Parsja Noach 5775

(Bereesjiet / Genesis 6:9 – 11:35)   

  • Na Adam was corruptie, afgodendienst en onzedelijkheid gemeengoed.
  • G’d besluit een geweldige vloed over de aarde te brengen.
  • Noach krijgt opdracht een grote ark te bouwen.
  • De regen duurt veertig etmalen en bedekt de hoogste bergtoppen. Na een tijd begint het water te zakken. Noach zendt een raaf en een duif uit om te zien of de aarde weer bewoonbaar is.
  • G’d belooft nooit meer de wereld te verwoesten. De regenboog wordt het teken van die belofte.
  • Noach plant een wijngaard en wordt dronken. Hij ligt naakt in zijn tent en Cham ziet hem. Hij vertelt het aan zijn broers Sjeem en Jafet, die met een deken over hun schouders achteruit de tent inlopen.
  • Noach vervloekt Kena’an, de zoon van Cham.
  • Na een tijd willen de mensen een toren bouwen die tot in de hemel reikt. Door de spraakverwarring verspreidt men zich over de aarde.

 

Noach is de 2e Tora-parsja, bevat 18 afdelingen (5 open en 13 gesloten), telt 1860 woorden, 6907 letters, en is de 12 na langste parsja. Bevat geen mitsvot, geboden.

 

VERDIEPING I: AANDACHT VOOR GOEDE EIGENSCHAPPEN?

In het werk Sja’aree Kedoesja (I:2) stelt Rabbi Chaim Vital, dat `goede eigenschappen geen onderdeel vormen van de 613 mitsvot (opdrachten), die de Tora geeft. Goede eigenschappen vormen een voorbereiding op de het vervullen van de 613 mitsvot. Slechte eigenschappen zijn zwaardere vergrijpen dan overtredingen. Men moet zich beter in acht nemen voor slechte eigenschappen dan voor overtredingen. Omdat goede eigenschappen de basis vormen van de 613 mitwot worden ze niet in de Tora vermeld’. Zo legt Rabbi Chaim Vital uit waarom de Tora zo weinig aandacht lijkt te besteden aan het verwerven van goede eigenschappen.

 

Goede eigenschappen vormen de inbedding van de voorschriften van de Tora. Goede eigenschappen zijn de voorbereiding op een waarachtig Tora-leven. Een mens kan de Tora pas deelachtig worden nadat hij zich opgewerkt heeft tot de goede eigenschappen. Pas daarna begint de Tora te werken. Hiermee wordt ook de vraag beantwoord waarom de Tora begint met het hele scheppingsverhaal, waarna de episode van de zondvloed en de Torenbouw van Bavel volgen. Als de Tora bedoeld is als `boek van de mitsvot’ had de Tora met de eerste mitswa voor het Joodse volk, de opdracht een Joodse kalender aan te houden (begin van het boek Exodus, hfst. 12) moeten starten.

 

Heel het boek Bereesjiet (Genesis) is een grote les in het afleren van kwalijke en het aanleren van goede eigenschappen. Het boek Bereesjiet wordt ook Sefer haJasjar, het boek van de oprechten, de Aartsvaders, genoemd, omdat zij bij uitstek onze rolmodellen en lichtende voorbeelden zijn.

 

De drie kwalijkste eigenschappen staan reeds beschreven in een uitpraak van Rabbi Elazar hakappar, die zegt: De nijd, de begeerte en de eerzucht brengen de mens uit de wereld (Pirkee Awot 4:21).

 

Rasjie (1040-1105) geeft drie voorbeelden van deze wijze les: afgunst is jaloezie onder vrienden. Begeerte is geldzucht of promiscuïteit. Eerzucht is het najagen van gezag en macht.

Maimonides (12e eeuw) meent, dat een combinatie van deze drie eigenschappen, of zelfs één van deze drie eigenschappen, geloof in de Tora verzwakt en de mens op weg naar wijsheid en persoonlijkheidsontwikkeling belemmert.

Er zijn twee soorten jaloezie en iedere vorm van jaloezie kent verschillende gradaties:

  • Jaloezie op andermans spirituele, ethische of intellectuele prestaties.
  • Wanneer iemand gefrustreerd raakt van het edelmoedige karakter van een ander of zijn spirituele vooruitgang.
  • Soms is men afgunstig op andermans succes in Tora en mitsvot omdat Tora en mitsvot gehaat worden. Deze negatieve emoties plaatsen de jaloerse mens buiten de Joodse maatschappij. Deze mens vol haat tegen Tora en mitsvot wordt beschouwd als een vijand van G’d.
  • Een bepaalde vorm van jaloezie is te verdragen, zoals onze Wijzen zeggen: kinat sofriem tarbè chogma: “Jaloezie onder geleerden vermeerdert wijsheid”. Wanneer iemand zo heilig en geleerd wil zijn als zijn vrienden en uit jaloezie hen probeert te imiteren, is dat te tolereren. Hoewel deze vorm van jaloezie niet wenselijk is als studiemotivatie, is het niettemin acceptabel.

