(Bereesjiet/Genesis 28:10 – 32:3)
WAJEETSEE (en hij ging weg).
• Ja’akov gaat op weg naar Charan.
• Als het donker wordt, droomt hij over een ladder waar engelen op en af klimmen.
• G-d belooft hem een uitgestrekt land en een groot nakomelingschap, alsmede Zijn bescherming.
• In Charan aangekomen ontmoet hij zijn nicht Rachel, dochter van Lavan. Hij komt in huis bij oom Lavan en wil 7 jaar werken voor Rachel.
• Na die 7 jaar schuift Lavan bedriegelijk de zwaar gesluierde Lea onder de choepa.
• Na een week huwt hij ook Rachel, voor wie hij nogmaals 7 jaar moet werken.
• Lea baart vier zonen: Re’oeveen, Sjimon, Levie en Jehoeda. Rachel geeft haar slavin Bilha aan Ja’akov, die Dan en Naftali baart. Lea geeft ook haar slavin Zilpa en die baart Gad en Asjeer. Lea krijgt dochter Dina.
• Tenslotte krijgt Rachel een zoon: Joseef. Ja’akov wil vertrekken maar Lavan maakt een overeenkomst over de verdeling van het vee. Ja’akov wordt steeds rijker.
• Na 20 jaar vertrekt Ja’akov met zijn gezin tijdens Lavans afwezigheid (vanwege schaapscheren).
• Lavan gaat de stoet achterna maar krijgt te horen dat hij Ja’akov geen kwaad mag doen. Er wordt een steen opgericht als getuigenis en Lavan gaat naar huis.
Vajeetsee is de 7e parsja in de Tora, telt 146 pesoekiem, verzen, 2021 woorden en is de 4e na langste parsja.
VERDIEPING I: “Een ladder geplaatst op de aarde, waarvan de top reikte tot in de Hemel” (28:12). Rabbenoe Ja’akov (auteur van de Toeriem) stelt dat Soelam (ladder) in getallenwaarde Kol (stem) is. De stem van Tora en het geluid van Tefilla (gebed) komen van de aarde maar doorklieven de Hemelen.
Verder is Soelam (ladder) in getallenwaarde Mammon (geld). Ons davvenen en lernen vormen de ladder waarmee men opstijgt of afdaalt: “De dood en het leven zijn in de hand van de tong” (Spreuken 18:21). Ook financiën zijn een ladder om de mens te eren als het ten goede aangewend wordt, ter ondersteuning van gemeentezaken en Talmoed Tora. Wanneer financiën verkeerd worden gebruikt, kan het zeer nadelig voor de eigenaar uitpakken. Tora, Tefilla en Tsedaka zijn de ladder waarmee wij de Hemel kunnen bestormen.
Het Heilige Land
Rabbenoe Nissiem schrijft in zijn Derasjot (de vijfde) dat de aarde waarop de ladder stond Erets Jisra’eel, het Joodse land, was. G’d laat Ja’akov weten hoeveel invloed Israël heeft. Door het geestelijke klimaat in het Heilige Land stijgen de Tsaddikiem, die vergeleken worden met Engelen, op naar boven. Zelfs wanneer ze afdalen, is dat niet werkelijk een degradatie omdat het Heilige Land altijd weer een inspiratiebron is voor ‘reculler pour mieux sauter’ (een tactische terugtrekking om met hernieuwde energie verder te springen).
Rabbi Ja’akov Chaim Sofeer, de auteur van Kaf Hachajiem, stelt dat deze Engelen de beschermengelen waren van de volkeren. De opstijgende Engelen waren het symbool voor de toekomstige ballingschappen van het Joodse volk. Het Joodse volk heeft geen beschermengel. G’d zelf is hun Koning. Daarom staat er bij Ja’kov dat `G’d Zelf boven hem stond’, omdat hij direct onder G’d resideerde. H
oe is het dan mogelijk dat al die opeen volgende volkeren, zoals de Babyloniers, de Mediers, de Perzen, de Grieken en de Romeinen over Klal Jisra’eel konden regeren? Het antwoord luidt: “de Engelen stegen op en daalden af ‘Bo’”. Het Hebreeuwse woord ‘Bo’ kan vertaald worden ‘op hem’ (op de ladder), maar kan ook betekenen ‘door hem’, dat wil zeggen door Ja’akov als voorvader van het Joodse volk. Klal Jisra’eel is zelf de oorzaak van de Galoejot (ballingschappen). Omdat wij te weinig op onze eigen identiteit letten, lukt het anderen hun identiteit aan ons op te leggen.
