Sjemini – de 8e dag. Op de achtste dag van de inwijding van de Tabernakel verschijnt G’ds Majesteit. Hemels vuur verteert het offer. Twee zonen van Aharon brengen vreemd vuur. HaSjeem (G’d) treft hen. Bedwelmende drank is verboden voor dienstdoende kohaniem (priesters). Dieren met gespleten hoeven, die bovendien herkauwen, zijn rein. Vissen moeten vinnen en schubben hebben. 24 soorten vogels worden verboden. Van insecten mag men slechts 4 soorten sprinkhanen eten.
Sjemini is de 26e parsja van de Tora, de derde van het derde Tora-boek, Vajikra. Sjemini telt 91 pesoekiem, verzen, 1238 woorden, 4670 letters en is hiermee de 41 na langste parsja. Sjemini bevat 6 ge- en 11 verboden.
Een Hemels vuur daalde af om de offers te verteren. Nadav en Avihoe brachten vreemd, eigen vuur. G’ds vuur verteerde Nadav en Avihoe van binnen. Aharon zwijgt.
Nadav en Avihoe waren zeer begaafde mannen, die in feite op een hoger spiritueel niveau stonden dan Mosjé en Aharon. Zij meenden uit de Tora te kunnen afleiden, dat ze hun eigen vuur op het altaar moesten plaatsen. Zij verlangden zó intens naar een ontmoeting met de Sjechiena, G’ds Aanwezigheid, dat ze het Allerheiligste binnenliepen om het reukwerk, ketoret, te brengen.
Hun streven was een mystieke ontmoeting met het G’ddelijke van boven deze wereld.
Het Jodendom is een doe-religie. Het gaat om het aardse hier en nu en niet om hoogzweverij met mystieke zweem en kabbalistisch jubelend vertoeven onder de vleugelen van G’ds Majesteit. Nadav en Avihoe waren inderdaad zeer hoogstaande geesten. Maar zij gingen niet mee in de ware bedoeling van het Jodendom.
G’d wilde wonen temidden van het Joodse volk. De heiligheid zou afdalen naar de aarde. Nadav en Avihoe gingen de tegenovergestelde richting, van beneden naar boven. Zij zochten juist stijging.
In dit kader is de vraag naar de mystiek van het leven na de dood, de absolute spiritualiteit zonder hindernis van het lichaam, uiterst actueel. Velen vragen naar het `hoe’ hiervan. Ik neem u mee naar een verhandeling over het leven na de dood.
Het wetenschappelijk onderzoek
“Er is leven na de dood”, beweren, voor het eerst, sommige wetenschappers.
Dr. Raymond Modey, een psychiater, brengt in zijn boek “Leven na het leven” getuigenissen van mensen die “de dood hebben gezien”: ernstig zieken, of verongelukten bij wie de dood vastgesteld was, maar door “medische wonderen” in leven zijn gebleven.
Zij vertellen van hun ervaringen in verschillende varianten, maar bepaalde elementen van de momenten van het “sterven” komen bij allen terug: een donkere tunnel; en een sterk, groot Licht dat een “wezen” is, overvloeiend van oneindige liefde, dat met hen sprak d.m.v. het overbrengen van gedachten; ze zagen al hun familieleden en vrienden die eerder overleden waren hen tegemoet komen; ze zagen snelle maar duidelijke beelden van hun leven.
Allen, zonder uitzondering, waren in staat te zien en te horen wat er rond hun lichaam gebeurde, dat zij “beneden” hadden verlaten; allen vertelden gedetailleerd over wat er op de operatietafel waarop zij “overleden” waren.
