(GENESIS 1:1 – 6:8)
De Tora begint met de creatie van alles wat bestaat, o.a. duisternis en licht, de hemellichamen, water en land, alle planten en dieren en tenslotte mensen. G’d schiep dit alles uit het niet. Adam en Eva woonden in het Paradijs, de Tuin van Eden. Deze sidra draagt de naam ‘In een begin’ = B’reesjiet. Dit geschiedde in zes dagen; op de zevende dag heeft G’d gerust. G’d vaardigde één verbod uit: het eerste mensenpaar mocht niet eten van de Boom van Kennis van Goed en Kwaad. De slang brengt Eva ertoe toch een hap te nemen van een vrucht van deze boom en geeft ook Adam ervan. Zij worden verbannen uit de Tuin opdat zij niet ook van de Boom van het Eeuwige Leven nemen. Vanaf dat moment moeten zij hard werken om in hun onderhoud te voorzien en de vrouw(en) zullen met pijn kinderen krijgen. De twee eerste kinderen van Adam en Eva heten Kaïn en Abel. Op een dag brengen beiden een offer voor G’d; dat van Kaïn wordt niet aanvaard, dat van Abel wel. Kaïn doodt zijn broeder; hij wordt veroordeeld om over de wereld te zwerven. Er volgt een geslachtsregister tot en met Noach. Sjet is het derde kind van Adam en Eva. Het morele niveau van de mensen is inmiddels zo laag gezonken, dat G’d besluit alle levende wezens te vernietigen. Alleen Noach en zijn gezin mogen in leven blijven omdat Noach genade in G’ds ogen vond.
VERDIEPING I: Or Lagoiem – een licht voor de volkeren
‘In den beginne schiep G’d de hemel en de aarde’. Rasjie stelt bij het Scheppingsverhaal een fundamentele vraag: “Men had de Tora pas hoeven te beginnen vanaf de eerste Tora-opdracht voor het Joodse volk als geheel: ‘Deze maand zal voor jullie zijn de eerste van de maanden” (de Joodse kalender) hetgeen in Exodus 12:2 (het tweede Boek van de Tora) staat’”. Waarom begint de Tora dan toch met Bereesjiet?
Rasjie citeert ter beantwoording Tehilliem (Psalmen 111:6): “De kracht van Zijn daden vertelde Hij aan Zijn volk, om hen het erfdeel der volkeren te geven”. Wanneer nu de volkeren van de wereld tegen het Joodse volk zeggen: “Rovers zijn jullie omdat jullie de landen van andere volkeren hebben veroverd”, kunnen de Joden tegen hen zeggen: “Heel de wereld is van G’d. Hij heeft haar geschapen en gegeven aan degenen die Hem juist leken. Uit vrije wil gaf Hij haar aan de zeven Kana’anitische volkeren en uit vrije wil heeft Hij het weer van hen weggenomen en aan ons gegeven”. Een opmerkelijke uitleg aan het begin van de Tora. Reeds in de 11e eeuw speelde de claim op het land kennelijk al. Ook tegenwoordig is dit nog een uiterst actuele vraag.
In zijn eerste verklaring legt Rasjie meteen de hoofdfunctie van de Tora uit. Het woord Tora komt van het woord ‘instructie’ en is bedoeld om het Joodse volk de weg van de mitswot (ge- en verboden) te wijzen. In het boek Bereesjiet staan weliswaar verschillende mitswot beschreven maar deze geboden werden aan alle mensen of alleen aan individuen gegeven en waren niet specifiek bestemd voor de Joden als volk.
De vers uit de Psalmen legt uit waarom het boek Bereesjiet überhaupt geschreven werd aan het begin van de Tora (het scheppingsverhaal had ook in een apart boek beschreven kunnen worden of in een Midrasj kunnen worden opgetekend). G’d heeft het scheppingsverhaal aan Zijn volk verteld omdat Hij hen de erfenis der naties – Kena’an werd door zeven volkeren bewoond met 31 koningen – wilde geven. G’d had aan Awraham beloofd, dat zijn nazaten het land Kana’an zouden erven. Dit is onderdeel van een mitswa, omdat het geboden is om in Israël te wonen. De vraag is alleen wat nu eigenlijk het bezwaar vormt van de `volkeren’ en wat het antwoord luidt van G’d.
