(Dewariem/Deuteronomium 26:1 – 29:8)
KI TAVO (als je komt):
- Je moet je eerstelingen naar het Heiligdom brengen en verklaren, dat je alles aan G’d te danken hebt, de geboden vervulde en de tienden hebt afgestaan.
- G’d heeft Zich de Bné Jisraëel als volk genomen en het volk zal alle geboden nakomen.
- Na de overtocht door de Jordaan moeten ze grote stenen op de berg Ewal plaatsen. Daarop moet de hele Tora worden geschreven. Er moet op de Ewal een altaar gebouwd worden dat niet met ijzer mag worden bewerkt.
- Na het overtrekken van de Jordaan moeten 6 stammen op de berg Geriziem staan en de andere 6 op de berg Ewal, terwijl de Levieten 12 zegeningen en vloeken reciteren, waarop het volk Ameen antwoordt. Mosjé noemt de zegeningen als ze de ge- en verboden in acht nemen. Als ze dat niet doen dan komen de ergste vervloekingen.
Ki Tavo is de 50e Tora-parsja, bevat 21 afdelingen (5 open en 16 gesloten), telt 122 verzen, 1747 woorden, 6811 letters, is de 15 na langste parsja, bevat 3 ge- en 3 verboden.
DE BIKOERIEM – DE EERSTE VRUCHTEN
“Wanneer je dan in het land dat G-d je als erfgoed geeft, gekomen bent, het in bezit genomen zult hebben en er zult wonen, moet je van het eerste van alle vruchten van de bodem nemen” (26:1-2). Onze Wijzen zien een verband tussen het offeren van de bikoeriem en het in bezit nemen en behouden van Israel. Als we de bikoeriem letterlijk en/of figuurlijk brengen, hebben we ons recht op het Heilige Land gevestigd.
Bikoeriem en Bereesjiet
Wat maakte deze mitswa zo groots? In de Midrasj wordt zelfs gesteld, dat Bereesjiet (In den beginne) eigenlijk betekent: “vanwege de reesjiet, vanwege de mitswa van de bikoeriem (eerstelingen) werd de hele wereld geschapen.
Parsja omtrent de volkswording
Verder kent de mitswa van bikoeriem nog veel speciale aspecten, zoals het lezen van de afdeling, de parsja omtrent de volkswording en uitverkiezing van Am Jisraeel, die we ook op Seideravond lezen (Arami oweed awi). Deze lezing wordt bij geen andere mitswa geeist (hoewel bij het afstaan van de tienden (ma’aserot) ook een widoei (verklaring) wordt gelezen heeft die verklaring alleen een beperkte strekking en geen globale betekenis.).
En wat is de strekking van deze verklaring Arami oweed awi? Is het om onze dankbaarheid te tonen? Maar dan zou die verklaring ook moeten worden afgelegd bij de vervulling van vele andere mitswot (geboden), die aan Erets Jisraeel (Israel) gebonden zijn.
Buigen en danken
Degene, die de Bikoeriem brengt moet diep buigen voor het altaar en zich verheugen voor Hasjeem `over al het goede, dat Hij u gegeven heeft’ (hieruit leiden onze Wijzen af, dat de Bikoeriem alleen gebracht kunnen worden tijdens de vreugde van de oogsttijd, tussen Sjawoeot en Soekot). Dit zijn speciale voorschriften, die alleen bij Bikoeriem gelden.
Grote simcha
Verder wordt in tractaat Bikoeriem (3e hoofdstuk) beschreven hoe de vruchten naar Jeroesjalajim gebracht werden met grote simcha (blijdschap). Toen de Tempel nog bestond, bewoog zich een kleurrijke optocht vanuit het hele land naar de hoofdstad. Voorop gingen runderen, de horens met goud belegd, versierd met olijfbladeren, door feestelijk geklede jongens begeleid. Dan volgden mannen, die manden droegen volgeladen met rijpe eerstelingvruchten. De rijkeren droegen hun vruchten in fijn bewerkt vlechtwerk van zilver of goud. Onderin lagen de eerste rijpe gerstenaren, daarop de tarwehalmen. De olijven en dadels, de vijgen en granaatappels waren er smaakvol omheen geschikt. Druiven in rijke trossen hingen over de rand. Daaromheen fladderden jonge duiven en tortels, vastgebonden aan de overvolle manden om straks als offer op het altaar gebracht te worden.