Poort van de Hemel
Wij zijn inmiddels terug. De Tempelberg heet de ‘Poort van de Hemel’. Vanuit deze plaats ontspruit profetie, door dit punt gaan alle gebeden naar Boven (Kohelet Rabba 2:7). Toen Jakob droomde van de ladder lag hij op deze plaats. Een ladder met sporten vormt een eenheid in verdeeldheid. De sporten staan in principe los van elkaar maar worden tot een eenheid in de ladder. Het vormt het symbool van de funderingssteen, waar Jakob op sliep: een punt, waaraan alle spirituele krachten geassocieerd zijn.
Hemelse Jeruzalem
Tegenover dit aardse concentratiepunt ligt de Hemelse ruimte, waar al deze krachten samenkomen. Onze Wijzen noemen dit het “Hemelse Jeruzalem”, dat parallel ligt aan het aardse Jeruzalem (B.T. Ta’aniet 5a).
Daar vindt de interactie plaats van al die geestelijke werelden. Dit Hemelse Jeruzalem is de naam ‘Sjaleem’ – ‘harmonie’ – waardig omdat alle geestelijke creaties daar in perfecte eenheid coëxisteren.
G’d als Schepper staat oneindig hoog verheven boven al het geschapene. Het verschil tussen G’d en Zijn Schepping is oneindig veel groter dan het onderscheid tussen de hoogste spirituele schepping en de laagste aardse materie. Dit leidt tot een fundamentele vraag in iedere religie. Hoe is contact mogelijk tussen het eindige en het Oneindige, een band tussen geschapene en Schepper?
Eindig en oneindig
Dit is alleen mogelijk omdat G’d dit Zelf zo bepaald heeft. Op veel plaatsen waar in de Tora gesproken wordt over Jeruzalem en de Tempel wordt de uitdrukking “de plaats, die G’d zal uitkiezen om Zijn Naam te doen wonen” (Deuteronomium 12:11, 14:23, 16:2 en 26:2) gebezigd.
Voorzover wij dit kunnen bevatten, houdt dit in, dat G’d Zichzelf met deze plaats associeert. Zelfs de wijze koning Salomo had moeite met deze fusie van het aardse en Bovenaardse toen hij bij de inwijding van de Tempel uitriep: “Zie de Hemel, zelfs de Hemel van de Hemelen, kan U niet bevatten, hoeveel te min dit huis, dat ik gebouwd heb” (I Koningen 8:27). Niettemin verklaart G’d Zelf in de Tora, dat Hij Zich met deze plaats verbonden heeft.
Interactie
Nog steeds bidden wij in de richting van Israël en Jeruzalem. Al onze gebeden zijn gericht op het Allerheiligste, dat op de Ewen Sjetija stond. In onze gebeden richten wij ons niet op enige Engel of bemiddelaar, alleen op G’d Zelf. Onze gebeden zijn echter inhoudelijk gericht op herstel van de band tussen de verschillende spirituele krachten en werelden, zodat G’ds licht op hen kan schijnen. Wij richten ons hierbij op de plaats waar eens de Heilige Arke stond omdat hier door G’d een connectie werd gelegd tussen het eindige en het Oneindige.
De G’ddelijke aanwezigheid (Sjechiena) is nooit van Israël geweken. Jeroesjalajiem was niet alleen de hoofdstad en residentie maar tevens de stad, waar iedere pelgrimtoerist spiritueel herboren vandaan kwam.
Broeikas van spirituele activiteit
Dit doel van Jeroesjalajiem geeft ook direct aan waarom het geestelijk centrum niet op het platteland maar juist in een stad gevestigd was. Groei van beschaving vindt in het algemeen plaats in steden. Daar waar mensen geconcentreerd zijn, groeit cultuur en ontwikkelen zich nieuwe ideeën. Het platteland fourneert het voedsel voor het lichaam, de stad geeft het voedsel voor de geest. Rabbiner S.R. Hirsch (1808-1888, Duitsland) komt tot dezelfde conclusie op grond van een taalkundige analyse. Het woord ‘Ier’ – stad komt van de stam ‘Oer’ – opwekken. Een stad wekt de mensheid op en is een broeikas voor creativiteit. De Joodse beschaving is gericht op het ontwikkelen van een band met G’d. Vanuit religieuze optiek bekeken was Jeroesjalajiem de hoogste realisatie van het begrip stad.
