Parsja Mikeets 5775

(Bereesjiet / Genesis 41:1 – 44:17)

MIKEETS (aan het einde). Joseef verklaart Farao’s dromen: er zal binnenkort een periode van 7 jaar van grote overvloed aanbreken, gevolgd door 7 jaren hongersnood. Fara’o stelt Joseef aan als onderkoning en geeft hem Asenat tot vrouw. Hij krijgt twee zonen: Menasjee en Efraïm. Joseef zorgt ervoor dat heel veel voedsel wordt opgeslagen. Ja’akov hoort dat er graan is in Egypte. Zijn zoons buigen voor Joseef zonder hem te herkennen. Joseef beschuldigt hen van spionage. Hij verkoopt ze wel voedsel maar houdt Sjimon achter als gijzelaar. Sjimon komt pas vrij als zij Benjamin hebben meegebracht als bewijs dat zij eerlijk zijn. Hun geweten gaat spreken over de verkoop van Joseef. Deze verstaat wat ze zeggen. Het geld voor de koop van het voedsel wordt in hun voederzakken teruggelegd en bij de ontdekking worden de broers erg ongerust. Als het voedsel op is, willen de broers weer graan kopen in Egypte. Eerst weigert Ja’akov Benjamin mee te geven maar tenslotte geeft hij toe. Als Joseef Benjamin ziet, raakt hij erg ontroerd. Hij ontvangt hen in zijn eigen huis. Dan geeft Joseef bevel het geld weer in de voederzakken te doen. De beker van Joseef wordt in de zak van Benjamin gelegd. Als die beker ontdekt wordt, moet Benjamin Joseefs slaaf worden maar Jehoeda bekent dat de broers schuldig zijn (aan de vermissing van hun broer Joseef) en stelt dat allen slaven worden voor Joseef. Deze echter weigert dit.

Mikeets is een lange petoecha, open parsja, telt 146 pesoekiem, verzen, 2022 woorden, 7914 letters en is de 5e na langste parsja. Geen ge- of verboden.

BUITENKANT EN BINNENKANT: HELLENISME EN JODENDOM

“Nu gebeurde het na verloop van twee volle jaren, droomde Pharao, en zie hij stond aan de rivier” (Genesis 41:1).

Farao had de afgelopen twee jaren vreemde dromen. Hij werd wakker, maar hij kon ze niet duiden. Farao’s dromen waren de aanleiding voor de vrijlating van Joseef.

Op de woorden “Nu gebeurde het na verloop van twee volle jaren” zegt de Midrasj, dat duisternis nooit voor eeuwig duurt: “Zolang er slechts is op deze wereld, is er duisternis. Zodra het kwaad ophoudt, is er licht en bevrijding”. Dit is uiteraard een `statement of hope’ maar onze geschiedenis is er een van hoop en toekomst.

Chanoeka en Hellenisme

Onze Wijzen vergelijken het Hellenisme met duisternis. Maar is dit wel juist? De Griekse beschaving legt de nadruk op het menselijk denken. Bijgeloof, afgoderij en pseudo-wetenschap verdwenen langzamerhand. Het Hellenisme lijkt eerder licht te hebben gebracht dan duisternis. De mens en zijn rede staan centraal. Alles is daaraan ondergeschikt.

Filosofie en geloof zijn echter tegengestelde geestesbewegingen. Filosofie is de poging de wereld te vatten van beneden naar boven. Tora daarentegen is het denken over de Openbaring, die vanuit de transcendentie, van Boven als het ware in de wereld inbreekt.

Daarom bestempelden onze Wijzen de Griekse filosofie als duisternis. Deze `Griekse duisternis‘ is – religieus bezien – in feite minder acceptabel dan ware afgodendienst, die oprecht naar een Eerste Oorzaak zoekt. Avraham had aan het begin van zijn religieuze carrière een intensieve geloofsdiscussie met Nimrod, die het vuur aanbad.

In deze dialoog werd steeds naar diepere `oorzaken‘ van deze wereld gezocht: “Laten we het water dienen. Dat is immers sterker dan vuur. Maar dan is wolkendienst te prefereren omdat zij de oorzaak van het water vormen. Dan zouden we de winden moeten dienen maar ook die zijn weer afhankelijk van eerdere oorzaken“.

