Parsja Tsav 5775

(VAJIKRA/LEVITICUS 6:1-8:36)     

Tsav (gebied). Aharon krijgt nadere instructies voor de offers: wat, waar en hoe van de offers gegeten mag worden. Het vuur op het altaar moest altijd blijven branden. Bloed en bepaalde vetdelen mogen niet gegeten worden. Het offervlees en ook degene die ervan eet moet rein zijn. De gehele gemeente werd bijeengeroepen om Aharon, zijn zoons en de Tempelvoorwerpen in te wijden. Mosje kleedde Aharon en zijn zoons in de priesterkledij en zalfde het heiligdom en Aharon. Aharon en zijn zonen moesten zeven dagen en nachten bij de ingang van de Tent der Samenkomst blijven in verband met de ambtsaanvaarding.

 Tsav is de 25e parsja van de Tora, telt 97 pesoekiem, verzen, 1353 woorden, 5906 letters en is de 38 na langste parsja. Vajikra bevat 9 ge- en 9 verboden.

VERDIEPING I: ADAMS EN ONS OFFER

Robin Hood

Iedereen mocht offers brengen, Joods of niet-Joods. Met grote nadruk stellen onze Wijzen  (B.T. Nazier 62a) dat een offer niet gestolen mag worden. Wij moeten niet het voorbeeld van Robin Hood volgen die stal van de rijken om tsedaka te geven aan de armen. Dat heet een mitswa haba’a be’awera – een goede daad, die alleen mogelijk wordt gemaakt door het plegen van een misdrijf.

Toch kent deze neiging ook een subtielere vorm. Wanneer men geld op onjuiste of onzuivere wijze verdiend heeft, neigt men er nogal snel toe om een gedeelte daarvan af te staan voor een goed doel om de rest van het bezit te rechtvaardigen. Diefstal en offer sluiten elkaar uit.

Een offer brengt G’d dichter bij maar diefstal verwijdert Hem, zoals er staat (Psalmen 12:6): ’Van het beroven van armen, zegt G’d, nu sta Ik op’. G’d stapt op.

Eenhoorn

De eerste mens, Adam, bracht al offers. De Talmoed stelt dat Adam al een os bracht. Deze os had slechts één hoorn.

Er zijn verschillende offers ter verzoening. Als een Hogepriester of het Sanhedrien een fout maakte, brachten ze een koe als offer. Een privé-offer is meestal een geit of een schaap. Arme mensen brengen twee tortelduiven of twee jonge duiven. En de allerarmste brengt een tiende Efa aan meelbloem.

Offerdieren zijn in eerste instantie dieren met hoorns. Hoorns duiden op de neiging om te stoten en te pesten. De mens kan in twee opzichten zondigen: ten opzichte van G’d en ten opzichte van de medemens. Omdat de meeste overtredingen op beide gebieden gebeuren, worden offers gebracht met twee hoorns.

Toen Adam echter zondigde, was het alleen tegenover G’d omdat er nog geen medemensen waren. Daarom bracht hij een eenhoorn als offer. Adam wilde zijn als G’d. Hij wilde goed en kwaad leren kennen. Dit werd gezien als een ‘stoot naar de Hemel’.

Met het oog op deze gebeurtenis staat er in Psalmen (75:5-6): ’Ik zei tegen de hoogmoedigen: pleeg geen grootspraak en tegen de slechten: verhef je hoorn niet’.

Hoe groter de mens, hoe groter de schade

Hoe groter de mens, hoe groter de psychische of spirituele schade, die hij kan veroorzaken. Daarom bestaan er verschillen in grootte tussen de offers. De Hogepriester en het Sanhedrien brengen een groter offer. Een koeienstoot is ernstiger dan een stoot van een geit of een ram. Een rijk iemand brengt in ieder geval een zoogdier, maar een arm iemand, die weinig invloed heeft, brengt een vogeloffer. Duiven worden door roofvogels gejaagd en zijn een symbool van de underdog in de maatschappij, de arme die door velen onderdrukt wordt.

VERDIEPING II: “Elk vet van een os, schaap en geit zult gij niet eten.” (7:23) Onze Chagamiem (Wijzen) gaan in op het schijnbaar overbodige woord ‘elk’ vet. Wat betekent dit ‘elk’? Elke hoeveelheid! Zelfs een klein beetje vet – minder dan een kezajiet (olijfgrootte) – is verboden. Een duidelijke stellingname bij verboden in de eetsfeer.

Alles of niets?

Maar hoe zit het met geboden op het gebied van consumptie? Stel dat men ziek is en niet veel kan eten. Het is binnenkort weer Pesach. Kan men dan met een kleine hoeveelheid matze de plicht vervullen om op Seideravond matzes te eten ter herinnering aan de slavernij en bevrijding uit Egypte? Volgens Rabbi Ja’akov Reischer (II:18) bestaat er geen enkele verplichting om een klein beetje matze te eten. Alles of niets. Men moet een volledige matze eten (bijna 30 gram) en anders kan men dit beter geheel nalaten. Wek geen valse schijn, dat je een mitswa doet!

Maar Rabbi Chaim Azulai stelt dat men toch met een beetje matze een beetje de mitswa zou kunnen vervullen. Hij redeneert als volgt: als het al zo is dat men met een klein beetje verboden materie een eetverbod overtreedt, dan doet men toch zeker een mitswa met een klein beetje matze?

Rabbi Azulai is een optimist, omdat hij van de algemene Joodse regel uitgaat, dat het goede sterker is dan het kwade in de wereld. En als men al gestraft wordt voor het eten van een klein beetje vet, dan is het toch zeker zo dat men beloond wordt voor een klein beetje mitswa.

Vraag: twee mensen hadden op reis maar één matze meegenomen. Was het nu beter dat ze ieder een halve matze zouden eten, of dat de ‘sterkste’ de volledige matze consumeert en de ander niets geeft?

De Ikré Diwré Tahara meent, dat men de matze in tweeën moet breken zodat iedereen de mitswa een beetje vervult. De Sdé Chemed stelt, dat beter één de mitswa volledig kan doen dan twee half. De een moet de matze dus opeten ten detrimente van zijn reisgenoot.

 

Reacties zijn gesloten.