(Bereesjiet / Genesis 47:28 – 50:26)
WAJECHI (en hij leefde).
- Ja’akov leeft 17 jaar in Egypte als hij zijn einde voelt naderen.
- Hij laat Joseef zweren dat hij hem zal begraven in de spelonk Machpela.
- Ja’akov is blind. Bij de zegen legt hij zijn rechterhand op het hoofd van Efraïm, de jongste en zijn linkerhand op het hoofd van Menasjee. De jongste zal groter worden dan de oudste.
- Ja’akov ontbiedt dan zijn andere zonen voor een beracha (zegen).
- Ja’akov krijgt een grote begrafenis in de Machpela.
- Na hun vaders dood vrezen de broers de wraak van Joseef maar hij stelt hen gerust.
- Als ook hij zijn einde ziet naderen voorspelt hij, dat G’d hen zal uitvoeren en laat hen zweren dat de broers zijn gebeente zullen meenemen.
- Joseef werd 110.
Vajechi is de 12e parsja. Vajechi bestaat uit 7 open en 5 gesloten stukken, parsjiot setoemot, telt 85 pesoekiem, verzen, 1158 woorden, 4448 letters en is hiermee de 44e na langste parsja.
VERDIEPING I: Ja’akov kruiste zijn handen
Ja’akov geeft zijn (klein)zonen berachot, zegeningen. Deze zegeningen waren ook profetische voorspellingen. Waarom worden hierbij de gekruiste handen van Ja’akov vermeld? Omdat er – niet beschreven in de Tora – op de achtergrond veel gebeurde. Ja’akov voelde de roe’ach hakodesj (heilige geest) van zich verdwijnen, toen hij Efraim en Menasjé, wilde zegenen. Dit zou kunnen betekenen, dat zij de Joodse traditie niet zouden voortzetten. Ja’akov voorzag dat er afgodische koningen uit hen zouden voortkomen en begreep waarom de Sjechina (G’ddelijke geest) vertrokken was.
Terugkeer van de Sjechina (G’ddelijke geest)
Toen Joseef zag dat zijn vader Ja’akov zijn kinderen, Efraim en Menasjé, niet kon zegenen, davvende (bad) hij tot G’d dat de roe’ach hakodesj zou terugkeren. Joseef zei ook tegen zijn zoons dat zij tot G’d moesten davvenen (bidden) dat de roe’ach hakodesj zou terugkeren. De tefillot (gebeden) van de kinderen uit de stam van Joseef zijn krachtig. De roe’ach hakodesj kwam snel terug.
Joseef plaatste Menasjé, zijn oudste zoon voor de rechterhand van Ja’akov en Efraim voor de linkerhand van Ja’akov. Hij wilde dat Ja’akov met zijn rechterhand de oudste en met zijn linkerhand de jongste zou zegenen. Ja’akov kruiste echter zijn handen omdat hij voorzag dat de jongste groter zou worden dan de oudste. Jehosjoe’a (Jozua), die het Joodse volk zou binnenleiden in het land Israël, zou afstammen van de stam Efraim. Van Menasjé zou `slechts’ de richter Gideon afstammen, die ook een groot profeet was maar toch van mindere statuur dan Jehosjoe’a van Efraim.
De kracht van de vader
De bechor (eerstgeborene) wordt de kracht van de vader genoemd (vgl. 49: 3). Waarom heeft G’d er niet voor gezorgd, dat Efraim de eerstgeborene was? Ook Joseef wist, dat Jehosjoe’a van Efraim zou afstammen! Toch was Menasjé in de ogen van Joseef een krachtiger spirituele persoonlijkheid dan Efraim. Maar voor Ja’akov was Efraim sterker. Misschien kan men dit als volgt begrijpen. Joseef was in staat om dezelfde Tora-persoonlijkheid te blijven in Egypte als hij was toen hij nog leerde bij zijn vader. Joseef was in staat alle aardse verleidingen en de pracht en praal van het hof van Farao te weerstaan en toch zichzelf te blijven. Dat kan men alleen als men in staat is constant de verderfelijke, heidense invloeden uit te bannen. Menasjé was de man van `soer mera’ – verdrijf het slechte. Daarom was hij bij uitstek de voortzetting van de kracht van zijn vader Joseef.