Wanneer men deze discussie serieus en oprecht zou voortzetten, zouden de discussianten uiteindelijk de Eerste Oorzaak op het spoor komen. Ook een zonne-aanbidder komt dan uiteindelijk terecht bij het G’ddelijke Principe, dat volgens de Talmoed ook door afgodendienaren uiteindelijk wordt erkend. De Griekse denker stelt echter zichzelf centraal.

In het Joodse denken draait uiteindelijk alles om de G‘dsgedachte. In het Jodendom schiep G’d de mens. De mens is zoals hij door G’d gezien wordt. Hij staat in dialoog met het Opperwezen, leidt geen geïsoleerd bestaan en zijn opvattingen en ideeën vormen niet de `maatstaf der dingen’. Juist hierin onderscheidt het Jodendom zich van het Hellenisme, dat de mens als een onafhankelijk en zelfstandig wezen beschouwt.

In het Hellenisme schept de mens zijn god. In het Jodendom schept G’d de mens. Dit is een uiterst essentieel verschil. De Grieken hadden een grootse cultuur `van de buitenkant’ gecreeerd: sublieme architectuur, prachtige poezie en grandioze literatuur. Maar het Jodendom concentreert zich op de binnenkant.

Te veel nadruk op de buitenkant der dingen, gaat ten koste van de binnenkant. Hoe kunnen we het geestelijk licht aansteken? Door te appeleren aan onze `nesjomme’ (ziel). Het probleem is alleen, dat er nog nooit iemand een nesjomme heeft gezien.

In de Talmoed staat een vergelijking met een onbekende: “Net zoals de nesjomme zich verbergt achter het lichaam, zo verbergt G’d zich achter de wereld”. G’d achter de wereld is de Grote Onbekende, omdat wij het Opperwezen niet zo maar kunnen waarnemen (om daar een glimp van op te vangen, is veel gevoel, goede wil, spiritualiteit en voorbereiding nodig).

Ik wil dit enigszins verdiepen: als wij mensen naar elkaar kijken, zien we alleen de buitenkant van de medemens en niet zijn nesjomme. We zien een lichaam met miljoenen en miljarden onderdelen maar de binnenkant van de mens tegenover ons blijft verborgen.

Als we met elkaar communiceren, spreken onze nesjommes met elkaar. Door met elkaar te praten ontdekken we de achtergronden en diepgang van de mensen tegenover ons. De nesjomme wordt een `chelek eloka mima’al mamasj – een deel van de Hemelse G’ddelijkheid’ genoemd. Het lichaam is uiterst beperkt in plaats en tijd. Alleen de nesjomme is niet beperkt door tijd en plaats. Wanneer ik Sjema Jisraeel zeg, zeg ik Hasjeem Elokenoe.

Hasjeem is de vierletterige Naam van G’d en betekent: Hij was, Hij is en Hij zal zijn. Verleden, heden en toekomst ineen en ook nog eens alles tegelijkertijd. Met het woord `eeuwig’ doe ik G’d tekort: eeuwig betekent er was een verleden, er is nu een heden en er zal eens een toekomst zijn. Bij G’d zijn verleden, heden en toekomst alle tegelijkertijd aanwezig, iets wat wij niet kunnen voorstellen.

Door Zijn boventijdelijkheid is G’d ook niet aan plaats gebonden. Hetzelfde geldt ook een beetje voor onze nesjomme. Als men iemand vraagt waar zijn nesjomme zit, is dat onmogelijk aan te wijzen. Hoewel de nesjomme zich wellicht ergens in de hersenen met het lichaam verbindt, voelt de nesjomme als een eenheid, die het hele lichaam vult.

De nesjomme is ook de instantie, die het lichaam bij elkaar houdt. De nesjomme is de kracht, die het lichaam zijn eenheid geeft. Zodra nesjomme en lichaam afscheid nemen van elkaar, valt het lichaam uiteen en desintegreert het.

Als een mier over ons lichaam zou lopen, zou hij niet door hebben, dat er achter dat lichaam een nesjomme zit. Omdat hij geen overzicht heeft over het totaal van ons lichaam, meent hij dat hij over een groot blok vlees loopt waar misschien wel beweging in zit maar zeker geen ziel achter zit. De mier heeft geen `helicopter-view’ en mist zo de essentie van ons menszijn, namelijk onze nesjomme, omdat hij door de grote hoeveelheid fysieke, aardse elementen van ons lichaam, het achterliggende, eenheidsvormende principe, dat onze essentie vormt en wij nesjomme noemen, mist. De mier ziet door de bomen het bos niet meer.