Het internationale recht bepaalt, dat veroverd land na geruime tijd overgaat in de handen van de veroveraar. Het zou ondenkbaar zijn, dat de Amerikanen hun land terug zouden moeten geven aan de Indianen, omdat het ooit aan hen heeft toebehoord. Zo ook is onze claim op het land uiteindelijk een feit geworden door Joodse bewoning. Wat is het probleem dat de volkeren met onze aanwezigheid aldaar hebben? De Lubawitscher Rebbe antwoordt, dat het probleem van de volkeren met de Joodse bewoning van Israël voornamelijk gebaseerd is op het feit dat ons recht op het land onvervreemdbaar is. Het besef, dat het Joodse volk vroeg of laat terug zou keren naar Erets Jisraëel, ondanks interim-bezettingen door vreemde mogendheden, laat hen niet met rust. Het is onverteerbaar, omdat geen enkel ander volk een dergelijk `recht’ kent. Aan de andere kant is ons recht op Erets Jisraëel beperkt door het feit dat het ons gegeven is als uitvalsbasis voor het verspreiden van het monotheïsme met alle normen en waarden, die aan de Tora ontspruiten. Daarom heet Israël ook ‘het erfdeel der volkeren’. Uiteindelijk zal de hele wereld die Ene G’d erkennen en zal Israël zijn als wat Jeruzalem en de Tempel op dit moment vormen ten opzichte van de rest van het Heilige Land. Israël zal een heiligdom vormen voor de rest van de wereld, die uiteindelijk de enige ware G’d zal erkennen. Het Joodse land is niet bedoeld als nationalistisch eigendom. Het is bedoeld als Or Lagoiem – een licht voor de volkeren. Van daaruit zal G’d Zijn Heiligheid over de wereld doen uitgaan. Want vanuit Zion gaat de Tora uit naar de rest van de wereld.
VERDIEPING II: LICHT EN DUISTERNIS: SPIRITUALITEIT EN GEESTELIJKE DUISTERNIS
“En G’d zei, laat er licht zijn, en toen was er licht” (Bereesjiet 1:3).
Bij de schepping van de wereld werd het licht als eerste gecreëerd. Dit is opmerkelijk. Licht is alleen nuttig wanneer andere dingen daar gebruik van kunnen maken. Het zou daarom logischer zijn geweest als het licht vlak voor de schepping van planten of dieren gecreëerd zou worden. Desondanks werd het licht als eerste gecreëerd. Wat kan hiervoor de achterliggende reden zijn? Opperrabbijn Jonathan Sacks citeert een bekende uitspraak van onze Chagamiem (Wijzen):“Het licht dat op de eerste dag gecreëerd werd, werd hierna verborgen, voor de rechtschapenen in de Olam Haba, het Hiernamaals” (B.T. Chagiga, 12a).
Deze rabbijnse uitleg bevat iets paradoxaals. Het licht, dat als doel heeft om te verlichten, werd verborgen vlak nadat het gecreëerd werd. Wat was het nut dan van deze creatie?
Een andere paradox vinden we in de uitleg van de Zohar (dl. III, 28b). De Zohar merkt op dat het Hebreewse woord voor “licht” en het Hebreeuwse woord voor “geheim” dezelfde gematria (=getalswaarde) hebben. Dit betekent dat deze woorden ook met elkaar in verband staan. Dit is vreemd: licht is in essentie openbaar, terwijl een geheim juist verborgen is. Hoe kunnen deze twee tegenpolen een gemeenschappelijke getalswaarde hebben?
Blauwdruk
De Midrasj stelt:“Net zoals een koning die een paleis wil laten bouwen dit niet spontaan doet maar zich baseert op de plannen van de architect, zo ook heeft G’d in de Tora gekeken aan de hand waarvan Hij de wereld schiep”. Voordat we iets concretiseren, iets creëren, hebben we een plan nodig waar vaak een hoop denkwerk aan vooraf is gegaan. Dit plan bestaat in eerste instantie uit het doel dat we willen bereiken met ons werk. Hierna kan er pas actie ondernomen worden. Op dezelfde wijze schiep G’d de wereld. Het doel van de schepping van het universum, waarin het Goddelijke licht verborgen is achter de materiele werkelijkheid is om de fysieke wereld te zuiveren en het verborgen licht van G’d te openbaren. G’ds verborgenheid moest getransformeerd worden in een geopenbaarde Aanwezigheid (licht).
