(Sjemot/Exodus 35:1 – 40:38)
WAJAKHEEL (bijeenroepen):
- Mosje draagt op de Sjabbat te houden.
- Ook vraagt hij opnieuw om bijdragen in natura voor de bouw van de Woning.
- Naast Betsalel uit de stam Jehoeda wordt Oholiav uit de stam Dan als meester-bouwer aangesteld.
PEKOEDEE (inventaris-berekening):
- Mosje geeft een overzicht van alles wat er gedaan is met de gewijde gaven. Mosje zegent het volk.
- Daarna verneemt Mosje dat de Woning op de 1eNisan moet worden opgezet.
- Mosje zorgt er voor dat alle onderdelen van de Woning op de juiste plaats terecht komen.
- Aharon en zijn vier zonen worden gekleed in priesterkleding en gezalfd.
- Als alles klaar is daalt de Wolk op de Woning, ten teken dat G’ds glorie is neergedaald. Als de Wolk optrekt, reist het volk verder.
Vajakheel is de 22e parsja, telt 122 pesoekiem, verzen, 1558 woorden, 6181 letters en is de 22 na langste parsja. Vajakheel bevat 1 gebod.
Pekoedee is de 23e parsja, telt 92 pesoekiem, verzen, 1182 woorden, 4432 letters, en is de 41 na langste parsja. Pekoedee bevat geen geboden.
VERDIEPING Het Heiligdom stond symbool voor de mens. De mens moet een lopend heiligdom worden. Dat vereist openstaan voor de Allerhoogste maar ook gevoel voor uitstraling. Wij moeten het Jodendom op een creatieve en aantrekkelijke manier uitdragen.
Het Heiligdom was een combinatie van aards en Hemels. Het was de voorloper van onze sjoels en batee midrasj, leerhuizen. Om iets hiervan te begrijpen, moeten we ons oor te luisteren leggen bij mensen, die een kijkje hebben kunnen nemen in de toekomstige wereld. Hierover is inmiddels veel wetenschappelijk onderzoek verricht.
Liefde voor de medemens en veel leren
“Twee conclusies trokken zij die op hun leven “blikten”: je moet de medemens liefhebben, en het is belangrijk te leren, veel te leren; het leerproces moet doorgaan en is nooit voltooid, gaat oneindig door.”
Dit lijkt op wat onze geleerden stelden [Berachot 28b]:
Toen Rabbi Eli’ezer ziek was kwamen zijn leerlingen hem bezoeken. Ze zeiden hem: “Leer ons de levensweg, waarmee we de Olam Haba (de toekomstige wereld) zullen verdienen.”
Hij zei hen: “heb eerbied voor de medemens (1), plaats jullie kinderen aan de voeten van Talmiedee Chagamiem (Geleerden) (2), en als jullie dawwenen (bidden), weet voor Wie jullie staan. Daarmee zal je de Olam Haba verdienen (3).”
Vergelijk nu deze woorden van Rabbi Eli’ezer met zijn woorden in Pirkee Awot [2:10]:
De Kawod (eer) voor je vriend zij je dierbaar als de jouwe (1), wordt niet snel kwaad, kom de dag voor je dood tot inkeer, warm je bij het vuur van Talmiedee Chachamiem (2).
Liefde voor de medemens
Een verhaal over een niet-Jood die voor Hillel kwam, en hem zei: “maak me Geer (Joods) op voorwaarde dat je me de hele Tora leert in de tijd dat ik op een voet sta”. Hillel zei hem: “Het door jou gehate, doe dat een ander niet aan. Dit is de hele Tora, de rest is uitleg. Ga en leer.” [Sjabbat 31a].
Gewoonlijk denkt men dat het houden van een medemens een sociaal gebeuren is. Er bestaat immers geen goed-functionerende maatschappij zonder liefde tussen haar leden. Dit is echter niet de reden van het gebod, want die liefde zou dan egoistisch zijn. Het Jodendom leert dat de liefde voor de medemens een G’ddelijke zaak is.
“We’ahawta lere’acha kamocha” – “Houd van de medemens als van je zelf, Ik ben G’d” [Wajikra 19:18].
Ogenschijnlijk is het einde van deze pasoek “Ik ben G’d” op deze plaats niet duidelijk. Hier heeft de Tora ons de hele diepgang van deze Mitswa (gebod) laten zien. Deze mitswa is niet alleen maatschappelijk maar heeft ook een G’ddelijk aspect.