Hetzelfde kunnen we van het Opperwezen zeggen. G’d verbergt zich achter de wereld (het Hebreeuwse woord voor wereld, ‘olam’, betekent verborgenheid). Door de enorme uitgestrektheid van het helaal is het voor ons `mieren’ bijna onmogelijk de grote ziel, de Enorme Nesjomme achter deze wereld te zien. We missen door de eindeloosheid van de materie het overzicht. Onze lichamelijke beperktheid ontneemt ons het zicht op het Grote Totaal, waar de Essentie achter de grote hoeveelheid materie en planeten alles bijeenhoudt, leven geeft, laat bestaan en zin en richting geeft aan het geheel.

Wij voelen allemaal aan, dat onze nesjomme de essentie is van ons wezen en niet ons lichaam. Ons lichaam is het instrument waarmee wij met de wereld om ons heen communiceren. Zo ook is G’d de essentie van de wereld en blijft alles doordraaien door Zijn inspiratie (letterlijk: inblazing) en verbindende power.

Onze aardse, materiele schepping is het eindstation van de creatie. Kabbalisten leggen uit, dat wij alleen kunnen bestaan omdat G’d ons op een afstand houdt. Zouden we te dicht bij G’d komen, dan zouden we door Zijn allesoverheersende en allesabsorberende Aantrekking in Zijn Wezen verdwijnen en oplossen.

In de aardse materie ligt de grootste verwijdering tussen mens en G’d, dus direct ook de sterkste scheppingskracht. Zoals bij een schop tegen een bal de grootste kracht van de schop zit in het hoogste punt dat de bal haalt (vlak voordat de bal naar beneden valt), zo ook zit de grootste G’ddelijke scheppingskracht in dit fysieke universum. Vandaar dat de Tora zich concentreert op de wijding van deze aardse realiteit.

Neem als voorbeeld de tafel voor u. Deze tafel bestaat uit een oneindig aantal moleculen, die voortdurend in beweging zijn. Niettemin is uw tafel een stevig stuk hout, dat jaar in jaar uit hetzelfde blijft. Dit alleen al is een groot wonder: alles beweegt maar uiterlijk is de tafel een stevig, onveranderlijk geheel. Hoe dit kan zal ons in de tijd van de Masjiach duidelijk gemaakt worden.

Iedereen weet dat er in die moleculen een enorme kracht zit. Bij splitsing van die onzichtbare `eenheden’ komt een enorme kracht vrij (kernsplitsing). Er zit in die eenvoudige tafel dus een enorme spanning van allerlei scheppende krachten, die ons fysieke universum doen zijn zoals ze is.

Maar net zoals de relatie tussen lichaam en nesjomme, zit er achter dit universum een enorme samenbundelende, alles bijeenhoudende Kracht en Beweger, die dit geheel richting en betekenis geeft.

Wat is het grote goed van het monotheïsme en wat leert dit in onze moderne tijd? Juist in onze tijd van wetenschap en rationaliteit is het monotheïsme onmisbaar. Het geloof in één G’d gaat ervan uit dat alles vanuit één centraal punt geschapen is. Dit verklaart waarom alles in het universum met elkaar samenhangt. De wetenschap stelt steeds vaker het bestaan van een enorme correlatie vast tussen allerlei natuur-, psychologische, sociologische, fysiologische en andersoortige wetten. De samenhang van alle fenomenen in deze wereld kan alleen verklaard worden vanuit één besturend principe.

Veelgodendom veronderstelt dat elk gebeuren of fenomeen een aparte god heeft. Wij gaan ervan uit dat alles vanuit één centraal principe geschapen en gestuurd wordt. Zonder het monotheïsme is wetenschap – het steeds verder ontdekken van allerlei verbanden in de natuurlijke en geestelijke wereld – ondenkbaar.

Chanoeka geneest ons van onze eigen zelfverering. De afgoderij van het ego is het moeilijkst te overwinnen. De Menora steken wij aan puur voor het licht, niet ter verlichting. Wij verklaren dit met zo veel woorden bij het aansteken van de chanoekia: “Deze lichten, die wij aansteken, zijn er slechts om naar te kijken”.

Het licht van de chanoekia symboliseert het spirituele licht van onze Tora en onze Mondelinge Leer, die de basis vormt voor de Joodse praktijk en nog even veerkrachtig is als duizenden jaren geleden.

Wij treden ermee naar buiten en steken de Menora richting de straat aan omdat onze Leer en ideologie ons continu vervullen met inspiratie.

 

 

Reacties zijn gesloten.