleer is en geen rechtenleer.

Deze insteek van rechten als plichten geven direct ook aan dat aan alle rechten in onze moderne maatschappij duidelijke plichten zijn verbonden. Duidelijker gesteld: elk recht heeft zo zijn beperkingen.

Alle drie hier bijeengekomen religies zijn inmiddels minderheden in de moderne Nederlandse realiteit. Ik bespeur bij velen een gevoel van vreemdeling op eigen bodem.

Hoe gaat de Tora om met de vreemdeling?

 

VREEMDELINGENBELEID

Een vreemdeling zult gij niet onderdrukken, noch hem benauwen want gij zijt vreemdelingen geweest in het land Egypte” (Exodus 22:21).

In de Talmoedische traditie wordt ‘onderdrukken’ uitgelegd als ‘pijnigen met woorden’ terwijl ‘benauwen’ als ‘financieel onheus bejegenen’ opgevat wordt.

In vers 23 aldaar wordt de Hemelse straf besproken “Mijn toorn zal ontbranden en Ik zal u met het zwaard doden”, waaruit duidelijk blijkt hoe zwaar de onderdrukkende benauwenis waarin vreemdelingen kunnen verkeren door het Opperwezen wordt opgevat. De argumentatie luidt: “Want u bent vreemdelingen geweest in het land Egypte.”

Een heel menselijke en ook veel gehoorde reactie zou luiden: “Wij zijn vervolgd, dan zullen wij ook anderen vervolgen.” Niets van dit alles staat in de Tora. Integendeel. De Tora eist van ons: “Neem geen wraak en koester geen wrok” (Leviticus 19).

Niemand wil onderdrukt worden. Dit mogen wij ook luid en duidelijk kenbaar maken. Maar dit betekent wel respect voor de normen en waarden van het gastland. Er is een grens aan vreemdelingschap. “Zoekt de welstand van de stad waarheen u komt”, stelt de profeet Jeremia aan de Joden die in ballingschap gaan.

Extremisme is eigenlijk alleen maar bezig zijn met je eigen ding, alleen maar opkomen voor je eigen rechten. Het betekent vaak totaal geen oog hebben voor de ander en zijn rechten.

 

HET RECHT OM NIET BELEDIGD TE WORDEN

Ja, en er zijn ook grenzen aan de vrijheid van meningsuiting.

Marijke Slager Avi Ovadia Jan Post Hospers Cairo overleg 20140827

Oud PC-lid Marijke Slager, PC-lid en haar opvolger voor interreligieuze zaken Avi Ovadia en Jan Post Hospers van de Protestantse Kerk bij de door het Cairo overleg georganiseerde bijeenkomst.

Is het waar dat er `In een democratie niets heilig is, behalve het vrije woord’. Nee! Ook aan vrijheid van meningsuiting zitten heel duidelijke grenzen. De grootste gemene deler van vrijwel alle mensenrechten is bevordering van het welzijn van de (westerse) mens. Het is voornamelijk niet de bescherming van een abstract principe, hoe fraai dat basisbeginsel van de democratie ons ook in de oren klinkt.

Een andere one-liner luidt `wie er nu doekjes om windt, is een lafaard’. Wat een krijgshaftige taal! Vrij vertaald houdt dit in:`zeg nu maar alles wat je denkt, en we worden er allemaal gelukkiger van’. Was het maar zo.

De ervaring leert, dat dit absoluut niet waar is in de (harde) intermenselijke realiteit van alledag.

We kunnen mooie luchtballonnen oplaten over de `heiligheid’ van het vrije woord en nog een hele reeks andere grondwettelijke wenselijkheden maar indien wij de mens en zijn gewone, gerechtvaardigde menselijke gevoelens hierbij totaal uit het oog verliezen, zijn we niets opgeschoten sinds de Verlichting.

Het recht van het vrije woord geeft aan iedere burger een bepaalde macht en zeggingskracht, ook over anderen. Gelijk met iedere machtspositie moet daar uiterst delicaat en prudent mee worden omgesprongen. Gaan we even over de schreef dan is er al sprake van machtsmisbruik.

Zinloos machtsmisbruik vinden we allemaal kwalijk. Wanneer hele bevolkingsgroepen regelmatig bewust, `voor de grap’ of uit welk motief dan ook voor schut worden gezet is iedere fatsoensnorm of gemeenschapswaarde overtreden.