“Houd van de medemens als van je zelf, Ik ben G’d”. Waarom? Omdat Ik, G’d, hem geschapen heb. Als je van hem [de medemens] houdt, ben Ik trouw je je beloning te betalen; zo niet, dan ben Ik Rechter om je te bestraffen. [Awot deRabbi Nathan eind 16e hoofdstuk]
Je moet de medemens liefhebben omdat Ik hem heb geschapen, naar Mijn Evenbeeld, en van Mijn Geest heb Ik hem ingeblazen. Waarom denk je dat jouw Nesjama (ziel) groter is dan die van een ander?
Op een andere wijze komt dezelfde gedachte tot uitdrukking in Midrasj Raba [Bereesjit Raba 24:5]:
Rabbi Akiwa zei: “We’ahawta lere’acha kamocha”, dit is een groots principe in de Tora: opdat je niet zult zeggen: “omdat ik te schande ben gezet zo zal ook mijn medemens samen met mij tot schande zijn.” Rabbi Tanchoema zei: “als je zo handelt: weet wie je te schande maakt: iemand die naar Zijn Evenbeeld is geschapen.”
Naastenliefde is niet slechts een norm ter verbetering van de maatschappij, maar ook een norm ter verbetering van de ziel, het Evenbeeld van G’d. En zo is het niet verwonderlijk dat diezelfde G’ddelijke ziel bij het afscheid van het lichaam, alles wat bereikt is op het vlak van de intermenselijke liefde merkt en voelt: “Als jij van de medemens houdt, ben Ik trouw je de beloning te betalen” – want inderdaad, de mens bereikt geestelijke verheffing bij het houden van de ander.
En de vraag is mij al vaak gesteld: hoe kan een Rasja (slecht mens) uit religieus of uit moreel oogpunt, het genot van de Olam Haba (toekomstige wereld) verdienen, louter en alleen omdat hij van de medemens hield, en ook al zou hij de Mitswa (gebod) van we’ahawta lere’acha kamocha (Heb uw naaste lief gelijk uzelf) volledig vervuld hebben?
En ik heb geantwoord, dat de Mitswa van het houden van de medemens niet hoofdzakelijk sociaal is, maar religieus, een weg waarlangs de mens zich verbindt met de ziel van de ander, en de ziel is immers een vonk van G’d Zelf. Degene die barmharig is voor de ander, en van hem houdt als van zijn eigen ziel, is onmiddellijk verbonden met de G’dheid Zelve, zoals de dienaar van de prins, ook al kent hij de koning niet, toch met hem verbonden raakt middels zijn functie. Als dit geldt voor een aardse koning, dan geldt dit zeker voor De Koning.
Uiteraard vrijwaart dit de Rasja niet van zijn verantwoordelijkheid voor zijn slechte daden, maar hij “koopt zijn wereld [Gan Eden]” met deze ene, belangrijke Mitswa. En onze Geleerden hebben dit al gezegd [Jalkoet Sjim’oni Tehiliem (Psalmen) 17] n.a.v. de pasoek (zin): “in rechtvaardigheid [Tsedaka] zal ik Uw aangezicht aanschouwen”:
zie hoe groots de Tsedaka (liefdadigheid) is, want wegens een cent die de mens geeft, heeft hij Zechoet (verdiensten) en ziet hij de Sjechiena, de G’ddelijke Aanwezigheid. Hierdoor konden vele teruggekeerde “overledenen” verklaren dat Sjechiena-licht te hebben gezien. Waarom heeft koning David [de auteur van deze pasoek, vers] de Mitswa van Tsedaka uit alle andere Mitswot gelicht en juist het Zechoet van Tsedaka benadrukt? Om uit te leggen dat zelfs Resja’iem die alleen deze Mitswa hebben, Zechoet hebben en de Sjechiena ontvangen.
Veel leren: waarborg voor geestelijk genot
Ook dit staat verklaard in de oude Joodse Bronnen, verhalend over een “klinische dood” in de tijd van de Talmoed-geleerden, en het verhaal van de “teruggekeerde” van daar [Pesachiem 50a]:
Rav Joseef de zoon van Rabbi Jehoshoe’a ben Levie werd ziek en stierf; toen hij terugkwam, vroeg zijn vader hem wat hij daar Boven gezien had, en hij zei: “ik heb een omgekeerde wereld gezien: De bovensten zijn onder, en de ondersten boven [de bedoeling is: bescheidenen hier zijn de hoogsten daar, hoogmoedigen hier zijn de laagsten daar]. En ik hoorde zeggen: “Gelukkig is hij die hier komt met wat hij geleerd heeft paraat in zijn hand.”
