Parsja Vajera 5775

(Bereesjiet/Genesis 18:1 – 22:24

VAJERA (en -G’d- verscheen).

  • Er komen drie mannen op bezoek bij Araham en Sara – het blijken Engelen, boodschappers van G’d te zijn.
  • Ze vertellen dat Sara binnen een jaar een zoon zal baren, waarover zij lacht.
  • G’d vertelt Avraham dat Hij Sedom en Amorra zal vernietigen; Avraham houdt een pleidooi voor de steden.
  • Op de aangekondigde tijd wordt Jitschak geboren. Hij wordt gespeend.
  • Sara ergert zich aan Jisjmaeel en verzoekt Avraham Hagar en Jisjmaeel de woestijn in te sturen.
  • Als ultieme test draagt G’d Avraham op zijn zoon Jitschak te offeren.

Vajera is 4e parsja in de Tora, telt 147 pesoekiem en is hiermee de 7e na langste parsja.

Verdieping: AVRAHAMS REDT ZIJN LEVEN

In de parsja van vorige week werd Sarai geschaakt door Farao. Wat was er gebeurd? Er brak een zware hongersnood uit in Kena’an. Ongaarne moest Avram naar Egypte trekken om te overleven. Ze kwamen bij de grensrivier en bereidden zich voor op de oversteek naar Egypte.

Sarai’s schoonheid

In de geschiedenis waren er vier bijzonder mooie vrouwen: Sara, Rachav, Avigail en Ester. Hoewel Avram vermoedde wat hem te wachten stond, durfde hij de reis naar Egypte met Sara toch aan omdat hij voelde dat de Sjechina met Sara was. Maar omdat hij niet wilde vertrouwen op wonderen, nam hij alle mogelijke voorzorgsmaatregelen.

Avram vreesde dat de Egyptenaren hem zouden doden vanwege Sarai’s schoonheid. Avram vroeg iedereen te vertellen dat hij de broer van Sarai was. Maar voor de zekerheid verborg hij Sarai in een kist en zette haar neer tussen de overige koffers. De grenswachten wilden de inhoud van alle koffers zien. Ze maakten ook Sarai’s kist open en daar kwam een hele knappe Aartsmoeder uit de kist. Alle voorname mensen uit de buurt werden bij elkaar geroepen om te beoordelen of zij geschikt was voor Fara’o.

Onaanraakbaar

Fara’o liet haar halen en Sarai werd naar het paleis gebracht. Iedereen die Sarai had aangebracht bij Fara’o werd rijkelijk beloond. Avram davvende tot Hasjeem dat Hij Sarai zou verlossen. Een engel kwam om haar te beschermen. De koning probeerde Sarai te benaderen en vroeg haar: ”Wie is die man die bij u is?”. “Dat is mijn broer”, zei Sarai. “Wij kunnen hem heel rijk maken”, zei Fara’o. Avram ontving schapen, runderen, zilver, edelstenen, knechten en slavinnen. Ook Lot werd rijkelijk bedacht. Maar toen Fara’o zijn hand probeerde uit te strekken naar Sarai, kreeg hij een harde tik van de engel. Elke keer dat hij het weer probeerde, werd hij neergeslagen. Ook de rest van het hof van Fara’o had zwaar te lijden onder deze plaag.

Gosjen

Uiteindelijk begreep Fara’o waarom hij Sarai niet kon benaderen. Hij bleef op afstand staan en vroeg Sarai wie die man was die bij haar was. Sarai moest toegeven dat het niet haar broer maar haar man was. Fara’o begreep nu waarom zij door een engel beschermd werd. Noodgedwongen gaf Fara’o zijn verlies toe. Sara kreeg bij het afscheid geschenken mee van Fara’o. Hij schonk haar ook het land Gosjen.

Avimelech

In hoofdstuk 20 trok Avram verder naar het Zuiderland. Hij ging tussen Kadeesj en Tsoer wonen en hij woonde in Gerar als vreemdeling. Ook daar zei Avram van zijn vrouw Sarai dat hij haar broer en zij zijn zus was.
De koning van Gerar, Avimelech, begeerde Sarai als vrouw en liet Sarai naar zijn paleis brengen. Maar ‘s nachts kwam G’d tot de dromende Avimelech. G’d wilde Avimelech doden, omdat hij Sarai tot zich had genomen. Maar Avimelech had nog niet met haar geslapen. Avimelech antwoordde: “G’d, gaat U een onschuldig volk doden? Hij heeft mij zelf gezegd dat ze zijn zus is? En ze heeft mij ook gezegd dat hij haar broer is. Ik heb een zuiver geweten, ik ben onschuldig!”.