De oude joodse Wijzen durfden zich al meer dan 2000 jaar geleden af te vragen of de Bijbel voor de mens was geschreven of dat de mens voor de Bijbel was gecreëerd. In onze humanitaire tijd moet dan zeker gelden, dat de mens – ondanks alle hoogdravende rechtsidealen – altijd centraal moet blijven staan.

Ook de Nederlandse wet erkent het recht om gevrijwaard te mogen blijven van andermans verbale agressie. Op belediging en aantasting van andermans eer en goede naam staan wettelijke sancties.

Als je erg juridisch denkt en het jezelf niet betreft dan stel je nuchter en afstandelijk vast, dat de rechter wel zal uitmaken waar de grens van de vrije meningsuiting ligt. Juridisch beredeneerd is dat zeker juist. Maar ook de wet is er alleen maar om iedere burger een redelijk beschermd bestaan te bieden.

Ook de rechter is overigens maar één man/vrouw uit het sociale spanningsveld, die in zijn/haar eentje mag gaan bepalen wat voor alle Nederlanders wel of niet door de beugel kan.

 

Je kunt ook de menselijke weg inslaan en het eerste filter tegen woordmisbruik bij jezelf leggen. Dat betekent dat je als bewuste en respectvolle burger het recht van het vrije woord zo interpreteert en hanteert, dat ook andersdenkende Nederlanders niet belachelijk worden gemaakt. Want uiteindelijk gaat het erom het collectief burgers te beschermen. En schelden doet soms zeker pijn.

We leven in een informatietijdperk. Dat betekent, dat publieke informatie een groot goed is. Dit impliceert echter, dat wij uiterst voorzichtig en behoedzaam moeten omgaan met dit hoge goed. Dat begint bij onszelf.

 

Talmoedisch denken over de vrijheid van meningsuiting

De Talmoed (de joodse uitleg op de Bijbel) waarschuwde al 2000 jaar geleden voor de ernstige gevolgen van misbruik van vrijheid van meningsuiting waarbij het recht van iedere burger om niet gekwetst te worden centraal staat.

Wat het verschil vormt tussen westers en Talmoedisch denken? Westers denken formuleert mensenrechten, de Talmoed somt de `plichten van de mens’ op, gebaseerd op gegevens uit het derde Bijbelboek Leviticus (19:16 e.v.) `Ga niet onder uw volksgenoten rond als lasteraar…Heb u naaste lief gelijk uzelf’.

Kort samengevat betekent dit:`Wat gij niet wilt, dat u geschiedt, doe dat ook aan een ander niet’. Uiteindelijk zullen alle problemen aan de praattafel moeten worden opgelost. Blijven communiceren is hierbij uiterst belangrijk. Daarin heeft burgemeester Eberhard van der Laan groot gelijk. Anders dooft het licht…

 

Een pandora-doos aan emoties

Religie raakt het wezen van gelovigen. Godsdienst raakt de kern van de persoonlijkheid. Het wordt meestal met de paplepel ingegoten. Wie aan de godsdienst komt, weet dat hij een pandora aan emoties losmaakt.

Als iemand beledigd wordt, bestaat er een sterke neiging te geloven, dat degene, die je beschimpt dat opzettelijk gedaan heeft. Dat hier in het Westen nogal lauwtjes wordt gereageerd op blasfemie en andere religieuze karikaturen is een gevolg van gewenning. We zijn nu eenmaal gewend, dat anderen er andere meningen op na houden. Als het ons te gortig wordt, stappen we naar de rechter en vragen om sancties om ons tegen verbale of schriftelijke agressie te beschermen. Soms krijgen we gelijk maar vaak ook niet. De ander heeft ook recht op zijn vrijheden. Het is hier in het Westen vaak een kwestie van geven en nemen.

We kennen allen de prijs van de multicultirele samenleving en zijn zeer gehecht aan onze mensenrechten. Daarom zijn onze reacties vaak gedempt, beschaafd en proberen we in overleg `eruit te komen’. We houden rekening met andermans rechten. Daarom reageren wij niet met geweld, boycot of verbrandingen.

 

Wees je bewust van de gevolgen van intolerantie

Mijn bijdrage vandaag aan deze publieke discussie is voornamelijk een pleidooi voor het bekende adagium ‘wees je bewust van de gevolgen van intolerantie’ en ik wil dat toespitsen op een pedagogische waarschuwing om geen extremisme te veroorzaken bij onze jeugd. Dit vereist enige psychologische diepgang.