“Ik wist dat ik was overleden”, vertelt een “overleden” vrouw, “maar ik kon niets doen, want niemand hoorde me. Ik trad mijn lichaam uit; ik heb daar geen twijfel over, want ik zag mijn lichaam op de operatietafel liggen, en ik hoorde de doctoren me “opgeven”. Ik voelde me verschrikkelijk, want ik wilde niet sterven. Opeens zag ik licht, het was flauw in het begin, maar werd sterker, het werd een enorm licht, moeilijk te beschrijven, alles omhullend, maar me niet verblindend, en ik kon de operatiekamer blijven zien. Toen het Licht mij vroeg of ik bereid was om te sterven, had ik het idee met een mens te spreken, maar het was geen mens … het was dat Licht dat sprak, dat contact legde. Ik wist dat het Licht wist dat ik niet klaar bereid was te sterven. Ik had het gevoel alsof ik geëxamineerd werd. Ik voelde me zo goed, ik voelde veiligheid en liefde, moeilijk te beschrijven, moeilijk uit te leggen …”
Deze ervaring, van dicht bij de dood te zijn, bracht een nieuwe houding tegenover de dood teweeg; ze zijn er niet meer bang voor. De angst voor het onbekende bestaat bij hen niet meer. De ge-interviewden, zo tekent Modey aan, zijn allen stabiele mensen zonder mentale stoornissen, en leven een volkomen normaal, creatief leven. Ze vertelden hun ervaring slechts aan de directe omgeving, ze vertellen over hun ervaring als over een feit, niet als over een droom of illusie. Ze herinneren zich exacte details over alles wat ze hebben meegemaakt, en de gebeurtenis is helder in hun geheugen, zonder nevelen.
Dr. Modey concludeert, dat hoe langer de “overledenen” in hun abstracte bestaan bleven, hoe moeilijker het hen was terug te keren. “Voor hen”, zegt Dr. Modey, “bestaat geen enkele twijfel over de realiteit van hun ervaringen.”
Sommigen vertelden dat ze op hun verzoek terugkeerden naar hun lichaam.
Een ander vertelde:
“Ik was buiten mijn lichaam, maar ik wist duidelijk dat ik kon blijven of teruggaan.”
Anderen denken dat het toedoen van anderen – hun liefde, hun sterke wil en hun gebeden – hen terug heeft doen keren.
“Ik hoorde de dokter zeggen dat ik was overleden, en ik voelde me zo goed, maar ik werd teruggetrokken door die zwarte tunnel. Toen ik mijn ogen opende zag ik mijn man en zuster verdoofd naast mijn bed staan, hun gezichten nat van tranen.”
Sommigen herinneren zich het moment van terugkeer naar het lichaam niet:
“Ik herinner me het ogenblik dat ik in mijn lichaam terugkeerde niet; ik sliep in, en toen ik wakker werd vond ik mijzelf terug in het lichaam.”
Anderen herinneren zich het precies:
“Ik was boven, en keek “hoe er aan mij gewerkt werd”, ik zag dat ze het schokapparaat op m’n borst legden, en ik zag m’n lichaam kronkelen van de schok. Op dat moment viel ik, als een zwaar gewicht, terug in m’n lichaam.”
Anderen vertellen van de grote teleurstelling terug te gaan, hoewel niemand van hen er ook maar aan denkt zelfmoord te plegen:
“Ik wilde niet terug, ik heb een week gehuild na deze ervaring. Ik wilde niet in deze wereld leven, nadat ik de andere had gezien. Ik bracht de fantastische gevoelens die ik daar had gehad met me mee; die gevoelens bleven een paar dagen bij me, soms voel ik ze nog.”
Anderen benadrukken het gevoel, dat er een duidelijke lijn was, die scheidde tussen hen en het Licht-wezen, en dat ze duidelijk wisten dat ze bij het overschrijden van deze lijn, niet meer terug zouden kunnen.
Allen getuigen van een “groot Licht” waarnaar ze als naar een magneet werden toegetrokken.
“Dit Licht”, vertelt een van hen, “was zo’n fantastische persoonlijkheid, zo warm en goed, dat ik het niet wilde verlaten.”
Allen zeggen dat de herinneringen van hun leven niet op de gebruikelijke, zintuigelijke manier was, maar een soort film in andere tijdsdimensies. Ze zagen het leven in een flits, maar op chronologische volgorde, en met een wonderbaarlijke helderheid. Sommigen zeiden dat ze het in kleur zagen, of driedimensionaals, en zelfs met beweging. Ze voelden ook van elk beeld de bijbehorende gevoelens. Anderen zeggen alles te hebben gezien, van de kleinste, meest onbeduidende details, tot de belangrijkste gebeurtenissen.
Velen vertellen dat hun bevattingsvermogen enorm was. Ze waren in staat enorme hoeveelheden informatie of gedachten die hen overgebracht werden, te zien en te begrijpen.
Twee conclusies trokken allen die op hun leven blikten: men moet van de medemens houden, en het is belangrijk te leren, veel te leren.
