(Bemidbar/Numeri 16:1-18:32)
Korach, Datan en Awiram en nog 250 man rebelleren tegen het leiderschap van Mosjé en Aharon. G’d wil de hele gemeenschap vernietigen maar laat alleen de aanstichters verdwijnen. De hele gemeenschap neemt dit Mosjee en Aharon kwalijk. G’ds woede ontbrandt en er breekt een plaag uit. Zeer velen sterven. Aharon doet verzoening voor hen, waarna de plaag ophoudt. Op bevel van G’d brengt elke stam een staf met de leiders naam naar het Heiligdom. De volgende morgen bloeit de staf van Aharon, waarmee zijn priesterschap is bevestigd. Kohaniem en Levieten worden verantwoordelijk gesteld voor de goede gang van zaken in het Heiligdom. De taken worden vastgelegd. De eerstgeborenen van mensen en van reine dieren zijn voor de Kohaniem; de eerstgeboren jongens bij de mensen moeten gelost worden, evenals de eerstgeboren ezel. De stam Levie krijgt geen land maar ontvangt de tienden van het volk. Hiervan geven zij weer een tiende aan de Kohaniem.
Korach is de 38e parsja van de Tora, telt 95 pesoekiem, verzen, 1409 woorden, 5325 letters en is de 39 na langste parsja. Bevat 9 mitsvot, waarvan 5 geboden en 4 verboden.
VERDIEPING I: Nijd, begeerte en eerzucht brengen de mens uit de wereld (Pirkee Avot 4:21).
Rasjie geeft drie voorbeelden van deze wijze les: afgunst is jaloezie onder vrienden. Begeerte is geldzucht of promiscuïteit. Eerzucht is het najagen van gezag en macht. Korach was jaloers op Aharon (Numeri 16:3). Hij en zijn 250 vrienden vonden de dood. Volgens Maimonides (Rambam) verzwakt zelfs één van deze drie eigenschappen het geloof in de Tora en belemmert het de mens op weg naar wijsheid en persoonlijkheidsontwikkeling.
Korach wilde zelf schitteren. Hij stond in zijn eigen beleving centraal. Daarom maakte hij zich los van het Joodse volk dat voornamelijk gericht is op het uitvoeren van G’ds wil. Maar wat voor iedereen geldt, gold ook voor Korach. Niemand is meer afhankelijk van anderen dan degene die eer en aanbidding zoekt. Roem is iets, dat alles wat het op zijn weg vindt, vernietigt. Op de vraag van een chazan, die vroeg hoe hij zichzelf van hoogmoed kon zuiveren omdat hem dagelijks veel eer te beurt viel, antwoordde Rabbi Jisra’eel Salanter: “Neem de talliet eens van je hoofd en kijk achterom hoe ze je uitlachen”.
Korach vergat zijn werkelijke drijfveer: jaloezie. Hij bouwde een hele levensfilosofie en ideologie op rond zijn afgunst. Hem was wel duidelijk, dat zijn opstand tegen Mosje levensgevaarlijk was maar hij voorzag in een profetisch visioen, dat de grote profeet Sjemoe’eel (Samuel), die opwoog tegen Mosje en Aharon, van hem afstamde. Korach meende sterk te staan. Hij had een eigen filosofie ontwikkeld, hij meende een bewijs te hebben, dat hij deze ideologische strijd zou overleven maar vergat dat dit alles was gebaseerd op het drijfzand van zijn jaloersheid.
Maimonides zei, dat jaloezie het geloof verzwakt. Hij bedoelde hiermee, dat een jaloers mens vergeet, dat Hasjeem (G’d) voor iedereen zijn deel tot in de kleinste details heeft voorzien. Als Hasjeem dat deel in het leven voor een ander heeft bestemd, moet men het niet eens willen begeren. Doet men dat wel dan is dit een bewijs van geloofszwakte.
Begeerte naar dingen, die niet voor ons weggelegd zijn, leiden ons van het geloof af en tonen, dat onze emoties ons overspoelen.
Eerzucht ontkent het besef, dat de ware beloning niet in deze wereld maar pas in de Olam Haba, de toekomstige wereld komt.
Jaloezie kent verschillende gradaties:
- Wanneer iemand gefrustreerd raakt van het edelmoedige karakter van een ander of zijn spirituele groei, heet dit `geestelijke’ jaloezie. Dit was de eerste fout van Korach.
- Soms is men afgunstig op andermans succes in Tora en mitsvot omdat Tora en mitsvot gehaat worden. Deze mens vol weerstand tegen Tora en mitsvot heet een vijand van G’d. Dit was de tweede fout van Korach.
