(Wajikra / Leviticus 21:1 – 24:23)
- Kohaniem hebben geen contact met doden en sluiten een aantal huwelijken niet.
- Een offerdier mag geen gebrek vertonen.
- Een rund of schaap mag niet op dezelfde dag als het jong geslacht worden.
- Aharon moet de Menora (kandelaar) voortdurend brandend houden.
- In het Heiligdom stond een tafel met 12 toonbroden.
- Allochtonen en autochtonen moeten gelijk behandeld worden.
Emor is de 31e parsja, telt 124 pesoekiem, verzen, 1614 woorden, 6106 letters en is de 31 na langste parsja.
Bevat 24 ge- en 39 verboden.
KOWED, EER, EERBIED EN KAVOD
Als we alle mitsvot (geboden) in de afdeling van deze week willen samenvatten onder een titel, zou ik de term `kavod’ (eer, eerbied of kowed) kiezen. Er wordt ons eerbied bijgebracht in onze relatie met G’d, onze medemens, onze priesters (kohaniem), de Hogepriester, dieren, offers en de Jamiem toviem (feestdagen).
Gewone kohaniem (priesters) moeten hun dienst in de Tempel onderbreken om hun overleden familieleden de laatste eer te bewijzen. De Hogepriester moest zijn Tempeldienst echter voortzetten, ook als een van zijn ouders was overleden. Hij moet in staat zijn om zijn eigen gevoelens terzijde te schuiven en G’d centraal te blijven stellen ondanks zijn persoonlijke tragedie.
Niettemin moet deze zelfde Hogepriester een dode begraven en zich daardoor ongeschikt maken voor de Tempeldienst als er niemand anders is, die dit wil of kan doen. De eerbied voor een overleden mens als drager van het Tselem Elokiem, het `beeld van G’d’ is zo groot, dat dit zelfs de Tempeldienst op Jom Kippoer, de Grote Verzoendag, terzijde schuift. Een overledene, die niemand heeft, die zich om hem of haar bekommert, mag niet aan zijn lot worden overgelaten.
Als we hierover nadenken, moeten we toegeven hoe belangrijk het wel niet moet zijn om ons bezig te houden met levende mensen, die aan hun lot worden overgelaten. Ik heb het niet eens over de slachtoffers van grote natuurrampen, die de wereld teisteren. Het gaat mij hier om het kleine leed van de gewone man of vrouw, die niemand heeft om hen te begeleiden. En dit geldt niet aleen fysieke noden maar zeker ook voor mensen, die niemand hebben, die hen geestelijk begeleidt.
VERSCHILLENDE VORMEN EN GRADATIES VAN KAWOD
Het Jodendom kent verschillende uitingen van kavod. Zo bestaat er kibboed av ve’eem, eerbied voor de ouders (Exodus 20:12). De Talmoed (B.T. Kiddoesjien 30b-32b) stelt de eerbied voor ouders gelijk aan de eerbied voor G’d.
Dan bestaat er kevod ha’isja en kevod haba’al, eerbied die man en vrouw voor elkaar moeten hebben in hun huwelijksrelatie. De Talmoed geeft de echtgenoot de volgende opdracht:’houd van je vrouw zoals je van jezelf houdt en geef haar meer kavod dan je jezelf zou geven’ (B.T. Jevamot 62b).
Als derde erkent de Talmoed kevod hatsibboer, wat duidt op respect voor de gemeente of een grote groep mensen. Gemeentedienaren moeten aan bepaalde eisen voldoen omdat ze namens de gemeenschap optreden. Men laat een grote groep mensen zo min mogelijk wachten als uiting van kevod hatsibboer.
Als vierde bestaan er kevod harav en kevod haTora, eerbied voor de Tora en haar geleerden. Uit Leviticus 19:32 blijkt dat men voor ouderen moet opstaan en Wijzen moet eren. Dit wordt in verband gebracht met de eer voor Hasjeem (G’d). Ook voor de Tora moet men eerbied tonen als uiting van respect voor een heilig object. De vijfde vorm van eerbied is kevod hamelech, eerbied voor de koning en de regering.
Eerbied voor de medemens
Kevod haberijot, eerbied voor de schepselen, verschilt van de overige categorieën kavod in drie opzichten.
- Allereerst is het begripskader veel breder. Kevod haberijot slaat niet op een individu met voortreffelijke verdiensten of eigenschappen maar geeft de menselijke waardigheid als zodanig aan. Ieder mens heeft recht op een minimaal niveau van respect of eer. Alle andere vormen van kavod veronderstellen bepaalde uitingen en handelingen.