Leugentje voor bestwil

L’histoire se repete; de geschiedenis herhaalt zich. Ook in de buurt van de Filistijnen en hun koning Avimelech waande Avram zich onveilig en liet zich de broer van Sarai noemen. Ook hier werd ontdekt, dat ze getrouwd waren en ook Avimelech werd boos op Avram. Kennelijk was dit de enige manier van Avram om te overleven in onzedelijke omgevingen als Egypte of het land van de Filistijnen.

Heeft Avram zich het leven mogen redden door een leugentje voor bestwil? Een echte leugen was het niet want Sarai was een zeer nabij familielid van Avram maar niettemin verdiende deze actie niet de schoonheidsprijs. Maar er was geen andere keus en als het gaat om levensredding is veel toegestaan.

Verslaving

Avram kende zijn pappenheimers, de koningen die vrouwen lieten schaken. Vertrouwde Avram niet op het goede in zijn medemens? Kennelijk had hij zijn tijdgenoten te goed door. Zij leden aan een verslaving.

G’d heeft twee neigingen in de mens heeft geplant, de goede, Hemelse neiging en de aardse, materiële neiging (B.T. Berachot 61a). De goede en de kwade neigingen worden beschreven als een innerlijk spanningsveld binnen de menselijke persoonlijkheid. Het wordt meestal gevormd door de spanning tussen wat de mens wil en wat hij zichzelf toestaat. In feite is er sprake van een voortdurende interne strijd tussen goed en kwaad, ook al zijn wij ons daarvan niet altijd bewust.

Continue interne strijd

Het leven is een dagboek van een continue interne strijd. De kunst van het mens-zijn is om driften niet geheel te onderdrukken maar ook niet onbeperkt uit te leven. Kinderen moeten leren hun driften te kanaliseren. Passies moeten sociaal acceptabel worden geuit. Omzetting van driftenergie in hogere geestelijke aspiraties heet sublimatie. Het onbewuste vormt het onbevredigbaar lustprincipe.

 

Het geweten herinnert ons aan morele principes, meestal afkomstig van ouders en leraren, terwijl het ego bemiddelt tussen de verlangens van het onderbewuste en de grenzen van toelaatbaarheid. Het ego is de instantie die aan de hand van een kosten/baten analyse lustbevrediging op korte termijn afweegt tegen morele principes op de langere termijn.

Twee niveaus

Een typisch Joodse invalshoek vormt de gelaagdheid van het geweten. Het Jodendom kent twee niveau’s van geweten. Eén is zowel aangeboren als aangeleerd en één is een Hemels gegeven. Het lijkt erop dat de Talmoed ervan uit gaat dat het geweten – de goede neiging – meer is dan alleen een uiting van verinnerlijkte maatschappelijke normen.

 

De G’ddelijke natuur van de mens is meer dan een symptoom van sociale en culturele inbedding van het individu in de samenleving. De goede neiging, die rond het begin van de puberteit tot volle wasdom komt, wordt gezien als een stukje van het G’ddelijke in de wereld. Het heeft als zodanig dus een enorm moreel gezag en verdient veel steun. Dit sluit echter niet uit dat het subjectief is en uitgeschakeld kan worden.

 

Latent bewustzijn activeren

Iedereen weet dat het geweten een belangrijke rol speelt in vele intermenselijke situaties. In het maatschappelijke verkeer en in menig politiek debat wordt een beroep gedaan op het geweten. Het kwade in de mens heeft een enorme emotionele impact. Vandaar dat het goede in een soort dialectische spanning met het kwade leeft.

De opdracht van de mens is de goede natuur actief en dominant te maken. Het menselijke ideaal is bereikt wanneer het aangeboren en aangeleerde geweten parallel loopt met de Hemelse reflectie van het geweten.

 

Wie is de natuurlijke bondgenoot van de mens?

Antoninus, de Romeinse keizer, vroeg eens aan rabbi Jehoeda Hanasi: ‘Vanaf welk moment heerst de slechte neiging over de mens? Vanaf het moment van de vorming van de mens in de buik of vanaf het moment dat hij geboren wordt?’ Rabbi Jehoeda antwoordde dat de slechte neiging al aanwezig is vanaf het moment dat de foetus in de baarmoeder een menselijke vorm krijgt.