Hoewel we geen Tempel meer hebben en het Heilige Land en de Tempelberg nog steeds de speelbal zijn op woeste golven van de internationale politiek staan Israël en Jeroesjalajiem nog steeds centraal in onze Jodendomsbeleving. G’d Zelf heeft Israël en Jeroesjalajiem als Beloofde Land en als Heilige Stad uitgeroepen. Dit kan niet worden herroepen!
Israël tegenwoordig
We zijn – onder de zwaarste vervolgingen – altijd blijven hopen op een glorieuze, toekomst. De inzameling van de ballingen heeft een aanvang genomen. Dit geschiedde onder de auspiciën van de Volkerenbond en de Verenigde Naties. Met de komst van het Joodse volk is het land weer gaan bloeien. De eindtijd ligt niet meer veraf. In de Talmoed is de belofte vastgelegd, dat de Masjie’ach zich voor het jaar 6000 zal openbaren (we leven nu in 5763). Als de schijn niet bedriegt, lijkt dit bevrijdingsproces reeds op gang gekomen te zijn.
De bekende Talmoed-commentator Maharasja (Rabbi Samuel Edels, 16e eeuw) beschrijft een oude traditie, waarin een bepaalde politieke vrijheid in het land Israël wordt aangekondigd voor de komst van de Masjie’ach. De Tora-exegeten Ramban (1194 – 1270) en Redak (1160 – 1235) vermelden verder, dat de ‘kibboets-galoejot’ – inzameling van de ballingen – onder de auspiciën van de volkeren zal geschieden, terwijl de Talmoed hieraan toevoegt, dat de bodem van het land Israël weer gecultiveerd zal worden voor de komst van de Masjie’ach. De voorwaarde, dat het grootste deel van het joodse volk in Israël moet wonen, is echter tot op heden niet vervuld. Maar de ‘kibboets-galoejot’ – inzameling van de ballingen – en de wederopbouw gaan hand in hand, hetgeen wij vandaag de dag met onze eigen ogen aanschouwen.
Re’oeween vindt liefdesappelen. Lea baart Ja’akovs zesde zoon. Racheel krijgt Joseef. Ja’akov wil terug naar Israël.
Ruben had planten gevonden en gaf deze aan zijn moeder, Lea. De Tora noemt deze planten doeda’iem. Rachel staat er echter op dat zij ook wat van de planten krijgt. Lea weigert dit: “Is het niet voldoende dat je mij mijn man hebt afgepakt, moet je nu ook nog de plantjes (doeda’iem) van mijn zoon?”. Rachel geeft het echter niet op en is bereid om zelfs haar nacht met Ja’akov af te staan aan haar zuster Lea, in ruil voor de begeerde plant.
Lea gaat akkoord met de ruil en komt Ja’akov, die ‘s avonds terug komt van de velden, enthousiast tegemoet. Een vijfde zoon – Jissachar (Issachar) – wordt verwekt. Bij nadere analyse blijkt er meer aan de hand te zijn dan een ruzie om wat plantjes. Zeer waar¬schijnlijk gaat het hier namelijk om een plant waarvan men dacht dat deze een positieve werking had op de vruchtbaarheid (vgl. Ibn Ezra, Nachmanides).
Rachel, die nog geen kinderen had, wilde deze doeda’iem graag hebben. De plantjes hadden het gewenste effect. Na de onenigheid over de doeda’iem vertelt de Tora iets verderop dat ook Rachel eindelijk in verwach¬ting raakt van een eerste zoon, terwijl haar zuster Lea al zes jongens heeft.
Wat waren die doeda’iem nu precies? In het Hooglied lezen we: ‘De doeda’iem geuren al’, waaruit in ieder geval blijkt dat het om een plant gaat met een zeer aangename geur. Ook de overeenkomst tussen de naam van de plant – doeda’iem – en het woord voor geliefde – ‘dod’ – versterken het vermoeden dat het om een plant gaat met een liefdevolle werking.
Verder vinden we in de Talmoed een aanwijzing dat de bloemen van deze plant violet of paarskleurig zijn. Velen denken op grond hiervan dat met de doeda’iem de mandraak wordt bedoeld, een plant waaraan men allerlei bijzondere werkingen toeschreef. Dit is een plant met een dikke bruine wortel en kortstengelige bladeren, die een beetje op die van een brandnetel lijken. Aan de plant groeien vruchten en violette bloemetjes. De oranje-rode vruchten lijken op kleine tomaten en worden ook wel ‘liefdesappelen’ genoemd. De aantrekkingskracht van de plant werd geïnspireerd door de bijzondere vorm van de wortel. Deze was namelijk in veel gevallen gevorkt en voorzien van uitsteeksels. Met enige fantasie zag men hier de vorm van een mens in.