- Een bepaalde vorm van jaloezie is te verdragen, zoals onze Wijzen zeggen: kinat sofriem tarbè chogma: “Jaloezie onder geleerden vermeerdert wijsheid”. Wanneer iemand zo heilig en geleerd wil zijn als zijn Rebbe of vrienden en uit jaloezie hen probeert te imiteren, is dat te tolereren. Hoewel deze studiemotivatie niet optimaal of wenselijk is, is het niettemin acceptabel. Maar deze jaloezie kende Korach niet.
Rabbi Mosje Chajiem Luzatto stelt, dat kowed (eer) pure ijdelheid is waarmee men onrecht doet aan de eigen intellectuele waardigheid: “Wanneer men inziet wat eer waard is, zal men die zeker verachten en er ver van blijven. Wanneer de mensen hem prijzen is dat lastig want hij raakt beschaamd wanneer hij geprezen wordt voor eigenschappen die hij niet heeft. Men moet eer verwerpen omdat het vaak zo is dat men beschaamd raakt doordat men geprezen wordt voor zaken die niet aanwezig zijn. Maar al deze negatieve bijverschijnselen van jaloezie en eerzucht hinderden Korach niet in zijn mars naar de top, die uiteindelijk diep onder de grond eindigde.
VERDIEPING II: Unieke kwaliteiten gebruiken.
“Want de hele gemeente – iedereen – is heilig, G’d is tussen hen, waarom verheffen jullie je dan boven de Gemeente van Hasjeem (G’d)” (16:3). Het antwoord van Mosje luidt: “In de ochtend zal Hasjeem bekend maken wie bij Hem hoort en heilig is” (16:5). De term “In de ochtend” wordt uitgelegd als een vergelijking. Net zoals jij, Korach, de grenzen van dag en nacht niet kunt verleggen, kun jij ook de aanstelling van Aharon als Hogepriester niet veranderen.
Rav Wolbe actualiseert deze discussie in moderne begrippen. Iedereen heeft van G’d een uniek karakter meegekregen met heel speciale talenten en iedereen wordt geboren en groeit op in hele specifieke gezins-, familie- en jeugdomstandigheden. We kunnen hier weinig aan veranderen. Als iemand onder het gesternte Mars geboren wordt heeft hij/zij iets met bloed: men wordt sjocheet (slachter), moheel (besnijder), aderlater, dokter, rechter (die over leven en dood moet beslissen) of op enige wijze iemand die iets met bloed doet. Toen de profeet Sjemoe’eel (Samuel) David tot koning moest zalven, schrok hij van Davids rossige uiterlijk omdat hij iets met bloed leek te hebben. Maar Davids ogen waren `goed en mooi’ en de Sjemoe’eel begreep, dat koning David zijn `bloedvergietende’ natuur alleen ten goede zou gebruiken.
En dit is de uitdaging voor iedereen: we hebben allemaal unieke kwaliteiten en moeten die allemaal voor goede zaken aanwenden.
VERDIEPING III: Geen valse declaraties en geen misbruik van macht.
“Geen ezel heb ik van hen genomen en niemand van hen beiden heb ik kwaad gedaan” (16:15). Mosje davvende (bad) tot Hasjeem dat hij de offers van de 250 opstandelingen niet zou aanvaarden. Voor al zijn inspanningen voor het Joodse volk heeft Mosje nooit enige vergoeding gevraagd. Zelfs geen reiskosten.
Toen hij de donaties voor het Misjkan in ontvangst nam, droeg hij kleren zonder zakken of zomen zodat niemand hem ervan kon beschuldigen ooit iets zijn eigen zak te hebben gestoken. Maar in zijn onschuld vroeg Mosje zich af wat Datan en Aviram, die hem eerder bij Farao hadden verraden, tegen hem hadden. Mosje stelde, dat hij zijn machtspositie nooit had misbruikt. Een belangrijke les, ook in onze tijd…
VERDIEPING IV: “en de aarde verzwolg hen” (16:32). In de Tien Geboden staat, dat “G’d voor de derde en vierde generatie de misdaden van de vader op de kinderen bedenkt” (Sjemot/Exodus 20:5). Pas in de derde, vierde generatie kunnen kinderen zo beinvloed zijn door hun (bed)overgrootouders, Opa’s en Oma’s en ouders, dat hun karakter beschadigd kan zijn door een slechte opvoeding en een foute familiesfeer.
Korachs kinderen weigerden hun vader te volgen in zijn opstand tegen Mosje en werden gered. Later zongen zijn kleinkinderen in de Tempel. De Alter van Kelm meent, dat Korach en zijn aanhangers – ondanks alles – goede intenties moeten hebben gehad. Anders zouden hun vuurpannen niet omgesmolten zijn als bedekking van het Altaar (gebaseerd op Rav Wolbe on Chumash van Rabbi Yitzchok Caplan).