“Ik had het idee”, zegt een van hen, “dat dit proces van het leren moet doorgaan, en nooit zal stoppen, eeuwig voortduurt.”
De Joodse visie over het onderzoek – beknopte bespreking
Wij zullen een paar punten aanstippen, slechts over onderwerpen die hierboven genoemd zijn:
- Het feit dat er een levende ziel in de mens is, de Nisjmat Chaim, en dat G’d die hem heeft ingeblazen, is een basaal geloof (vgl. Bereesjiet/Gen., hfdst. 2).
- Allen vertelden over een donkere tunnel, waardoor hun ziel ging bij het verlaten van het lichaam. Misschien is deze donkere tunnel te identificeren met de beschrijving van de Zohar, dat de zielen van de mensen die overgaan van deze wereld naar de volgende, door de Machpela-grot gaan.
- Ze zagen een groot en sterk Licht, dat een “wezen” was, overlopend van oneindige liefde.
Ook dit wordt uitgelegd door onze Geleerden [Midrasj Rabba, Naso 14:22], op het antwoord aan Mosje, toen hij vroeg G’d te zien [Sjemot/Ex. 33]:
“Want de mens zal mij niet zien en leven”: Tijdens hun leven zien zij Hem niet, maar op het moment van de dood wel.
Ook in de Zohar [Wajechie 226] wordt uitgelegd dat men op het moment van de dood iets ziet dat men het hele leven niet kan zien. De Zohar voegt toe dat
dat de reden is dat men de ogen van de overledene moet sluiten [zoals er staat over Ja’akov, dat Joseef zijn vaders ogen sloot, Bereesjiet 46:4], zodat diezelfde ogen, die nu iets heiligs zien, geen ander onheilig beeld zullen opvangen.
Hierbij moet opgemerkt worden, dat inderdaad ieders ziel het lichaam pas definitief verlaat na het zien van de Eer van G’d, en dat zijn ziel dan het lichaam verlaat met de sterke wil de Sjechiena te ontvangen (zoals de ge-interviewden zeiden dat het Licht hen aantrok als een magneet).
- Ze zagen al hun overleden familieleden en vrienden hen tegemoet komen.
Ook dit punt is op een groot aantal plaatsen in de Zohar beschreven [bijv. Wajechie 218]
dat familie en vrienden de mens tegemoet komen bij het sterven. Als hij de verdienste heeft, doen zij dat met blijde gezichten, en zo niet, treurig en huilend.
- Allen getuigden, dat “de herinneringen aan het leven niet in de normale zintuiglijke vorm was, maar een soort film in andere tijdsdimensies, ze zagen hun leven in flitsen, maar op chronologische volgorde, en met een wonderbaarlijke helderheid.”
In de Zohar [Naso 126] wordt uitgelegd, dat
alle daden van de mens blijven bestaan, voor de mens verschijnen, en hem niet verlaten tot hij verantwoording over hen heeft afgelegd.
- Ze waren in staat enorme hoeveelheden informatie of gedachten die hen overgebracht werden, te zien en te begrijpen.
Op de enorme intellectuele mogelijkheden in de Olam Haba (Hiernamaals) wezen Chazal [Psachiem 50a]:
Een belangrijk licht [zonnelicht op het midden van de dag] in deze wereld is als bevroren in de toekomstige wereld en zij bedoelen, dat iets dat in de Olam Haze (deze wereld) moeilijk te begrijpen is, eenvoudig is in de Olam Haba. Immers de ziel is bevrijd van haar lichamelijke beperkingen. Zo valt ook te begrijpen hoe Mosje op de Sinai gedurende 40 dagen enerzijds niet hoefde te eten of drinken [Dewariem 9:9], en anderzijds de hele Tora kon leren, incluis alle details van de Mondelinge Leer. Mosje verkeerde die 40 dagen in een meer geestelijk dan lichamelijk bestaan.
- Twee conclusies trokken dezen, die hun leven “aanschouwden”: men moet van de medemens houden, en veel, heel veel leren.
Voorgaande is gebaseerd op een artikel van de Sefardische Opperrabbijn van Tel Aviv, Rav Chaim David Halevi zatsal, achtereenvolgens vertaald en bewerkt door D., B. en R. Evers.