Arbeiders stopten hun werk
’s Ochtends wekte iemand hen op met de roep: “Op, laten wij naar Zion gaan, tot onze G’d” (Jesjaja 31:5). De inwoners van Jeruzalem snelden de bezoekers tegemoet. De arbeiders stopten met werken, stonden voor hen op en zeiden: ”Vrede zij uw komst, broeders uit verre steden”.
Iedereen gaf zijn vruchten aan de koheen, die ze neerzette voor het altaar en iedereen de Tora-woorden voorzei: “Een Arameeër, die dreigde te gronde te gaan, was mijn vader Ja’akov. Hij daalde af naar Egypte, woonde daar met weinig mensen, werd daar tot een machtig, talrijk volk. De Egyptenaren behandelden ons slecht, legden ons zware arbeid op…” (26:5-6).
Berov am hadrat melech
Zo een massale uitvoering van mitswot (berov am hadrat melech) vinden we nergens anders. Ook de begroeting en de zegen (beracha) door de hele beroepsbevolking staat alleen bij de Bikoeriem beschreven.
Strootje binden
Opmerkelijk waren ook de voorbereidingen. In het voorjaar, toen de eerste vruchtjes begonnen te groeien, ging de boer iedere dag kijken welke vruchten de eer zouden genieten om naar Jeruzalem gebracht te mogen worden. De eerste rijpe vruchten werden heel precies gemerkt: zorgvuldig bond de boer een strootje om de eerste rijpe vijgen, granaatappelen, dadels en olijven.
Waarom de Bikoeriem zo bijzonder waren wordt uitgelegd door de Midrasj Tanchoema, die stelt, dat G’d juist in deze lage en materiele wereld Zich een `woning’ wil laten bouwen door de uitvoering van de mitswot (geboden).
De winst van deze wereld
In de hoge Hemelsferen zijn allerlei wezens en Engelen, die geen kwade, aardse neiging kennen en G’d constant dienen. De `winst’ van deze wereld bestaat hierin, dat de weerstand tegen alles wat met G’d en Tora te maken heeft enorm sterk is. Er moeten vele barrieres genomen worden om de jeetser hara, de kwade neiging te overwinnen.
Ben Hee Hee zei het al in Pirkee Avot: “Naar gelang de inspanning is ook het loon” (5:23). De beloning voor het bestuderen van Tora en het doen van mitsvot is afhankelijk van de hoeveelheid moeite, die men zich er voor getroostte en de mate van ongemak, die men ondervond.
Tora wijsheid wordt enkel verkregen wanneer men het met diep ontzag bestudeert in aanwezigheid van zijn leraar. Oppervlakkig lezen en nonchalant leren leveren geen Tora wijsheid op en hebben weinig waarde (Rambam). Rabbi Jehoeda Hanassi (Rabbenoe hakadosj), de auteur van de Misjna sloot Pirkee Avot af met deze uitspraak om ons aan te geven dat bij het lernen en het aanleren van goede eigenschappen, de beloning in directe verhouding staat tot de moeite en het ongemak, die daarmee gepaard gaan (Tiferet Jisra’eel).
Toppunt van aardse genot
De boer had zich een jaar lang voorbereid op de oogst en mag eindelijk de vruchten van zijn noeste arbeid plukken. De nieuwe vruchten zijn zijn grootste vreugde. En wat doet de Joodse boer: het toppunt van zijn aardse genot en trots schenkt hij weg en offert hij op onder het motto: “Laat de eerste de eerste brengen aan de eerste op de eerste plaats aan de Eerste van alles”.