 

IDENTITEIT

Het proces van ontplooiing van een identiteit is – naast vele andere factoren – afhankelijk van de steun, die een jongere ontvangt vanuit de maatschappij waarbinnen hij zich beweegt. Uiteenlopende zaken als discriminatie of jeugdwerkloosheid, waardoor ontplooiingsmogelijkheden in de maatschappij worden belemmerd, kunnen de identiteitsformatie doorkruisen, omdat discriminatie tegengesteld is aan de voor de identiteits­ontplooiing vereiste bevestiging door de sociale omgeving en jeugdwerkloosheid de experimenteermogelijkheden met sociale rollen in arbeidsverhoudingen in de weg staat.

Wanneer de omgeving vijandig staat tegenover religieuze uitingen in gedrag of kleding ontstaan identiteitsproblemen bij levensbeschouwelijke groeperingen, omdat hun religieuze formules, die lange tijd hebben gefunctioneerd als basis voor een gemeenschappelijke beleving, niet meer blijken te voldoen. Slaagt men niet in een heroriëntatie dan ontstaat een collectief probleem.

Dreiging van collectief identiteitsverlies brengt de `tweede generatie’ in een toestand van verwarring. Zo gaan zij zoeken naar doctrines en zekerheden, die hen een kunstmatige identiteit verschaffen. Het komt hierbij dan tegelijkertijd tot een veroordeling en vorming van stereotypen over groeperingen, die als een vijand van de traditionele identiteit worden beschouwd om op deze wijze de eigen positie te rechtvaardigen en kracht bij te zetten.

Onze democratie moet jonge mensen idealen kunnen bieden; idealen, die acceptabel zijn voor mensen van uiteenlopende achter­gronden. In onze pluriforme maatschappij houdt dit in, dat met name de onderwijsinstituten de verschillende tradities als autonoom moeten aanvaarden en dragers van de traditie positief en constructief moeten bejegenen.

 

Identiteit en deugd

In de adolescentieperiode gaat het om het verwerven van een gevoel van identiteit. De deugd, die zich in de adolescentie­fase ontwikkelt is `trouw’: na gemaakte keuzen trouw aan de eruit voortvloeiende verplichtingen voldoen. Het gevoel van autonomie leidt tot `zelfzekerheid’; weigering de religie in de kleding tot uiting te mogen brengen leidt tot (extreme) verlegenheid en een pijnlijk zelfbewustzijn.

Onderwijzers en docenten, die uitingen van allochtone culturen onvriendelijk bejegenen, veroorzaken een ernstige breuk in het `self-image’, het zelfbewustzijn en de zelfverzekerdheid van de tweede generatie, hetgeen een positieve persoonlijkheidsontwikkeling ondermijnt.

Wie is een held, vragen de Spreuken van Rabbi Nathan. Hij die zijn vijand in een vriend kan veranderen.

De in 1902 geboren psycholoog Erik H. Erikson onderscheidt voorafgaand aan de adolescentieperiode vier ontwikkelings­fasen, elk met hun eigen ontwikkelingstaak. De wijze, waarop deze ontwikkelingstaak wordt vervuld is bepalend voor de verdere ontwikkeling van de persoonlijkheid.

In de eerste fase moet een fundamenteel vertrouwen tegenover een fundamenteel wantrouwen worden ontwikkeld.

Bij vier, vijf jaar staat initiatief tegenover schuld centraal. Daar deze perioden zich voornamelijk in het gezin afspelen, heeft de impliciet-vijandige omgeving nog niet veel invloed.

Maar tussen het zesde en twaalfde levensjaar verandert dit ingrijpend. In deze fase gaat het om constructiviteit tegenover minderwaardigheid. Reeds in deze fase, die dus nog ver voor de adolescentie­periode ligt, bestaat het gevaar dat zich een min of meer blijvend gevoel van minderwaardigheid ontwikkelt.

En hier ligt de broeinest van het extremisme.

Laten we daar begrip voor tonen en laten we leren daar verstandig mee om te gaan. Voorkomen is beter dan genezen.

En laten we vooral beseffen, dat – behalve de Eeuwi-ge – niets eeuwig is. Geen groepering blijft voor eeuwig het stigma van vijand dragen. Wie is een held, vragen de Spreuken van Rabbi Nathan. Hij die zijn vijand in een vriend kan veranderen.

De Tora leert ons slechte daden en intenties te veroordelen maar niet de persoon. Het Jodendom is een religie van hoop en positieve toekomstverwachting. En dat is tegenwoordig hard nodig.

Laten wij als religies in een seculiere maatschappij vooral de nadruk leggen op hetgeen ons bindt!

Reacties zijn gesloten.