Efraim daarentegen was meer de man van `doe het goede` – asee tov. Ook Ja’akov was de persoonlijkheid, die voornamelijk de Tora wilde verspreiden en bevestigen met minder nadruk op het wegdrukken van het kwade. Daarom was Efraim de favoriet van Ja’akov en Menasjé de eerstgeborene van Joseef.
Omdat Ja’akov de tekst van de beracha van Efraim en Menasjé redigeerde, staat Efraim voorop want dit was Ja’akovs perspectief, het positieve perspectief van de Tora zoals die is zonder dat de negatieve kracht van het wegdrukken en repressie van het kwade nodig is. Voor Ja’akov was de uitstraling van de Tora zo krachtig, dat die vanzelf al het negatieve als sneeuw voor de zon zou laten verdwijnen.
De betekenis van de vrijdagavondzegen
De tekst van de beracha (zegen), waarmee ouders hun zoons vrijdagavond zegenen, zijn Ja’akovs zegen: “Moge G’d jullie maken zoals Efraim en Menasjé.”
1.Bescheidenheid
Joseef waarschuwde zijn vader dat hij zijn handen verkeerd had neergelegd. Maar Ja’akov besloot anders. Efraim kreeg een grotere zegen dan Menasjé omdat hij bescheiden was en niet arrogant. Uiteindelijk kreeg Efraim zelfs het eerstgeboorterecht. Dit leert ons iedere vrijdagavond het grote belang van bescheidenheid.
2.Geen spirituele degradatie
Waarom heeft Ja’akov bij de zegen voor alle toekomstige kinderen Efraim en Menasjé als voorbeeld gesteld? Zijn zij dan beter dan de Aartsvaders of alle twaalf stamvaders, die niet voor deze beracha zijn uitgekozen?
Iets eerder in de Tora staat dat Ja’akov tegen Joseef zegt: “De twee zonen die je geboren werden in het land Egypte zijn van mij, Efraim en Menasjé zullen voor mij zijn als Re’oeween (Ruben) en Sjimon ” (48:5).
Ja’akov getuigt hiermee, dat hoewel er in iedere generatie spirituele verzwakking plaatsvindt en elk volgende geslacht minder voorstelt dan het vorige, deze twee kinderen desondanks niet minder waren dan hun vader en voorvaderen. Efraim en Menasjé waren werkelijk gelijk hun ooms Re’oeween en Sjimon. Zij kenden geen geestelijke degradatie. Daarom is er geen mooiere zegening voor de jongens op vrijdagavond dan: “Moge G’d u maken als Efraim en Menasjé” (de meisjes worden gezegend met de Aartsmoeders).
3.Geen jaloezie
Een derde uitleg benadrukt, dat jaloezie een van de drie eigenschappen is die de mens `van de wereld verwijderen’. Menasjé was de eerstgeborene van Joseef en hij zag hoe Ja’akov zijn handen verplaatste en Efraim, zijn jongere broer, liet voorgaan. Dit was geen eenmalige gebeurtenis maar was voor altijd bedoeld. De schande en de vernedering waren bijna niet te dragen. Desondanks aanvaardde Menasjé dit met liefde. Zijn jongere broer zou voor altijd groter en belangrijker zijn dan hij maar hij voelde hierover geen woede of naijver. Dat was pas werkelijke grootheid. Daardoor zou deze beracha voor heel Israël voor alle generaties zo blijven.
4.Trouw aan het Jodendom
Een vierde uitleg wil, dat Efraim en Menasjé rolmodellen voor ons zijn in het lange goles (ballingschap), omdat ze de eerste Joden waren die in goles geboren waren, die toch trouw bleven aan de Tora. Ondanks de omgeving hopen wij dat onze kinderen de Joodse normen en waarden in acht blijven nemen.