 

  • Jaloezie op andermans materiële voorspoed.
  • De ergste vorm van jaloezie is dat een arm persoon rijke mensen niet kan
  • Ook al is men rijk kan men niet uitstaan, dat anderen rijker zijn dan hij.
  • Hij wil ook rijk zijn maar kan de rijkdom van anderen verdragen. Dat is de minst verwerpelijke vorm van jaloezie.

 

Begeerte, zelfs voor toegestane geneugten, is niet bevorderlijk voor een lang leven. Te veel eten en drinken kunnen lichamelijke schade veroorzaken. Anderen dwingen hem te eren is de laagste vorm van eerzucht. Nog erger is het verlangen geëerd te worden voor goede eigenschappen die men niet bezit. Wanneer een geleerd of heilig mens eer zoekt, begaat hij een grote overtreding tenzij zijn doel het heiligen van G’ds naam is.

Rabbi Mosje Chajiem Luzatto (18e eeuw) stelt, dat eer pure ijdelheid is waarmee men onrecht doet aan de eigen intellectuele waardigheid en die van zijn Meester. Wanneer men inziet wat eer waard is, zal men die zeker verachten en er ver van blijven. Wanneer de mensen hem prijzen is dat lastig want hij raakt beschaamd wanneer hij geprezen wordt voor eigenschappen die hij niet heeft. Men moet eer verwerpen omdat het vaak zo is dat men beschaamd raakt doordat men geprezen wordt voor zaken die niet aanwezig zijn.

Rabbi Jisra’eel Salanter (19e eeuw) stelt: “Niemand is meer afhankelijk van anderen dan degene die eer en aanbidding zoekt. Roem is iets, dat alles wat het op zijn weg vindt, vernietigt. Op de vraag van een chazan, die vroeg hoe hij zichzelf van hoogmoed kon zuiveren omdat hem dagelijks veel eer te beurt viel, antwoordde Rabbi Jisra’eel: “Neem de talliet eens van je hoofd en kijk achterom hoe ze je uitlachen”.

Kain was jaloers op Hewel, zijn broer omdat G’d Hewels offer wel en Kains offer niet aannam. Kain vermoordde zijn broer. Hiermee geeft de Tora aan hoe laag men kan zinken door jaloezie en afgunst.

Daarna wordt de generatie van de zondvloed beschreven. Hun fout lag in het botvieren van een ongebreidelde passie. Diefstal en ontucht zijn de grootste verleidingen. Hierdoor vervalt men tot de diepste dalen.

De Torenbouw van Bavel was ingegeven door eerzucht: “Kom, laten we een stad met een toren bouwen waarvan de top tot in de Hemel reikt en ons zo een naam maken”.

De drie kwalijkste menselijke eigenschappen jaloezie, begeerte en eerzucht heersten over de mensheid totdat onze Aartsvaders Awraham, Jitschak en Ja’akov kwamen.

Awraham liet door zijn onbeperkte gastvrijheid zien wat chessed, belangeloze liefde betekent. Jitschak was bereid zijn leven voor Hasjeem, G’d te geven toen hij zich opofferde bij de Akedat Jitschak, de offerande van Jitschak. Ja’akov wordt de Amoed HaTora (pilaar van de Tora) genoemd. Hij combineerde de chessed van zijn grootvader Awraham met de gestrengheid en zelfbeheersing van zijn vader Jitschak. Hij legde het fundament voor de studie van de Tora door zijn uitgebalanceerde karakter. Zijn zoon Joseef zette deze bouw aan een betere wereld door in het zedeloze Egypte, dat qua techniek en organisatie wel een hoogstaande cultuur kende maar niettemin de `naaktheid van de wereld’ genoemd wordt. Door zijn heilige karakter kon Joseef de ontucht in Egypte de baas. In de slavernij in Egypte werd het hele Joodse volk klaargestoomd voor een leven volgens de Tora.

VERDIEPING II: Meer doen dan verwacht wordt, toont ons ware hart!