Dit beantwoordt de vraag waarom het licht als eerste gecreëerd werd. Omdat licht het doel van de hele schepping was, en het formuleren van een doel de eerste vereiste stap is in het uitwerken van een actie-plan, werd het licht als eerste gecreëerd. De intentie van de hele verdere schepping van de wereld lag dan ook verankerd in de openingszin “laat er licht zijn”.
Goed =licht
Bij alle opeenvolgende scheppingsdagen staat er een zinspeling naar licht. Elke scheppingsdag werd afgesloten met “en G’d zag dat het goed was”. Het woord “goed” zinspeelt op “licht”. Er staat namelijk “en G’d zag het licht dat het goed was” (Bereesjiet 1:4). Hieruit volgt dat licht op alle scheppingsdagen aanwezig was.
Vervulling
De Zohar wijst op het verband tussen “licht” en “geheim” en de rabbijnen stelden dat het licht verborgen is voor de Tsadikkiem (rechtschapenen) in de Olam Haba, het Hiernamaals. Men kan dit vergelijken met een gebouw dat nog in aanbouw is. De uiteindelijke vorm is nog niet zichtbaar, behalve in de gedachten van de architect. Pas als het werk af is, zal het onthuld worden. Hetzelfde geldt voor de wereld. Pas wanneer het helemaal af is, zal het doel van de wereld (het licht) geopenbaard worden.
Dit is ten tijde van de Masjiach. Maar waar is het licht dan nu verborgen aanwezig? De rabbijnen zeggen (Midrasj Ruth; Zohar Chadasj 85a) dat dit in de Tora verborgen is. Dit kan men wederom vergelijken met een architect: net als de tekeningen van de architect bepalend zijn voor de bouw, zo ook wijst de Tora ons – door het leren van Tora en het houden aan de Geboden – de weg bij het vervullen van het doel van de wereld.
Microcosmos
Men kan dit ook betrekken op ieder afzonderlijk individu. Elk mens is een microcosmos van de wereld met eenzelfde lot als de wereld. “Licht” is het doel van iedere Jood. We moeten onze eigen situatie in licht transformeren. Dit doet men niet alleen door het verdrijven van het duistere (het slechte) door zich te weerhouden van zonden. Maar ook door de duisternis te veranderen in licht door zich op een positieve manier te wijden aan het goede. Dit moeten we op dezelfde manier doen als G’d dit gedaan heeft bij de schepping.
Hierbij is het van het grootste belang om allereerst een duidelijk levensdoel te formuleren. We moeten elke dag ervaren als een nieuw begin, alsof we weer opnieuw geschapen zijn (Jalkoet Sjimoni) en alsof de wereld in zijn geheel opnieuw geschapen is. Zo moeten wij ook elke dag voor ogen hebben dat het onze taak is “laat er licht zijn”. Dit doel moet vervolgens impliciet in al onze daden terug te zien zijn – door ons te richten op de Tora, de blauwdruk van de schepping.
Inderdaad is licht het doel van alles dat geschapen is. Dit zou betekenen dat licht ook het doel is voor de duisternis. Duisternis is niet alleen geschapen met als doel om vermeden te worden (om de mens een keuze te geven tussen goed en slecht) maar ook om getransformeerd te worden in licht. De wereld werd geschapen zodat Israël door middel van de Tora de wereld zal veranderen in het eeuwige licht van G’ds geopenbaarde aanwezigheid, zoals in de tijd van de Masjiach zal gebeuren. Jesjaja voorspelt (60:19): “de zon zal niet langer als daglicht dienen, noch zal de maan licht geven voor helderheid: maar de Koning zal een eeuwigdurend licht voor je zijn” (gebaseerd op Torah Studies van Opperrabbijn J. Sachs, met toestemming van de auteur).