VERDIEPING II: Alleen Jehoeda: het einde van het Chasjmoneïsche koningshuis
Ja’akov slaagde er in zijn zegeningen in verstrekkende voorspellingen te doen. In de beracha (zegening) van Jehoeda staat, dat “de scepter niet van Jehoeda zal wijken” (49: 10).
Nachmanides (1194-1270, Spanje, Israël) merkt hier op, dat dit niet betekent dat er altijd een koning zal zijn: “Lange tijd zal er geen monarch heersen over het Joodse volk. De bedoeling is echter, dat geen andere stam het koningschap mag overnemen. Dit geldt tot de tijd van de Masjie’ach (Messias). Dat Saul, uit de stam Benjamin, de eerste koning zou worden over Israël was omdat de vraag naar koningschap G’d onbetamelijk voorkwam. G’d wilde namelijk niemand uit de stam Jehoeda tot eerste koning over Israël verheffen, omdat Hij wist dat het met de eerste koning niet goed zou aflopen”.
Nachmanides stelt dat alle vorsten uit andere stammen de wil van Ja’akov overtreden hebben: “Dit was ook de straf voor het Chasjmoneïsche koningshuis (de Makkabiem van de Chanoeka-geschiedenis), dat gedurende de Tweede Tempel heerste. Hoewel zij tot de vroomsten van het volk behoorden en zonder hen de Tora en de mitswot (geboden) in de vergetelheid waren geraakt, werden zij uiteindelijk toch zwaar gestraft. Vier van de zonen van de oude Chasjmonai stierven, ondanks hun macht, kracht en succes, door het zwaard van hun vijanden.
Uiteindelijk liep het slecht af met hun dynastie: “Iedereen die zegt dat hij uit het huis van de Chasjmonaiem komt, is een slaaf’ (B.T. Bawa Batra 3b), omdat alle echte afstammelingen uit dit koningshuis om het leven zijn gekomen. Omdat zij illegaal heersten, werden zij overheerst door hun slaven. We kunnen hier veel van leren. Hoewel het doel goed was, waren de middelen onjuist. Het doel heiligt nooit de middelen in de Tora. Zelfs voor de meest nobele projecten mag men geen onzuivere wegen bewandelen.
VERDIEPING III: Het einde van Joseef
Joseef wilde niet begraven worden in Egypte en vroeg zijn broers zijn botten later (uiteindelijk pas bij de Exodus) mee te nemen naar Sjechem, wat zijn vader Ja’akov hem had toebedeeld, om daar begraven te worden. Joseef’s stoffelijke overschot werd in een ijzeren kist verzonken in de Nijl. De Egyptenaren dachten dat dit zegen zou brengen voor de belangrijkste levensader van Egypte.
Waarom werd Joseef voor de duur van de Egyptische slavernij in Egypte `begraven’, zoals er staat “Joseef stierf…en hij werd in een kist gelegd” (50:26)? Omdat hij hiermee ook een bescherming vormde voor het Joodse volk en tevens een rolmodel voor hen was. Hij bekleedde de een na hoogste positie in Egypte maar assimileerde niet. In plaats van overheerst te worden door de afgodische Egyptenaren, heerste hij over hen. Hiermee wordt ook een bekende vraag beantwoord.
Normaliter proberen wij een les of een boek met iets positiefs te eindigen. Hoe kan het zijn, dat het eerste boek van de Tora eindigt met zoiets negatiefs als de begrafenis van Joseef? Het antwoord luidt: omdat ook Joseefs posthume aanwezigheid kracht uitstraalde. Daarom roept de sjoelgemeenschap direct na deze woorden over Joseefs begrafenis `chazak wenitchazak’ (sterkte!!) uit omdat dit een `power-statement’ is in plaats van een droef relaas.
(Bronnen: Likutei Sichos van Rabbi M.M. Schneersohn en What is bothering Rashi van Rabbi A. Bonchek).