- Kevod haberijot is echter voornamelijk preventief gericht, wil schaamte, gevoelens van verlegenheid of vernedering en inbreuk op de menselijke waardigheid voorkomen.
- Kevod haberijot is universeel en niet gebonden aan een Joodse omgeving. Het woord berijot duidt dit aan: het betekent ‘schepselen’. Ieder schepsel heeft recht op een bepaald niveau van waardigheid.
Gevoelens van eer
Eergevoelens hebben een geweldige kracht. Hele gemeenschappen zijn bereid om alles wat hen dierbaar is op te geven om hun eer te verdedigen en schande te wreken. De Talmoed (B.T. Ta’aniet 23a) vertelt over het leven van de geleerde Choni Hame’ageel die na vele jaren winterslaap wakker wordt in een nieuwe generatie, die hem niet erkende en respecteerde. Hij nam dit zich zo ter harte dat hij het leven niet meer de moeite waard vond. In de Talmoed (B.T. Bava Metsia 58b) wordt iemand anders te schande te maken gelijkgesteld aan moord. Wanneer men bleek wordt van schaamte en het bloed wegtrekt uit het hoofd, wordt dit gezien als een vorm van bloedvergieten.
Innerlijk en uiterlijk
Kavod heeft een innerlijke en een uiterlijke dimensie. Het gevoel van eigenwaarde, omdat men een waardevol en authentiek leven leidt, is innerlijk. Deze trots of eigenwaarde wordt doorgaans als een deugd gezien. Eer kent ook een uiterlijk aspect en vormt meestal een reactie op hoe anderen deze persoon al dan niet eer bewijzen. Het innerlijke gevoel van eigenwaarde is niet altijd afhankelijk van externe eerbewijzen. Een belediging kan iemands sociale aanzien aantasten maar dat wil niet zeggen, dat de eigenwaarde ook wordt beschadigd. Interessant is de paradox hierbij. In Pirkee Avot (Spreuken der Vaderen 3:1) staat: ‘Ben Zoma zegt:’Wie wordt het meest geëerd? Hij die anderen eert’. De essentie van eer is dus voornamelijk geven en niet ontvangen.
Vier gebieden
Menselijke waardigheid wordt niet als apart leerstuk behandeld. Meestal verschijnt het concept kevod haberijot ten tonele wanneer de menselijke waardigheid in het gedrang dreigt te komen. Kevod haberijot is te belangrijk om dit over te laten aan subjectieve emoties. Kevod haberijot wordt geobjectiveerd, gedefinieerd en geregeld en bestrijkt in de Talmoed vier basale gebieden: kleding, eenzaamheid in moeilijke tijden, begrafenis en hygiëne.
Kleding is een uiting van menselijke waardigheid. Adam en Eva schaamden zich in het paradijs en kregen kleren.
Wanneer de Talmoed (B.T. Sjabbat 113a) aangeeft dat de kleding op Sjabbat beter en mooier moet zijn dan de kleding gedurende de rest van de week, wordt dit beargumenteerd met het begrip kavod (vgl. Jesaja 58:13).
Kevod Hamakom
Wanneer de menselijke waardigheid omslaat in de ontwijding van G’ds naam, is de limiet van kevod haberijot bereikt. Het hele universum werd geschapen om de eer van de Schepper te dienen: ‘alles wat G’d geschapen heeft in Zijn wereld, heeft Hij alleen voor Zijn eigen eer geschapen’.
Hoe de menselijke waardigheid zich verhoudt tot de Hemelse eer, wordt besproken in de Talmoed (B.T. Berachot 19b). Het Talmoedische debat gaat over sjaätnez, het verbod om wol en linnen in één kledingstuk te dragen. Voor dit verbod wordt geen reden gegeven. Wanneer een man of een vrouw sja’atneez draagt, schendt men doorlopend het verbod van dragen van wol en linnen in één weefsel. Wanneer men zich realiseert dat men kleren met sja’atneez draagt, moet men die onmiddellijk uittrekken. Maar wanneer men dit in het openbaar moet doen is de menselijke waardigheid in het geding. Toch stelt de Talmoedgeleerde Rav dat dit verbod dusdanig belangrijk is, dat er geen rekening wordt gehouden met de menselijke waardigheid. Rav Jehoeda zei in naam van Rav: ‘Als iemand sja’atneez in zijn kleren ontdekt, moet hij die kleren direct uitdoen, zelfs in het openbaar’. Waarom eisen we dat iemand zichzelf publiekelijk te schande zet om de verboden kleren direct uit te doen? ‘Er is geen wijsheid, noch inzicht of raad tegenover G’d’ (Spreuken 21:30). Wanneer er een situatie is die leidt tot chilloel haSjeem (ontwijding van G’ds Naam) houden we geen rekening met menselijke gevoelens, zelfs niet wanneer het een geleerde betreft.