Het Joodse volk wordt het eerste genoemd. Dit eerste volk moet de eerste vruchten brengen aan de koheen, die de speerpunt in de Tempeldienst vormt. Op de eerste plaats is de Jeruzalemse Tempel. Naar de Eerste van de wereld is G’d. Wij tonen dat alles aan G’d toebehoort. De verleiding is groot om de nieuwe oogst direct tot ons te nemen. Maar we laten onze dankbaarheid blijken door deze eerste gaven te offeren aan G’d.
Met `alles wat je vermoogt’
Hiervoor werd de hele wereld geschapen. Dit is de ultieme vorm van wijden, heiligen en G’d dienen met `alles wat je vermoogt’ (zoals in Sjema staat: bechol me’odecha, met iets wat enorm geliefd is in je ogen. Juist daarmee vervul je de mitswa om van G’d te houden). Dit kwam juist bij de brengers van de Bikoeriem heel sterk naar voren. Daarom werden ze zo eervol in Jeroesjalajim ontvangen. Hoewel vaklieden en mensen, die bezig zijn met hun werk niet hoeven op te staan voor Geleerden (Kiddoesjien 33a), stonden ze wel op voor de brengers van de Bikoeriem omdat zij hun meest geliefde, eerste vruchten aan Hasjeem brachten na een jaar lang zware arbeid.
Aarde symboliseert de materiele verlangens
Daarom moeten wij ook van de reesjiet peri ha’adama, van de `vruchten van de aarde nemen’. De aarde symboliseert de materiele verlangens van de mens. G’g wil het hart van de mens. Als hij al zijn verlangen gericht heeft op de vruchten van zijn dagelijkse, noeste arbeid, geeft hij met de vruchten ook al zijn aardse ambities over aan Hasjeem.
Dit wordt zeer op prijs gesteld in de Hemel. Daarom staat er ook, dat wij door de verdienste van de Bikoeriem het land Israel verdienen. De grond van Erets Jisrael heeft een bepaalde kedoesja, wijding. Alleen daar kunnen wij werkelijke wijding en heiligheid opdoen.
Hemel of aarde eerst?
Zo kan men ook een bekend meningsverschil (Bereesjiet Rabba 1:15) begrijpen: “Beet Sjammai zegt, dat eerst de Hemel en pas daarna de aarde werd geschapen. Maar Beet Hilleel zegt, dat de aarde eerst werd geschapen. Rabbi Sjimon bar Jochai zegt: “Ik verbaas me over deze `Avot Olam’, Vaders van de wereld, dat ze hierover een meningsverschil hebben. Ik meen, dat Hemel en aarde beide tegelijkertijd geschapen werden”.
De verklaarders vragen zich af wat voor praktische verschillen uit dit meningsverschil voortvloeien?
Maar daar gaat het hier niet om. Beet Sjammai meent, dat het om de Hemel gaat. Dit betekent, dat het doel van de Schepping in zijn visie de Hemelse zaken is, Tora leren en de G’dsdienst.
Beet Hilleel stelt, dat de aarde eerst geschapen werd omdat hij er van uit gaat, dat het doel van de Schepping verheffing van de aardse en materiele zaken is.
Rabbi Sjimon bar Jochai meent dat Hemel en aarde gelijk werden geschapen omdat het niet uitmaakt of je nu de hele dag bezig bent met Tora of dat je een aards beroep uitvoert als men maar Hemel en aarde met elkaar in kedoesja (wijding) combineert. Want daar gaat het om in het Jodendom: het fuseren van het Hemelse en het aardse.
(Rabbi Sjimon bar Jochai noemt Sjammai en Hilleel de `Avot Olam’, Vaders van de wereld, omdat hun nesjamot (zielen) door G’d geconsulteerd werden bij de Schepping van de mens over het hoe van deze Schepping (wanneer de Tora zegt, dat G’d de mens wilde scheppen, staat er het woord `na’ase’. Dit zijn de beginletters van nimlach im Sjammai Hilleel – Hij overlegde met Hilleel en Sjammai.