 

Antoninus was het niet met hem eens: “Als dat zo is, zou hij zijn moeder een schop geven en de buik verlaten. Men moet zeggen dat de kwade neiging in de mens treedt vanaf het moment dat hij geboren wordt.” Rabbi Jehoeda gaf Antoninus gelijk en leerde dat hiervoor inderdaad een bewijs te vinden is in de pasoek (Genesis 4:7): ‘Bij de ingang loert de zonde’ (B.T. Sanhedrien 91b). De kwade neiging is van begin af aan in de mens aanwezig maar kan gecultiveerd of tegengewerkt worden. Zo noemt Rava (B.T. Soeka 52b) de kwade neiging in eerste instantie een voorbijganger.

 

Wanneer men er veel aandacht aan besteedt, wordt de kwade neiging een gast, en uiteindelijk de baas, in het leven van de mens. Gewenning aan kwade praktijken leidt tot verslaving. Rav Assi zei dat de kwade neiging ‘in eerste instantie op een draad van een spinnenweb lijkt maar uiteindelijk is hij zo sterk als de leidsels van een wagen (vgl. Jeremia 11:17; B.T Soeka 52b).

 

Verslaving

Deze bijna onverbrekelijke band van de mens met zijn kwade neiging lijkt op verslaving aan het kwade. Deze verslaving is uiteindelijk tragisch: “de kwade neiging lijkt in het begin zoet maar is uiteindelijk bitter” (J.T. Sjabbat 14:3). Men kan de aardse neiging aantrekken en afstoten. Wanneer men zich daarvoor openstelt, is het al snel gedaan met het geweten van de mens.

In ieder geval leidt te veel hechting aan het aardse tot (spirituele) destructie. Goed en kwaad zijn continu in gevecht met elkaar in het binnenste van de mens. Goed zonder kwaad en kwaad zonder goed bestaan niet in deze wereld.

Verborgen strijd

Geweten heet in het Hebreeuws `matspoen’ wat `het verborgene’ betekent. Onder de oppervlakte van de huid wordt doorlopend strijd geleverd tussen goed en kwaad, vaak zonder dat de mens zich hiervan bewust is. Uit de spanning tussen goed en kwaad ontspruiten gewetensvolle ingevingen.

 

Het geweten in het Jodendom is dus niets meer, maar ook niets minder, dan de dialectiek tussen goed en kwaad, die onderhuids en veelal ongemerkt continu aanwezig is en bij tijd en wijle berichten doorgeeft aan het bewustzijn.

Volgens de Talmoed liggen vrijwel alle levensgegevens van de mens al voor zijn geboorte vast.

Het enige waar hij werkelijk vrij in is, is de keuze tussen goed en kwaad. ‘Hoeveel goeds heb ik kunnen realiseren in mijn leven en hoeveel kwaads heb ik kunnen sublimeren tot iets positiefs’ vormt de centrale levensvraag bij ieder individu.

 

Interne spanning

De kwade neiging is ook kwaadaardig tegenover het goede in de mens zelf. Rabbi Jehosjoe’a ben Levi zegt dat het normaliter zo is dat wanneer iemand twee of drie jaar samenwoont in een omgeving met een ander, men vriendschappelijke contacten heeft aangeknoopt. Maar de slechte neiging groeit met de mens mee tot in zijn ouderdom en blijft altijd actief. Zelfs op zijn honderdste verjaardag zal de kwade neiging de mens nog proberen te perverteren.

Gewenning

Door steeds toe te geven aan de aardse neiging versterkt men zijn invloed door gewenning. Volgens de Talmoed is het mogelijk om de aardse verdorvenheid in de persoon te onderdrukken. Hoewel Rabbi Jitschak stelt, dat de slechte neiging elke dag nieuwe impulsen krijgt en elke dag probeert de mens tot (zelf)vernietigende overtredingen te brengen, is dit nu juist de uitdaging in het leven op deze aardse wereld: het bedwingen en sublimeren van de aardse neiging.

 

Avram had door dat zijn tijdgenoten deze innerlijke strijd tegen hun verslaving nog niet hadden gewonnen. Daartegen moest hij zich terecht beschermen.

 

Reacties zijn gesloten.