Uitleg overbodig.
Verder leerden onze Geleerden over de genoemde pasoek in Tehiliem [17] “in rechtvaardigheid zal ik Uw aangezicht aanschouwen, in wakkere toestand verzadigd zijn van Uw beeld”,
Rav Nachman ben Jitschak zei: “dit zijn de Talmiedee Chagamiem die in deze wereld de slaap uit hun ogen weren [wakkere toestand], en G’d doet hun verzadigen van Zijn Sjechiena [Aangezicht] in de Olam Haba.” [Baba Batra 10].
En Rasji legt uit: “als loon voor het waken, verzadig Ik jullie met Mijn Beeld.”
En terloops zij hier opgemerkt over zo iemand die tijdens zijn leven het Zechoet had geestelijk te klimmen: bij hem is het scheiden van lichaam en ziel gemakkelijker, want ook tijdens zijn leven was zijn weg de ladder naar boven, naar G’d. M.a.w.: Al tijdens zijn leven was hij steeds bezig het geestelijke van het lichamelijke te scheiden. Aldus beschreef Rav Nachman – na zijn dood, in een nachtelijk visioen aan Rawa – de scheiding van zijn ziel van het lichaam: als “het verwijderen van een haar uit melk”, iets dat zeer gemakkelijk is.
Heeft iemand met minder IQ minder Zechoet?
De vraag is al vaker gesteld: als het hoofdzakelijke genot in de Olam Haba wegens het leren verdiend wordt, en dus Talmiedee Chagamiem het grootste deel krijgen, waarom zouden diegenen die minder kans hadden om zich met Tora en wijsheid bezig te houden een kleiner deel krijgen?
Maar in feite is het antwoord vanzelfsprekend, want is in deze materiele wereld de situatie niet gelijk? En blijkbaar zijn de regels aldus: “wie moeite doet op vrijdag, kan op Sjabbat eten, wie geen moeite doet, wat zal hij op Sjabbat eten?” [Awoda Zara 3b]. En wie zich van Awerot (overtredingen) onthoudt en de Mitswot uitvoert, krijgt zijn deel, gebaseerd op zijn daden. Zo ook: wie zich de moeite heeft gedaan ook te leren, bereikt een verdere geestelijke verheffening.
Waarschijnlijk ligt dit impliciet in de woorden van Rabbi Jochanan [Berachot 34b]
alle profeten profeteerden [hun troostende profetieen] slechts t.b.v. hem die zijn dochter aan een Talmied Chacham uithuwelijkt, wie handel drijft ten behoeve van Talmiedee chachamim en wie de Talmied Chacham doet profiteren van zijn bezit.
Het je op deze manier verbinden met Talmiedee Chagamiem komt uit in eeuwig leven in de algoede wereld. (Maar de Talmied Chagam zelf, die zelf de Tora heeft bestudeerd, geen oog kan het geestelijk deel dat hij bereikt in de Olam Haba zien, zelfs het oog van de profeet niet) [Maharsja op Ketoebot 111b].
M.a.w.: Ook zij die zich geestelijk wilden verheffen maar onvoldoende IQ hadden, krijgen hun deel in de Olam Haba, naar de getroostte moeite, inspanning of streven naar het goede – gesymboliseerd in de mate van verbinding aan Talmiedee Chagamiem.
Maar G’d doet geen schepsel te kort. Degene die graag Tora wilde leren maar het niet lukte omdat daarvoor de talenten ontbraken, krijgt zijn beloning van G’d. Als hij maar oprecht moeite heeft gedaan, verheft zijn ziel zich door de kracht van de heiligheid van de Tora. Ook hem vallen hoge sferen ten deel.
Ook de Kabala-geleerden hebben veel hierover onderwezen, bijv.
wie graag Tora wil leren maar niemand heeft gevonden om hem te onderwijzen, en hij, met zijn grote liefde voor de Tora leert en stottert [vergist zich vaak bij het leren], elk woord stijgt op voor G’d, en Hij neemt het woord in ontvangst [Kedosjim 88b] (voorgaande is uit de werken van Rav Chaim David Halevi zatsal).