Onze rolmodellen uit de Tora gingen altijd verder dan vereist was. Avraham ging op de derde dag na zijn besnijdenis op zoek naar gasten ondanks zijn pijn. Hij wilde iedereen erbij betrekken. Meer doen dan vereist, verandert de persoonlijkheid. Avram, zo heette hij oorspronkelijk, veranderde in Avraham: hij werd een beter mens. Avraham bad zelfs voor Sedom en Gomorra! Precies daarin schoot Noach te kort. Hij zorgde alleen voor zichzelf en zijn gezin en dacht niet aan zijn tijdgenoten. Noach wordt hiervoor bekritiseerd. Als we alleen maar doen wat van ons verwacht wordt, schieten we te kort. Meer doen dan formeel verwacht wordt, toont waar ons hart eigenlijk ligt!

Noach kon dit niet opbrengen. Noach had te veel egotripperij voor zich gezien. Een voorvader van Noach was Chanog (Henoch). Ook in de tijd van Noachs betovergrootvader Chanog ontbrak het aan gemeenschapszin. Wie was deze Chanog? “En toen ging Chanog met G’d en hij was er niet meer want G’d had hem genomen” (5:24). Chanog was schoenmaker. Bij iedere steek zei hij ‘Baroech Hasjeem – de naam van G’ds Koningschap komt de wereld nabij’. Het stikken van leer betekende voor Chanog een aardse weergave van de eenheid, die tussen de hogere en lagere werelden moet bestaan.

Chanog was zeker een heilig rolmodel. G’d dienen doet men niet alleen door dawwenen (bidden) of leren. De ultieme test is of men ook in de aardse realiteit in staat is om het G’ddelijke naar voren te halen. Aan de buitenkant kan men op een schoenmaker lijken. Maar diep in het hart hoort men elk moment met het G’ddelijke in de wereld verbonden te zijn.

Hoe hoog hij spiritueel ook klom, toch is Chanog géén Aartsvader geworden. Hij dacht alleen aan zijn eigen geestelijke groei. G’d wil dat wij buitenstaanders dichterbij halen. Noach was een nazaat en leerling van Chanog. Noach ging de geschiedenis in als `tsaddiek in peltz’ – een heilig man, die alleen zichzelf verwarmde door een warme bontjas aan te doen. Als het koud is, kun je ook een kachel aansteken. Dan is het voor iedereen warm.

Awraham dawwende (bad) voor de slechtste mensen en haalde iedereen dichterbij het monotheisme. Mosje was zelfs bereid om zijn leven te geven voor het Joodse volk toen G’d hen dreigde te vernietigen na het gouden kalf. Dat waren pas ware leiders!

Daarom was de levensstijl van Avraham Awienoe hoger dan die van Chanog, omdat Chanog alleen voor zichzelf bezig was, op een engel leek en uiteindelijk ook tot engel werd “en hij was er niet meer want G’d had hem genomen”.

Maar Avraham richtte zich ook op anderen en verhief hen tot een hoger niveau. Deze weg verdient navolging. Daarom heten wij ook ‘kinderen van Avraham, Jitschak en Ja’akov’!

Gelijk de Profeet Elijahoe ging Chanog levend het Paradijs, Gan Eden binnen. Nachmanides (13e eeuw) legt uit, dat de beloning voor het vervullen van de mitsvot (geboden) afhankelijk is van onze motieven.

  1. Mensen die alleen maar een goed leven in deze wereld wensen, krijgen hun beloning hier op aarde door een leven van rijkdom en eer.
  2. Doet men de mitsvot (geboden) om een deel in het Paradijs te bemachtigen, dan krijgt men inderdaad een deel in Gan Eden.
  3. Mensen die de mitsvot vervullen vanuit pure liefde voor G’d, geen beloning verlangen en dit zonder bijbedoelingen doen, krijgen zowel in deze wereld als in de toekomstige wereld beloning, omdat ze op beide niveaus actief waren.
  4. Maar uiteindelijk zijn er ook mensen die zich totaal onttrekken aan alle aardse bezigheden. Al hun gedachten en verlangens zijn gericht op G’d. Zij krijgen zowel lichamelijk als spiritueel een eeuwig leven. Dit gebeurde met Chanog en de profeet Elijahoe. Laten we niet vergeten dat het lichaam niets anders is dan een gecondenseerde energietoestand, die makkelijk in spirituele energie kan worden omgezet.

Maar Aartsvader werd Chanog niet. Hij straalde niet uit naar anderen.

Reacties zijn gesloten.