Het is een afweging van twee normen: kevod haberijot tegenover kevod haSjeem. Rav concludeert dat G’ds eer voorgaat. Kevod haberijot is niet voldoende om het Tora verbod van sja’atneez terzijde te schuiven. Gelukkig staan de kevod haberijot en de eerbied voor G’d niet vaak tegenover elkaar. G’d wil dat een mens zich waardig gedraagt en de G’ddelijke opdracht is bijna altijd consistent met de menselijke waardigheid (ons huidige sja’atneez is vaak slechts deRabbanan, door de Rabbijnen verboden. Dan is kevod haberijot sterker en geldt voorgaande niet) . Maar soms zijn deze twee begrippen in tegenspraak en moet de mens zijn hoofd buigen voor het Opperwezen. Er is sprake van ontwijding van G’ds naam – chilloel haSjeem – wanneer de mens meer eerbied krijgt dan G’d.
Bronnen
Maar waar komt dat hele concept van kevod haberijot vandaan? Wat zijn de Tora- of ethische bronnen hiervan?
De Tora verbiedt het stoffelijk overschot van een opgehangen crimineel onbegraven te laten overnachten (Deut. 21:22-23). Het wordt als een ernstige inbreuk op de menselijke waardigheid beschouwd om een dode onbegraven te laten.
Nachmanides geeft als commentaar dat dood door ophanging bijzonder vernederend en verachtelijk is en het `Heilige land verontreinigt’. Hoewel de galg een afschrikwekkend effect kan hebben op potentiële criminelen en de veroordeelde een crimineel was, geldt ook hier het principe van kevod haberijot: vernedering van de mens of de menselijke soort moet zoveel mogelijk gereduceerd worden.
Een andere mogelijke bron is het verbod anderen publiekelijk te schande te zetten. “Waar vandaan weten wij dat men een ander terecht moet wijzen wanneer hij een overtreding begaat? Omdat er geschreven staat ‘u zult hem zeker terecht wijzen’ (Lev. 19:17). “Mag ik hem ook terecht wijzen als hij daardoor beschaamd raakt?” Daarom schrijft de Tora ‘maar laadt geen zonde op u vanwege hem’ (B.T. Erechien 16b, vgl. Maimonides hilchot de’ot 6:8).
Tsedaka, liefdadigheid, wordt ook wel gezien als bron van het principe van kevod haberijot.
Vier of vijf maal
Rabbi Jochanan ben Zakkai (1e eeuw) ziet in een boeteregeling uit de Tora een impliciete bron voor kevod haberijot. Rabbi Bachja ibn Pakoeda (13e eeuw, Spanje) is het met hem eens. Als men een os of schaap steelt en ze slacht of verkoopt, moet men aan de eigenaar vijf ossen of vier schapen terugbetalen, aldus de Tora (Exodus 21:37). Bij diefstal betaalt men normaliter het dubbele van de gestolen waarde terug (Exodus 22:3).
Waarom wordt een onderscheid gemaakt tussen de diefstal van een os en die van een schaap? Rabbi Meir ziet dit als een bron voor het grote belang dat de Tora aan arbeid hecht. Gedurende de vervreemding kan de os niet worden gebruikt voor werk op het land. Daarom krijgt de dief een relatief hoge straf. Voor een schaap betaalt men minder omdat het doorgaans geen werk verricht.
Maar Rabbi Jochanan ben Zakkai bekijkt de achtergrond van dit verschil door een andere bril; dit voorschrift toont ons het belang van kevod haberijot! De os loopt tijdens het stelen mee met de dief en veroorzaakt hem geen schande. Maar bij het stelen van een schaapje draagt men dit op de schouders, wat nogal vernederend is. Daarom wordt de straf voor diefstal van schapen enigszins gematigd (B.T. Bava Kamma 79b). Kevod haberijot speelt bij alle mensen, ook bij criminelen…